schoon af te scheeren; De
Barbier seyde een Rijcks-daleder, dat is te veel seide de Boer, men plach maer
een stuyver te gheven, doch veraccordeerden voor twee blancken: Den Boer ginck
sitten, den Barbier trock aen het scheeren, ende schoor den Boer heel naeckt,
de oogh-hayren van sijn oogen af, ende al het hayr met een scheermes van het
hooft af. De Barbiers Huysvrouwe seide, Man, ghy bederft de Man met scheeren,
de Barbier seide, Vrouwe ghy verstaet het u niet, het komt dese man niet
gheleghen om hem alle weecke te laten scheeren: Neen, seide de Boer, het is soo
bedonghen, het moet schoon af wesen. de Boer dus gheschooren zijnde, ginck naer
huys, by het huys komende, stondt de deure toe, ende hy klopte aen; De Vrouwe
de deur opendoende, ende sagh dit monster aen, begon te krijten, seggende, wat
voor een Monster is daer voor de deure? ende kroop schuyl: Hy riep al, Vrouwe
ick bent, ick ben u Man; Sy seide, ghy lieght het, mijn Man heeft een langhe
ruyghe baert, ghy bent de Duyvel, die mijn Mans spraecke heeft aenghenomen; Hy
seide wederom, ick ben seecker u man, ick hebbe my in Stee laten scheeren, ende
het komt my niet gheleghen, om alle weecke nae de Stadt te loopen, om my te
laten scheeren, ende altijd soo veel geldt te gheven; de Meester dorste wel een
Rijcks-daelder eisschen,