Van een Heer en een Melck-wijf.
Het is gheschiedt dat een seecker groot Heer buyten den Haegh
wandelende, ontmoetede hem onder-weghen een Vrouwspersoon, die al singende door
het veldt quam gaen, met een jock met twee Emmers met Melck, om in den Haegh te
verkoopen, wiert vanden voornoemden Heer gevraegt, waerom dat sy soo jammerlick
schreyde? Sy wederom voor antwoordt gevende, was mijn Heer ghebeurt dat my
ghebeurt is, mijn Heer en soude oock niet wel te vreden zijn; Hy vraeghde wat
het was? Sy seyde, my zijn van de morgen twee klooten van mijn neers gheruckt,
was mijn Heer dat oock geschiedt, hy soude oock niet vriendelick sien.