Het aapje van Jaja
(1982)– Mechtelly– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
[pagina 4]
| |
Dat vindt hij heerlijk. Toch zou hij graag weer pramaka's willen kraken. Hij denkt aan vroeger, aan het bos. ‘Dat is toch niets, elke dag brood, melk en rijst met bacove. Ik wil bosvruchten,’ denkt hij en hij krabt om zijn oortjes. | |
[pagina 5]
| |
Op een goede dag kijkt Japi ver voor zich uit. Hij ziet de kerktoren en het dak van de fabriek. Maar hij ziet ook bomen. Veel bomen vormen een bos. Wat zou het heerlijk zijn als hij daar weer was. Hij schudt zijn staart en besluit terug te gaan naar het bos. | |
[pagina 6]
| |
Hij stapt de grote weg op, als een echte heer. I i i ... i!!! Wat is dat? Het zijn de remmen van een auto. Japi rent vlug naar het trottoir terug. | |
[pagina 7]
| |
Nu staat hij stil en kijkt naar de grote weg. Zal hij het weer proberen? Nee, hij durft niet. ‘Ik ga liever door de erven heen. Daar rijden geen auto's en bromfietsen.’ | |
[pagina 8]
| |
Maar o jee, wie komt daar aan? Dat is Bruintje van de schoenmaker. Bruintje houdt niet van aapjes. ‘Wow, wow,’ zegt hij en Japi vlucht in een boom die midden op het erf staat. | |
[pagina 9]
| |
Nu zit hij hoog boven in de boom. Hij kijkt tussen de huizen naar de mensen die voorbij lopen. Hij krabt zijn kopje van plezier en krult zijn staart om de takken. | |
[pagina 10]
| |
‘Wat heerlijk! Nu kan ik eindelijk mijn staart weer om een tak slaan,’ denkt Japi. En hij zwaait van de ene tak naar de andere. | |
[pagina 11]
| |
Om twaalf uur brengt Jaja rijst en bacove. ‘Japi!’ roept ze, ‘kom lekker eten.’ Waar kan haar Japi toch zijn? Die gaat nooit het erf uit. Ze kijkt achter en naast het huis en bij de put. Ze roept, maar Japi is er niet en Jaja is heel erg bedroefd. | |
[pagina 12]
| |
Ze loopt naar haar buurvrouw en vraagt: ‘Heb jij Japi gezien?’ Nee hoor, buurvrouw heeft hem niet gezien. Ze loopt van de ene buurvrouw naar de andere maar niemand weet waar Japi is. | |
[pagina 13]
| |
Als Japi naar beneden kijkt, ziet hij Jaja van het ene erf naar het andere lopen. Hij weet dat Jaja bedroefd is en naar hem zoekt. Maar hij gaat niet naar huis. | |
[pagina 14]
| |
‘Nee,’ denkt hij. ‘Het is hier zó prettig. Het is lang geleden dat ik zo hoog in een boom zat. En mijn staart is zo stijf geworden van het zitten in het hok. Nee hoor, ik ga liever naar het bos terug.’ | |
[pagina 15]
| |
Maar wat voor lawaai is dat? Dat zijn Johan, Sepi en André. Ze hebben stokken en stenen bij zich. Ze kijken naar de lekkere manja's in de boom. | |
[pagina 16]
| |
Rrrrr! Ssss! Daar vliegt een steen langs Japi heen. Japi schrikt vreselijk. Hij beeft tot in het puntje van zijn staart. | |
[pagina 17]
| |
Rrrrssss!! Alweer één. Dat had een haartje gescheeld. Japi springt gauw naar een andere tak. | |
[pagina 18]
| |
Rrrsss!! Ook daar is hij niet veilig. Het regent stokken en stenen. Hij springt naar beneden. | |
[pagina 19]
| |
Sepi ziet hem springen en roept: ‘Kijk! Een kes'kesi!’ Als Japi dat hoort wordt hij zo bang. Hij vlucht langs een balk naar het dak. | |
[pagina 20]
| |
Dan gaat hij met zijn pootjes onder zijn kin zitten en roept: ‘Piti kòò!’ Maar de zon schijnt fel en het dak wordt steeds heter. Zijn pootjes beginnen pijn te doen. | |
[pagina 21]
| |
Hij gluurt naar beneden en als het daar veilig is rent hij weg. | |
[pagina 22]
| |
Op het andere erf wandelt hij wat rond. Dan haalt hij zijn lippen omhoog en piept van blijdschap. Wat ziet hij daar? Een bos! Hij rent ernaar toe en verdwijnt in een amandelboom. | |
[pagina 23]
| |
Wat ziet hij daar hangen? Zijn dat bosvruchten? Hij pakt er één en hapt erin. O! Wat smaakt dat vies! Nee, dat zijn geen bosvruchten. Die smaken niet vies. | |
[pagina 24]
| |
Wat is dat nu weer? Hij kijkt naar beneden. O! Weer jongens! Dat zijn Ram en Hendrik. Die eten graag amandelen. | |
[pagina 25]
| |
Japi zit te denken wat hij nu zal doen. Maar daar vliegt een stok rakelings langs hem heen. Die is van Ram. En die van Hendrik volgt nu. | |
[pagina 26]
| |
Japi springt vlug in de boom ernaast. Wat een pech. Ram heeft hem gezien en roept: ‘Kijk! Kijk! Een kes'kesi, die gaan we vangen!’ | |
[pagina 27]
| |
Japi weet zich geen raad van angst. Hij springt van de ene boom naar de andere. Maar wat is dat? Er zijn geen takken meer want het bos dat Japi zag, was geen bos. Het waren maar drie bomen bij elkaar. | |
[pagina 28]
| |
Wat moet hij nu doen? Hij kan niet verder. Hij springt van de boom af en rent van het ene erf naar het andere, met Ram en Hendrik achter zich aan. | |
[pagina 29]
| |
Gelukkig! Daar komt Jaja. Ze heeft al die tijd lopen zoeken en komt juist weer het erf op. Ze ziet de jongens met stokken zwaaien. En ze ziet haar Japi, die zo verschrikkelijk bang is, onder het huis verdwijnen. | |
[pagina 30]
| |
‘Hou toch op jongens,’ roept ze. ‘Moeten jullie mijn aapje met stokken slaan? Foei toch.’ | |
[pagina 31]
| |
De jongens kijken een beetje verlegen. Even later lopen ze het erf uit. Dan pakt ze Japi op, die nog bevend achter de stoep van het huis zit. Ze geeft hem een kommetje melk en een bacove. | |
[pagina 32]
| |
Wat heerlijk! Hij danst in het rond van plezier en wrijft tevreden met zijn pootjes over zijn buik. Hij is weer veilig thuis en zijn buikje is lekker rond. | |
[pagina 33]
| |
‘Piti kòò! Piti kòò!’ roept hij alsof hij zeggen wil: ‘Wat heerlijk! Het smaakt haast even lekker als bosvruchten.’ | |
[pagina 35]
| |
pitikooó
|
|