'Patriottisme in de Nederlandse literatuur (ca. 1650-ca. 1750)'
(1995)–Marijke Meijer Drees– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 247]
| |
Patriottisme in de Nederlandse literatuur (ca. 1650-ca. 1750)Marijke Meijer Drees‘Dulce et decorum pro patria mori’: voor het vaderland te sterven, is zoet en eervol. Dit dichtte Horatius in de tweede van zijn Romeinse oden, die gewijd is aan het ware geluk van de mens en de grootheid van Rome ten tijde van Augustus. Het gemeenschappelijke patria stond in die tijd hoog genoteerd; het viel als het ware samen met de res publica Romana, dat wil zeggen met alle ethische, religieuze en politieke waarden die Rome belichaamde en symboliseerde. Ga naar voetnoot1 Dit Rome is de grote inspiratiebron geweest voor hele generaties van latere Westeuropese dichters die de heroïsche zelfopoffering voor hún vaderland bezongen hebben. Zo schreef de Amsterdammer Jeremias de Decker tijdens de eerste zeeoorlog tegen Engeland een gedicht getiteld ‘Eer-spore, of moedigende Aenspraecke van 't Vrye Nederland aen sijne Zee-Helden’. Ga naar voetnoot2 Nederland is dus aan het woord en het spreekt ‘zijn’ zeehelden toe - of moeten we zeggen ‘haar’ zeehelden? Indien ghy streeft na Palmen en Laurieren,
Die stael en steen verduuren ongeschend;
Mijn' Zeeuwen op; op, op, mijn' Batavieren,
Ick toon u 't pad, waer langs men die berent.
[…]
Slaet van mijn strand uw oog maar eens ten Westen,
En, Sonen, siet hoe eng een water-gracht
Uw Moeder scheyd van die verwoede Pesten,
Die vyanden van 't menschelijck geslacht,
[…]
Op, Helden, dan, valt aen op die verwoede,
Legt wacker toe op stuyten, sluyten, slaen
En veegt en schuymt met mannelijcken moede
Dat Schuym uit Straet, Canael en Oceaan.
[…]
Geen sachter bed voor 't eerelijck gemoed
Als 't bed van Eer; te strijden, ja te sneven
Voor 't Vaderland is (leert ons Flaccus) soet.
[…]
Dit gedicht over moeder Nederland en haar heldhaftige zonen is slechts een voorbeeld uit de overvloed van literatuur die het patriottisme van vervlogen tijden | |
[pagina 248]
| |
doet opklinken. Al lezende stuiten we herhaaldelijk op parafrases van de beroemde dichtregel van Horatius (‘Flaccus’), op citaten uit met name de Aeneis Ga naar voetnoot3, en op het aan Cato toegeschreven dictum ‘Pugna pro patria’:
Manifestaties van patriottisme, zoals het gedicht van De Decker, beschouw ik als illustratief voor een bepaald aspect van beeldvorming: de cultivering van ‘nationaal’ identiteitsbesef of, wat op hetzelfde neerkomt, van een Nederlands zelfbeeld. Momenteel onderzoek ik de ontwikkeling van dat nationale zelfbeeld ten behoeve van het themagebied ‘begripsgeschiedenis’ van de landelijke onderzoeksschool voor Cultuurgeschiedenis (het Huizinga-instituut), en in dienst van het prioriteitenprogramma van NWO ‘De Nederlandse cultuur in Europese context’. Ga naar voetnoot4 De eerste resultaten van dit onderzoek lenen zich voor een voorlopige samenvatting (binnen een jaar of twee zullen de nadere uitwerkingen volgen). Die samenvatting wil ik toespitsen op betekenisinhouden van het begrip ‘vaderland’. In enkele bestaande studies, afkomstig van historici, zijn de grote lijnen reeds geschetst; mijn bedoeling is om op basis van literaire bronnen nadere invullingen te geven. Daarbij zal ik ook ingaan op twee symbolen die met het begrip verbonden waren: de leeuw en de koe.
Eerst dus het begrip vaderland. Nederlandse historici hebben het begrip vaderland altijd in bredere politiek-historische kaders behandeld, zoals natievorming, ‘Nederlands’ identiteitsbesef en dergelijke. Ga naar voetnoot5 Dankzij deze benaderingswijze kon tevens aandacht geschonken worden aan kwesties als: de gevarieerde terminologie waarmee naar het vaderland kon worden verwezen, de emoties die het kon oproepen en - zoals sinds kort gebeurt - de verschillende beelden waaraan het nationale identiteitsbesef gekoppeld werd. Ga naar voetnoot6 Een tweede kenmerk van deze studies is dat de auteurs doelbewust afstand genomen hebben van een bepaalde idealisering: het vaderland als eenheid. Ongeveer sinds de jaren zestig hechten historici geen geloof meer aan het nationale eenheidsbeeld dat hun voorgangers ontwikkeld | |
[pagina 249]
| |
hadden. Dat beeld is vergruisd. Ga naar voetnoot7 Voor de periode 1650-1750 vat ik de thans geldende opvattingen samen. In de eerste plaats kon de betekenis van het begrip vaderland variëren van lokaal (de stad) tot regionaal (het gewest) tot supragewestelijk (de hele Republiek). Ga naar voetnoot8 (Het concept van het hemelse vaderland laat ik buiten beschouwing). In de tweede plaats hebben historici betoogd dat patriottisme zich weliswaar in tal van maatschappelijk- en politiek-bepaalde varianten en intensiteiten kon manifesteren Ga naar voetnoot9, maar dat het met name in de zestiende en zeventiende eeuw geen grote diepgang had. Ga naar voetnoot10 Ten slotte is men tot het inzicht gekomen dat van een rechtlijnige ontwikkeling in de richting van het nationalisme in de patriottentijd geen sprake kan zijn. Ga naar voetnoot11 In hoeverre gaat dit alles op voor de literatuur? De primaire bronnen die ik onderzoek, bestrijken een periode van ongeveer een eeuw (ca. 1650 - ca. 1750). De kern ervan bestaat uit contemporaine poëziebloemlezingen, verzamelde dichtwerken van individuele auteurs en historiedrama's over de belegeringen van Haarlem en Leiden. Ga naar voetnoot12 Verreweg het grootste deel van deze literatuur is afkomstig uit Holland, dat wil zeggen het gewest dat tot ver in de achttiende eeuw het hart van de Unie vormde en veruit de meeste inwoners had. Ga naar voetnoot13 Het is van belang dit vooraf vast | |
[pagina 250]
| |
te stellen, want niet zelden lijkt het begrip vaderland ruimere betekenissen toegekend te worden dan alleen ‘Hollands’, zeker in teksten waarin fanatiek op de oorlogstrompet geblazen wordt. In die teksten lijken ook de vaderlandse emoties diep te gaan. Voor hedendaagse lezers kan de ‘amor patriae’ die tijdens de zeeoorlogen met Engeland tot uitdrukking werd gebracht, verdacht veel gaan lijken op het patriottisme dat we in gedichten uit de late achttiende eeuw tegenkomen, de zogenaamde patriottentijd. De patriotse dichter Bellamy spreekt dan van ‘Ruiters’, ‘Trompen’ en ander ‘kroost der Batavieren’ dat het vaderland moest verdedigen tegen ‘Dolle Britten-bastaardzonen’, Ga naar voetnoot14 en dat opgewonden krijgsgeschal klinkt in de zeventiende eeuw al vrijwel woordelijk op uit anti-Britse oorlogsgedichten van bijvoorbeeld Geeraerdt Brandt en Jacob Westerbaen (De Deckers ‘Eer-spore […]’ kan dit eveneens illustreren). Toch is het patriottisme uit de tijd van Bellamy anders gekleurd, persoonlijker en sensitiever: ‘Vaderland, mijn aardsche hemel!// O! ik voel het! de overwinning trekt met uwe Helden meê!’ - zulke formuleringen komen we niet tegen bij oudere dichters. Ga naar voetnoot15 Laten we, gewapend met deze voorkennis, eens gaan zien op welke vaderlanden er gezinspeeld wordt in een voorbeeld uit het materiaal. Het betreft een verzamelwerk waarvan twee afzonderlijke, maar grotendeels identieke edities zijn verschenen en die markeren nagenoeg de grenzen van het door mij onderzochte tijdvak. Het gaat om de Olyf-krans der vreede (1649) Ga naar voetnoot16 en de Olyfkrans der vrede (1748). Ga naar voetnoot17 Beide boeken zijn in Amsterdam uitgegeven en bevatten gedichten, redevoeringen en andere teksten over de Vrede van Münster en over het Amsterdamse stadhuis, waarvan in het vredesjaar 1648 de bouw begonnen was. Het merendeel van de poëtische bijdragen is afkomstig van dichters die in Amsterdam woonden, zoals Brandt, Vondel en Vos. De jongste Olyfkrans (1748) bevat tevens een zevental achttiende-eeuwse gedichten in een afdelinkje getiteld ‘Eeuwgezangen’; het laatste gaat over de Vrede van Aken, in de rest wordt de bouw van het stadhuis herdacht. Ga naar voetnoot18
Om te beginnen wil ik aandacht vragen voor een redevoering in de beide ‘Olijfkransen’, getiteld ‘Trompet of lofrede over den eeuwigen Nederlantschen vrede’. De auteur, die zich helaas niet bekend maakt Ga naar voetnoot19, richt zich tot de Staten van Holland en Westfriesland, die uitbundig geprezen worden middels gecursiveerde perifrases als ‘grontleggers van den Eeuwige Vrede’, ‘Voorstanders van de Vry- | |
[pagina 251]
| |
heit’, ‘Handhavers des Hollantschen Vrydoms’ en ‘Kolommen der Batavieren’. Ga naar voetnoot20 Aan deze Hollandse heren dankt men de ‘Nederlandtschen’ vrede, aldus de auteur. En zo voert hij nog veel meer Hollandistische propaganda, waarvan we de drie thema's - het Bataafse opstandsverleden van de Hollanders, de moedige strijd tegen Spanje, de mondiale grootheid van Amsterdam - eveneens elders in de ‘Olijfkransen’ tegenkomen. Minder representatief wordt zijn betoog als hij pleit voor een ‘grootnederlands’ vaderland met als kerngewesten Holland en Brabant. De van oudsher zo vriendschappelijke banden tussen het noordelijke Holland en het zuidelijke Brabant dienen hersteld te worden, betoogt hij. Daartoe worden met name de migranten die eertijds naar Holland zijn gekomen - Brabanders, Vlamingen en Walen - aangesproken op hun liefde voor hun ‘dulce solum natale’, hun dierbare geboortegrond. Ga naar voetnoot21 Verzaak uw geboorteplaats niet, zegt de auteur tegen hen, maar ook de zuiderlingen die daar gebleven zijn, spreekt hij toe: ‘Gy inboorlingen van die landtschappen, komt ook eens over in Hollant, van wiens vroomheit [= moed] de Kronyken gewagen, en wiens naam boven d'andere vreenigde landen by den uitheemschen verdient bekent te worden’. Ga naar voetnoot22 Slechts op twee andere plaatsen in de bundel wordt een dergelijke vereniging van Noord en Zuid als desideratum gepresenteerd. De eerste is het korte gedicht bij een van de ‘vertoningen’ (tableaux vivants) van A. Boelens, getiteld ‘De gewenste Vryheit’. Hierin valt te lezen hoe de op ‘haar Troon’ gezeten Vrijheid, de ‘Vrye Landen’ doet verschijnen en hoe vervolgens de Vrede de ‘Seeven’ met de ‘Thien’ gewesten verbindt. Ga naar voetnoot23 De tweede tekst is Vondels Leeuwendalers, het ‘Lantspel’ waarin de vereniging van Noord en Zuid (‘Noordtzijde’ en de ‘Zuidtzijde’) gesymboliseerd wordt door een huwelijk. Dit stuk is in de jongste Olyfkrans (1748) niet meer opgenomen. Ondertussen zijn we in de ‘Trompet’ twee grondbetekenissen van het begrip vaderland tegen gekomen: het vaderland in de zin van geboorteland en het vaderland waar men woont (en dat dus in het geval van de gevluchte zuiderlingen niet meer met hun geboorteland samenviel). Ga naar voetnoot24 Dit onderscheid heeft klassieke wortels. Zo maakt Cicero in De legibus al een vergelijkbaar onderscheid tussen | |
[pagina 252]
| |
twee patriae: ‘unam naturae, alteram civitatis’. Ga naar voetnoot25 In de beide ‘Olijfkransen’ prevaleert de aandacht voor dit laatste vaderland, het patria ‘civitatis’ of ‘communis’, anders gezegd, het vaderland als de burgergemeenschap die ieder individueel belang te boven gaat. Vondel bijvoorbeeld prijst de Amsterdamse burgemeesters, die hij ‘oprechte Vredevaders’ noemt, omdat zij ‘hun eigen nut’ graag vergeten en zich zorgzaam inspannen voor ‘'t Vaderlandt, en algemeene beste’. Ga naar voetnoot26 Deze loyaliteit jegens het gemeenschappelijke vaderland, strookt precies met de opvattingen van Cicero: ‘maar we moeten liefde betonen aan dit [vaderland], waarin de naam republiek de gehele burgergemeenschap aanduidt; we zijn verplicht voor dit [vaderland] te sterven en er ons ten volle aan over te geven, er al het onze aan wijden en, als het ware, toe te heiligen.’ Ga naar voetnoot27 In dit vaderland-concept staat de onbaatzuchtige zelfopoffering dus centraal; geen wonder dat we in de ‘Olijfkransen’ zoveel retrospectieven tegenkomen op het gemeenschappelijke opstandsverleden met eervolle vermeldingen voor opofferingsgezinde helden die het vaderland verdedigd hebben. Dit verleden omvat zowel de Tachtigjarige Oorlog, als de Bataventijd. Ga naar voetnoot28 Willen we weten met welk territorium het gemeenschappelijke vaderland precies verbonden moet worden, dan kunnen we niet met één antwoord volstaan. In de twee ‘Olijfkransen’ is overwegend sprake van een locaal vaderland, Amsterdam. Daar lijkt primair de loyaliteit naar uit te gaan. Nu ligt dat wel voor de hand, immers, tal van bijdragen zijn gewijd aan het Amsterdamse stadhuis en die over de Vrede van Münster zijn dikwijls opgedragen aan Amsterdamse stadsbestuurders. Maar de vaderlandse betrokkenheid kan zich ook uitstrekken tot het gewest Holland (eventueel samen met Zeeland) en zelfs de hele Republiek insluiten - dit alles, dus de variatie van locaal naar gewestelijk naar de Republiek als geheel, is mogelijk binnen eenzelfde tekst. Namen voor het grootste vaderland zijn dan ‘Neederlandt’, ‘de Nederlanden’, ‘de Verenigde Nederlanden’ etc. Soms zijn | |
[pagina 253]
| |
collectiverende possessiva toegevoegd: ‘ons’/‘onze’. Uitzonderlijk is de van gezamenlijke affectie getuigende formulering ‘ons lieve Nederlandt’. Ga naar voetnoot29 De achttiende-eeuwse aanvullingen in de jongste Olyfkrans, de ‘Eeuwgezangen’, leiden tot dezelfde bevindingen. En ook het andere materiaal lijkt, voor zover ik dat nu kan overzien, geen vérstrekkende wijzigingen te bieden. In teksten die een overwegend locale signatuur hebben, dus over een plaatselijk onderwerp handelen en daarbij meestal ook opgedragen zijn aan locale gezagsdragers, overweegt het locale vaderland, maar de andere, grotere vaderlanden worden geenszins uitgesloten. Ga naar voetnoot30 Min of meer exclusieve aandacht voor het grootste vaderland (‘Neerlant’/‘Nederland’ e.d.), maar dan wel vanuit een Hollands perspectief voorgesteld, vinden we in teksten met een overwegend bijbels, oud-testamentisch referentiekader. Hierin wordt uiteraard vooral het accent gelegd op gemeenschappelijke vroomheid, op religieuze eendracht. Er kunnen dan merkwaardige combinaties van bijbelse en profane metaforiek gebruikt worden, zoals in een pamflet van de Amsterdamse dichteres Cornelia van de Veer op een gewonnen zeeslag door De Ruyter en Tromp in 1673: Vleght Kranssen voor uw BATAVIEREN
Die onder Jesus strijd-Banieren,
Elk streden als een Josua:
Ga naar voetnoot31
Wordt een prins van Oranje bezongen dan lijkt het vaderlandse perspectief zich terminologisch te verruimen tot alle Nederlanden en toch blijft Holland het centrum waarop aller ogen gevestigd zijn. Een voorbeeld dat dit kan illustreren ontleen ik aan het verzamelde werk van de calvinistische dichter-predikant Vollenhove. Het betreft een gedicht dat ‘in Oogstmaant, 1674’ geschreven werd, met als titel ‘De bondgenoten meester in 't velt tegens Vrankryk door beleit en dapperheit van zyne hoogheit’ Ga naar voetnoot32: De Staat van 't vrye Nederlant
Ten trots van alle roofgedochten,
Zo dra de Bataviers weêr vochten,
Zag toe, greep moedt, hiel rustig stant.
Men zagh den Haag weêr adem scheppen,
Toen Godt een' jongen Machabeew
| |
[pagina 254]
| |
Verwekte; en Hollants fieren leew
Zyn klawen weêr groothartig reppen,
[…]
Het vrije Nederland, de Batavieren, de Hollandse leeuw en Willem III, die even verder ‘Neerlants dierste pant’ wordt genoemd, Ga naar voetnoot33 zijn hier de vaderlandse pijlers. Dat de stadhouder ‘een' jongen Macabeew’ heet te zijn, een telg uit het geslacht der Makkabeeën, wijst erop dat het verzet van deze bijbelse helden tegen de Syrische overheersing als parallel beschouwd werd van het politiek-militaire optreden van Willem III tegen de mogendheid die de Republiek in het nauw had gebracht, Frankrijk. Deze herleving van helden uit het oude testament - in een ander gedicht heet Willem III behalve ‘Machabeew’ ook ‘Gideon’ Ga naar voetnoot34 - had een traditie die terugging op de beginjaren van de Opstand. Toen was al sprake van oudtestamentische voorbeeldfiguren in onder meer de liederen van calvinistische propagandisten rond Willem van Oranje. Ga naar voetnoot35
Dat het patria ‘communis’ toch vooral een ideaal geweest zal zijn, blijkt voornamelijk uit pamfletten die in bepaalde crisisjaren geschreven zijn en waarvan er soms wel eens eentje in een bloemlezing beland is. In de Bloemkrans van verscheiden gedichten (1659) is een Amsterdams pamfletgedicht uit 1650 opgenomen, een van de vele uit het jaar waarin stadhouder Willem II een hevig conflict had met de stad Amsterdam. Onder de titel ‘Aan de makers van de Bikkerse beroerte en oogen-zalve’ Ga naar voetnoot36 hekelt een anonieme dichter de in Holland rondwarende ‘Facti-geest’ en zet er eendrachtige vrijheidszin tegenover: Ga naar voetnoot37 Maar ijder Hollands hart, en hoofden aldermeest
Staan voor de Vrijheid nu gemoedigt vast als Leeuwen.
[…]
Hollanders die eensgezind en als leeuwen pal staan voor de vrijheid - dit laatste brengt ons bij een vaderlands symbool: de leeuw. De oorsprong van de leeuwesymboliek is heraldisch. Tijdens de Tachtigjarige oorlog vigeren er al vroeg afbeeldingen van de heraldische leeuw met zwaard en pijlen op bijvoorbeeld penningen en prenten die onderdeel van de prinselijke propaganda vormden. In de literatuur werd de leeuw op vergelijkbare wijze | |
[pagina 255]
| |
voorgesteld, en dat bleef ook zo. Maar zoals Marijke Spies heeft laten zien Ga naar voetnoot38 ontstond er in de late zestiende eeuw een nieuwe metaforiek waarin de leeuw figureerde. Naar alle waarschijnlijkheid werd de leeuw herboren in het Leidse universiteitsmilieu, althans daarop wijst het werk van een student uit de kring rond Janus Dousa. Deze Georgius Benedicti Wertelo publiceerde in 1586 een tweedelig eposje over Willem van Oranje (De rebus gestis illustrissimi principis Guillielmi, comitis Nassoui etc.). Aan het eind, voordat opgeroepen wordt tot voortzetting van de strijd, staat een beschrijving van de algemene droefheid over de dood van de prins (die in 1584 vermoord was). Hollanders en Zeeuwen staan om de baar en wenen, en, vertelt Benedicti dan (ik citeer de Nederlandse vertaling): Ga naar voetnoot39 […] opdat niet hun buurman, de zee, minder bedroefd was dan de Nederlanders heeft, naar men zegt, de stromende Nereus zoveel tranen vergoten, dat de Nederlandse Leeuw middenin de golven van de zee stond, met in zijn rechterklauw een zwaard en een schild in zijn linker, jou, Parma, en de Spaanse tiran met de dood bedreigend […]. De strijdbare leeuw, die, ook ter zee, het zo weerbare vaderland en zijn heldhaftige inwoners voorstelde, is een buitengewoon vruchtbaar literair symbool geworden. Met name tijdens de Vrede van Münster en de zee-oorlogen, onder meer tegen Engeland, wordt het geëxploiteerd. In al die strijdliteratuur wemelt het van de leeuwen, de zeeleeuwen, waterleeuwen en krijgsleeuwen. Een ‘Tuinleeu’ ontmoeten we bij uitzondering en wel in Antonides van der Goes' Ystroom (1671). Deze leeuw is minstens zo krijgshaftig als zijn soortgenoten, want zodra hij ‘wapenklanken’ hoort, springt hij ‘onvervaert’ op en: Rukt met de klaewen om verwaten moortschavotten,
Noch rookende van 't bloet der trouste patriotten,
[…]
Dan wort de tieranny de wreede voet gelicht,
De groote Welhem, […]
Ten veltheer ingewijt, drijft voor zijn leeusbannieren
't Ontuchtigh roofgespuis van havikken en gieren,
Groothartigh op de vlucht.
Ga naar voetnoot40
De ‘forsse Tuinleeu’, hier opgevoerd in de context van de door Willem van Oranje bestreden Spaanse tirannie, zal, hoe uitzonderlijk ook, voor toenmalige lezers zeker herkenbaar geweest zijn uit afbeeldingen op prenten en munten. Sinds de Opstand werd Holland, en ook wel de hele Republiek, voorgesteld als een cirkelvormige tuin met daarin de leeuw (of een ander bekend vaderlands symbool: | |
[pagina 256]
| |
de maagd). Ga naar voetnoot41 Specificerende toevoegingen die we bij de leeuwen veelal tegenkomen zijn ‘Bataafs’, ‘Hollands’ of ‘Nederlands’. Zo begint Vondels Vredezang met de woorden ‘Nu de Nederlantsche Leeuwen,// In het strytperck afgerecht,// Staken dit verwoet gevecht’ Ga naar voetnoot42 en heet Michiel de Ruyter in een van de vele gedichten op zijn overlijden (in 1676) ‘de Fenix der Bataaffsche Waterleeuwen’ Ga naar voetnoot43, wat dan weer mooi rijmde op ‘De grote RUITER, eer en wellust van de Zeeuwen’. Het zijn inderdaad vooral Hollanders en Zeeuwen (en een enkele keer ook inwoners van andere gewesten Ga naar voetnoot44) die in de leeuwesymboliek betrokken worden. Bij de Amsterdamse festiviteiten ter gelegenheid van de Vrede van Münster moet ook een koe ten tonele gevoerd zijn - niet als de belangrijkste figurante uit de bekende zeventiende-eeuwse klucht van Bredero, maar als vaderlands symbool. De twee ‘Olijfkransen’ bevatten namelijk de volgende beschrijving van een vertoning. Men zag: Ga naar voetnoot45 Argus met hondert oogen, daer mede bediedende de Heeren Staten van Holland, die haer [= die ogen], door het lieflijk pijpen van eenen loozen Mercurius (hy kome waer van daen hy kome) nimmermeer in 't slaap laten spelen, maer de Koe (dat is haar elk aengename Vaderland) als wakende sorg-dragers wel sullen bewaren. Ga naar voetnoot46 Het vaderland, Holland, is hier een koe, een melkkoe, die met argusogen bewaakt wordt door de Staten van Holland. Ga naar voetnoot47 Tussen deze vertoning van Samuel Coster en een reliëf dat in het in 1655 ingewijde Amsterdamse stadhuis geplaatst werd boven de ingang van de burgemeesterskamer bestond een frappante overeenkomst. Op dit reliëf verbeeldt de bewaakte koe het welvarende Amsterdam en zijn de burgemeesters van die stad de Argussen. Ga naar voetnoot48 De (melk)koe als metafoor voor Holland of de metropool Amsterdam - waar kwam dit beeld vandaan en waaraan appelleerde het? Ga naar voetnoot49 | |
[pagina 257]
| |
De Hollandse koe leende zich van oudsher voor het uitbeelden van het welvarende vaderland dat door de een of andere politieke macht uitgebuit werd en daardoor zijn welvaart verloor. Tijdens de Tachtigjarige Oorlog zien we bijvoorbeeld dat in politieke prenten en in geuzenliederen de Nederlanden (of alleen Holland) voorgesteld wordt als een (melk)koe die wordt ‘uitgemolken’. Ga naar voetnoot50 Bijna honderd jaar later dicht de al eerder vermelde Antonides van der Goes in zijn Bellone aen bant, of vrede tusschen Brittanje en de Verenigde Nederlanden (1667) in een terugblik op de tweede zeeoorlog met Engeland: ‘de melkkoe moest om hals, men had haer dood gezwooren’. Ga naar voetnoot51 In dit soort voorstellingen wordt de Nederlandse of Hollandse koe steeds verbonden met welvaart, wat mogelijk zijn oorsprong vindt in de associatie van de koe met ‘Terra’ of aarde, een van de vier elementen. Als attribuut van Terra vermeldt Carel van Mander haar in zijn Van de Wtbeeldinghen der Figueren, een onderdeel van zijn Schilder-boeck (1604). Hij vertelt dat in het mythologische verhaal van de herder Argus die de koe Io moest bewaken, de honderdogige Argus voor de hemel met zijn sterren staat en de koe voor de aarde. Uiteraard kende Van Mander en andere auteurs de koppeling van de koe met aardse overvloed en welvaart ook uit de bijbel: in Genesis 41:17-30 geeft Jozef de bekende uitleg aan de droom van de farao over de zeven vette en de zeven magere koeien. Die vette koeien konden, mede dankzij hun aantal, ook hun weg vinden als metafoor voor de zeven provinciën die zich eendrachtig verdedigden tegen vijanden van buiten. Ga naar voetnoot52 Maar er is meer. De koe werd tevens ingepast in het historische beeld dat men zich van het oude Holland gevormd had: Holland als een van oudsher welvarend land met eenvoudige en dappere inwoners, boeren en vissers. Het was het beeld dat tevoorschijn was gekomen uit de herontdekte voorgeschiedenis van Holland als ‘Bataafs Arcadië’, een waterrijk gebied met sappige weiden. Ga naar voetnoot53 Dit rustieke Holland-beeld had sinds de tweede helft van de zestiende eeuw een zekere | |
[pagina 258]
| |
bevestiging gekregen in de realiteit: de Hollandse veeteelt was uitgegroeid tot misschien wel de belangrijkste van Europa. Het fokken van vee gold als zeer lucratief, mede dankzij verbeteringen in het droogleggen en inpolderen van land. Men exporteerde Nederlandse koeien naar heel Europa en uit andere landen kwamen kuddes naar hier om geweid, vetgemest en verkocht te worden. Tussen 1550 en 1650 breidde de zuivelindustrie zich fenomenaal uit en werd Holland de grootste exporteur van room en boter. Ga naar voetnoot54 Ook bij literatoren is dit alles niet onopgemerkt gebleven en zo wordt in Antonides' Ystroom (1671) gesproken van ‘ossen’ uit Denemarken die ‘zich zelf herscheppen’ in de ‘vette weien’ van Holland, terwijl men elders in dit stroomdicht een impressie van het Noord-Hollandse (polder)landschap aantreft waarin rijke zuivel, vette koeien, malse weiden en dappere bewoners conglomereren. Ga naar voetnoot55 En wie de toeristen in Van Heemskercks Batavische Arcadia wil vergezellen, wordt meegevoerd langs ‘Landouwen, waer […] de gladde welgevoede Koeyen’ zichtbaar getuigen ‘van de vettigheyt der grasrijcke weyden.’ Ga naar voetnoot56 Maar het is toch in de eerste plaats Vondel geweest die het typisch Hollandse landschap heeft weten te evoceren, met veel produktief vee, overvloedige zuivel en ‘Melckers’ uit het boerenbedrijf. ‘Mael het Haerlemsch meir tot lant […] Melcker valt aen 't botter | |
[pagina 259]
| |
karnen’ lezen we bijvoorbeeld in zijn Vredezang Ga naar voetnoot57 en aan het eind van Leeuwendalers, Vondels van 1647 daterende toneelstuk, zingt de Rey: De koeien geven melck en room
Het is al boter tot den boôm.
Men zingt al PAIS en VRE.
Dit zogenoemde ‘Lantspel’ is weliswaar rijkelijk aangekleed met Vergiliaanse literaire motieven, maar toch blijven we de Hollandse boerenwereld herkennen. Dat was ook Vondels opzet, zoals we kunnen opmaken uit zijn motivering van het optreden van de veegod Pan. De ‘veerijckheit der Nederlanden’ vereist ‘een Veegodheit’, schrijft hij in de opdracht bij zijn spel. In diezelfde opdracht associeert hij op speelse wijze het Hollandse karakter van zijn toneelstuk met de bezigheden, vrijetijdsbesteding en karaktereigenschappen van zijn adressaat. Ga naar voetnoot58 Rechtschapenheid (‘rechtschapen Neêrlanders aert’), openhartigheid (‘goetrontheit’) en onbeschroomdheid (‘rustigheit’) zijn geen toevallig gekozen kenmerken. Ze komen in hoge mate overeen met eigenschappen die van oudsher als typerend voor de Bataafse Hollanders beschouwd werden. Hierop zinspeelt ook de auteur van de ‘Trompet’, de hier al eerder aangehaalde lofrede op de vrede uit de twee ‘Olijfkransen’: Eenvoudigheit en Onnozelheit, 's landts waerdste rijkdom, woonden by hen in […]. Men stondt zyn woordt, zonder dat door den hals te halen […]. Zy waren slecht [= eenvoudig] en recht, […] nochte gingen met logh en bedrogh om. Zy droegen wel een boere py, maer een eêl hart stak'er in. Ga naar voetnoot59 Ten slotte nog dit. Het rurale Hollandbeeld zal ook in het buitenland bekend geweest zijn, bijvoorbeeld in Frankrijk en Engeland. In 1674 laat de predikant Ridderus in een pamflet getiteld Historischen Frans-man een Hollandse schipper vertellen dat aan het Franse hof ‘een Comedie’ wordt gespeeld waarin ‘onse Heeren Staten’ vertoond worden ‘gelijck als lompe boeren, met kasen onder de | |
[pagina 260]
| |
armen’. Ga naar voetnoot60 Engelsen zagen Hollanders als boeren die hun eigen vette zuivelprodukten belichaamden: ‘butter-boxes’. Ga naar voetnoot61 In dezelfde richting wijst een anti-Hollands pamflet uit 1664 dat Haley vermeldt: ‘The Dutch Boar [= Boer] Dissected, or a Description of HOGGLAND [= Holland]’. Dit bevat de zinsnede: ‘A Dutchman is a lusty, fat, two legged Cheesworm: or a Creature that is so addicted to eating butter, drinking fat drink, and sliding [“skating” geeft Haley als parafrase] that all the World knows him for a slippery Fellow’. Ga naar voetnoot62 De glibberigheid die deze kaasworm aangewreven wordt, zal afgeleid zijn van een destijds bekend Hollands wintervermaak: schaatsen - men denke aan de geschilderde winterlandschappen van Avercamp en de literaire ijspret die Six van Chandeliers gedicht 's Amsterdammers winter biedt. Ga naar voetnoot63 Maar bovendien is ‘sliding’ natuurlijk de negatieve tegenpool van de van oudsher zo kenmerkend geachte Hollandse rechtschapenheid en openhartigheid.
Conclusie: de tot dusverre bestudeerde literaire bronnen nuanceren naar mijn mening de inzichten van historici. Er was weliswaar niet één gemeenschappelijk vaderlandconcept en men kan zich inderdaad afvragen hoe ‘diep’ vaderlandse gevoelens in werkelijkheid gereikt hebben, maar: de toenmalige literatuur wil ons nu eenmaal in eendrachtige vaderlandsliefde doen geloven en men achtte het blijkbaar zinvol dit ideaal te propageren, zeker als er buitenlandse vijanden in zicht waren. De vaderlandse koe moest tegen die vijanden beschermd worden, de vaderlandse leeuw diende hen te bestrijden.
Utrecht, 1 februari 1995 |
|