sullen geven, begint
onse Boerin aldus: Och mijn Heer Pilatus! mijn Man is seer kranck, ick bidt u
mijn Heer Pilatus hem te helpen, ofte van sijn pijne wat te verlichten:
Pijnacker stondt verwondert, sich hoorende voor Pilatus uyt schelden, en wist
niet wat te dencken; Echter, hy vraeght onse Boerin of sy haers Geloofs
Articulen konde, ende geboodse haer over luydt op te seggen, als sy ghekomen
was tot de woorden, die gheleden heeft onder Pontio Pilato, Al goet, seyden hy;
nu om dees Articulen te verstaen, weet dat u Man is lijdende, dan moet hy eerst
by Pontius zijn, eer by Pilatis te komen: Want siet, Pontius is voor Pilatus.
Och! mijn Heer, seyde sy, waer vind ick die Pontius? Nu was in de selve Stadt
een ander gheheeten Bontius, zijnde Professeur in de Medecijne, wiens name door
sijne geleertheydt ghenoegh de Weereldt bekent is. Pijnacker laet de Boerinne
nae Bontius geleyden; als sy by hem quam, was het beginsel van haer aenspraeck:
Goeden dagh mijn Heer Pontius ick ben van mijn Heer Pilatus hier ghesonden, eer
sy voleyndighen konde, Wat Pontius, wat Pilatus? wat duyvels? seyde hy al
vloeckende. Och! valt sy weder in. Hoe zijdge soo verstoort mijn Heer Pontius,
mijn Heer Pilatus en heeft my soo qualick niet gheantwoordt: dan hy een korsel
Man zijnde, vloekcte ende keef dies te selder. Eyndelick vraeghde hy haer, wie