Van een Man die na sijn Dochter vraegde.
Een jongh Student in Vranckrijck een tijt langh te Schoole gelegen
hebbende, weder te huys komende, werde van een van sijn gebueren welkoom
geheeten, en hem vragende waer hy soo lange gheweest was; hem ter antwoort
gevende, in Vranckrijck. Hebt ghy dan mijn Dochter niet vernomen? Iae, seyde
hy, sy woont in een Bordeel: Bordeaux, seyde hy, is een schoone
Stadt, heb ick wel hooren segghen; Ey lieve wat doet sy doch daer? Sy wint de
kost met de vuysten daer sy op sit, seyde hy; De ander antwoorde weder, Backen
is een goedt handt-werck.