Domoortje
(1992)– Mechtelly– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina I]
| |
Voor: Fareil | |
[pagina 3]
| |
1.‘Domoortje’ roept moeder Langoor. ‘Het is al tijd. De klok heeft zes uur geslagen’. Domoortje strekt haar armpjes uit. Ze doet haar bek heel wijd open en gaapt luid, Hiiiii!! | |
2.‘Doe toch niet zo lui’, zegt moeder. ‘Luie ezels gapen zo luid. Kijk, de zon ziet je in je bed liggen. Dat mag niet’. | |
[pagina 4]
| |
3.Eindelijk stapt Domoortje uit bed. Ze maakt haar bed niet op. Ze gaat naar de badkamer. Ze poetst haar tanden, maar ze doet de dop niet weer op de tube van de tandpasta. Ze morst met tandpasta over de vloer. | |
[pagina 5]
| |
4.Als moeder even later de badkamer binnenstapt zegt ze ‘Domoortje, wat ben je weer dom geweest. Je hebt de dop niet weer op de tube gedaan. En waarom moest je met talkpoeder over de vloer morsen’. | |
[pagina 6]
| |
5.Moeder neemt Domoortje mee naar de badkamer. Ze geeft haar een bad en trekt een schoon jurkje voor haar aan. | |
6.Domoortje zit aan tafel. Ze smeert drie sneetjes brood. Ze morst met de boter. Ze morst met thee. Ze veegt haar handen aan haar jurk. Als ze klaar is staan er nog twee sneetjes brood op tafel. | |
[pagina 7]
| |
7.‘Hemeltje’ roept moeder. ‘Smeer toch niet meer brood dan je kan opeten.....’ ‘En het tafelkleed druipt van de thee..... Je jurk zit vol boter’. ‘Dag moeder’, zegt Domoortje, als ze bij de deur staat. ‘Heb je een potlood, een schrift en een zakdoekje in je tas?’, vraagt moeder. ‘Ja’, wil ze roepen maar er is geen potlood in haar tas.
Eindelijk is Domoortje klaar. De klok wijst al acht uur. ‘Het is laat’ zegt moeder. ‘Loop flink door, maar kijk goed uit.’ | |
[pagina 8]
| |
10.Domoortje holt de straat op. Ze loopt niet op het trottoir. Ze kijkt niet naar rechts bij het oversteken. ‘Kan je niet uitkijken bij het oversteken?’, roept een boze chaffeur. Domoortje hoort het niet eens. Ze holt maar door. | |
[pagina 9]
| |
11.Even later stapt ze het klaslokaal binnen, en gaat zitten. Ze groet de meester niet. Ze groet de kinderen niet. Ze vertelt niet waarom ze laat is. | |
12.‘Als je ergens binnenstapt, moet je groeten’, zegt meester Haas. ‘En als je te-laat bent, moet je ook daarover wat zeggen. Dat hoort zo’. | |
[pagina 10]
| |
13.Meester legt de sommen uit. Domoortje tekent poppetjes in haar schrift. Ze luistert niet naar de meester. Daarom kan ze de sommen niet maken. O, o, wat is Domoortje dom. | |
[pagina 11]
| |
14.In de pauze rent ze steeds heen en weer op het erf. Ze morst met water aan de kraan Haar schoentjes zijn helemaal nat. Ze krijgt van juffrouw Geit een standje. | |
15.Als de bel om een uur gaat, gaan alle dieren kindertjes naar huis. Domoortje schopt steentjes langs het trottoir. | |
[pagina 12]
| |
16.Ineens ziet ze een paar mensen bij elkaar staan. Wat doen al die mensen daar? Dat wil ze weten. Zij is erg nieuwsgierig. Steekt de drukke rijweg over en gaat er ook naar toe. | |
[pagina 13]
| |
17.Domoortje is te klein. Ze kan niet zien waarnaar de mensen kijken. Ze stoot tegen een vrouw aan. Die kijkt boos om. Maar Domoortje merkt dat niet..... | |
18.Eindelijk ziet ze een meneer die mooie zakdoekjes en oorbellen verkoopt. Domoortje bekijkt de oorbellen. Ze past er een. Wat staat dat mooi aan haar lange oortjes. Maar ze heeft geen geld om het te kopen. | |
[pagina 14]
| |
19.-‘Waar kom je zo laat vandaan,’ zegt moeder boos, ‘het is al drie uur.’ ‘Ik heb... ik heb oorbellen bekeken,’ stottert Domoortje. ‘Weet je niet dat kinderen na school gelijk door naar huis moet lopen? Jij verdient straf’. | |
[pagina 15]
| |
20.-De tafel is gedekt en Domoortje ziet bruinebonen staan. ‘He, lekker,’ roept ze uit. Ze schopt haar schoenen uit en gaat vlug aan tafel zitten. | |
21.-‘O nee,’ zegt moeder ‘dat gaat zo niet’. Eerst je schoenen en je tas wegzetten, je huisjurkje aandoen en als je je handen gewassen hebt, mag je eten.’ | |
[pagina 16]
| |
22.-Domoortje zet haar schoenen en haar tas weg. Zij wast haar handen, eet heel smakelijk en gaat daarna buiten spelen. Zij kijkt over de schutting. Zij roept naar Leentje, de hond. ‘Waar gaan jullie naar toe?’ Wil moeder weten. ‘In de wei spelen’, zeggen ze. ‘Denk erom, dat mag maar tot vijf uur’, zegt moeder. | |
[pagina 17]
| |
24.-Domoortje en Leentje stoeien in de wei. Ze vertrappen de groenten van de boer. Ze eten zoveel watermeloenen op. Hun buikjes zijn nu dik en rond. Daarna gaan ze er lekker bij liggen. Ze merken niet dat de zon al onder gaat. | |
25.-Ineens spitst Leentje zijn oren. Hij springt op en stoot tegen Domoortje. Wie komt daar aan? Dat is de boer. Hij heeft een lange stok bij zich. Hij is erg boos. | |
[pagina 18]
| |
26.-Domoortje en Leentje rennen weg. Ze springen over de trensjes en gootjes. O, jee wat is er gebeurd? Domoortje valt en kan niet meer opstaan. | |
27.-Gelukkig..... daar komt moeder Langoor aan. Kom vlug thuis, het is al laat, roept zij. Maar Domoortje kan niet uit de goot komen. | |
[pagina 19]
| |
28.-Als moeder dat merkt haalt ze gauw buurman Paard. Die helpt Domoortje er uit. Nu ligt Domoortje in bed, met een been omhoog. | |
29.-Ze moet steeds medicijnen drinken en ze heeft zo'n pijn. Ze kan niet meer stoeien in de wei; ze kan ook niet naar school. | |
[pagina 20]
| |
30.-‘O, gunst..... wat een ramp’, zegt meester Haas. ‘Nu zal Domoortje nog dommer worden dan ze al is..... Jammer.....’. | |
[pagina 21]
| |
Hiiiiii!! |
|