Van een Wijf dat voor de Scholte badt.
Een oude Vrouwe daghelijcks in de Kerck sittende, badt gheduyrigh
dat haer Scholte doch een langh leven hebben mochte? De Scholte sulcks ter
ooren komende, liet de Vrouwe ten Eeten nooden, en sy met hem aen de Tafel
sittende seyde sy; Mijn Heer, hoe hebbe ick dit aen u verdient. De Scholte
seide ghy verdient het daghelicks aen my, soo ick hoore van andere segghen, en
nu wilde ick gheerne weten wat deught ick u bewesen heb, dat ghy my soo
bemindt: Waer op sy seide, gantschelick niet mijn Heer; maer de reden zijn
dese, ick hebbe u Groot-vader als Scholte hier ghekent, dat was een Man die
niet en deuchde, en oock u Vader, die noch slimmer was, en ghy mijn Heer, bent
de eerlooste stucke Boefs die op aerden leeft, en nu bidde ick om u langh
leven, vreesende dat'er noch slimmer komen mochte.