| |
| |
| |
Logeren in Coronie
‘Ga je broer roepen, we moeten iets met jullie bespreken,’ zei vader Glenn tegen zijn dochter Danitscha.
‘Ach pa, je weet dat Brian op zaterdagmorgen altijd uitslaapt,’ zei Danitscha. ‘Maar wat wil je met ons bespreken? Je kan het alvast aan mij vertellen.’
‘Nee, dat doen we niet,’ zei mama die in de keuken bij het aanrecht stond en alles had gehoord. ‘Het gaat jullie beiden aan, dus we vertellen het wel als Brian is opgestaan.’
‘Maar die luilak komt misschien pas om negen uur uit zijn bed. Wacht, ik ga hem wakker maken, want ik ben benieuwd waarom jullie zo gewichtig doen,’ zei Danitscha en ze ging naar de kamer van haar oudere broer.
‘Brian! Brian! Word wakker!’ Toen Brian niet reageerde trok ze aan zijn grote teen. ‘Kom no, word wakker!’
‘Hmm, klets niet!’ Brian schudde met zijn been. ‘Waarom schreeuw je zo? Kan een mens niet eens rustig slapen?’
‘Je moet opstaan. Pa en ma willen ons iets vertellen. Ze wachten op je!’
‘Wat moeten ze ons vertellen?’ bromde Brian die nu echt wakker was. ‘Ik weet het niet, maar ze doen zo gewichtig. Misschien gaan we op reis of misschien krijgen we een baby,’ zei Danitscha.
‘Je bent gek no!’ riep Brian uit. ‘Ik word volgende maand al 15 hoor. Dan krijgen je ouders echt geen babies meer.’
Danitscha maakte een tyuri. ‘Jij hebt dat niet te bepalen, dat bepalen ze zelf. Maar sta op en ga baden, want dan kunnen we tenminste horen wat ze bedoelen,’ zei zijn twee jaar jongere zus en ze ging de kamer uit.
Brian stond op, rekte zich uit en ging onder de douche.
| |
| |
Even later kwam hij netjes aangekleed de keuken binnen, waar zijn moeder, vader en zusje al aan tafel zaten.
‘Goedemorgen ma, goedemorgen pa, jullie gaan ons iets belangrijks vertellen, hoor ik,’ zei hij, terwijl hij ging zitten. ‘Ma, mag ik een beetje thee?’ Terwijl ma de thee inschonk keken zowel Brian als Danitscha verwachtingsvol hun ouders aan.
‘Wel, het zit zo,’ begon pa. ‘Je moeder moet een kleine ingreep ondergaan en ze gaat na Pasen voor een paar dagen naar het ziekenhuis.’
‘Mijn gunst ma, ben je ziek? Wat is er?’ riep Danitscha geschrokken en ook Brian keek heel bezorgd naar zijn moeder.
‘Ach welnee, zo erg is het niet, maar ik moet wel een paar dagen in het ziekenhuis zijn en ook daarna zal ik 't nog even heel rustig aan moeten doen,’ zei ma, ‘maar maak je geen zorgen.’
‘Om haar rust te geven gaan jullie voor een weekje ergens heen, begrijp je?’ zei pa. ‘Ouma en oupa Esajas hebben allang gevraagd of jullie niet een keertje bij hun konden logeren. Dus hebben we gedacht dat het 't beste zou zijn als jullie in de vakantie naar Coronie gaan.’
‘Wat! Een hele week bij die oude mensen in Coronie? Nee hoor!’ riep Brian.
‘En wie gaat dan ondertussen hier voor alles zorgen als ma in het ziekenhuis is? En wie zorgt voor haar als ze weer thuis is?’ vroeg Danitscha verontwaardigd.
‘Ho ho, ik ben er ook nog,’ zei pa. ‘En je moeder heeft haar
| |
| |
eigen moeder, oma Lottie, die graag van alles voor haar wil doen. Ach kinderen, besef toch dat je je moeder het beste helpt door even weg te zijn op een plaats waar je goed en veilig bent. Dan hoeft ze zich geen zorgen te maken over jullie. Weet je wel hoe bevoorrecht jullie zijn dat je overgrootouders hebt die jullie zo graag bij zich willen hebben?’
‘Ja maar Coronie... zo saai!’ protesteerde Brian nog.
‘Wat saai? Je hebt er notabene je neven Melvin en Ruben en je nicht Nadia. Tieners, net als jullie. Je gaat juist een heel fijne tijd hebben.
Ik heb het altijd geweldig gevonden dat ik in de vakantie bij mijn grootouders in Coronie mocht logeren. Het was altijd weer leuk en bijzonder en ik heb er zoveel beleefd. En jullie houden toch wel van ouma en oupa Esajas? Wil je niet een week bij ze logeren?’ vroeg ma.
‘Natuurlijk houden we van ze. Maar zolang... naar Coronie... en jullie alleen hier en ma in het ziekenhuis,’ zei Danitscha aarzelend.
‘Brian heeft zijn cell, jullie kunnen elke dag bellen en wij bellen ook’, zei pa. ‘Kom jongens, maak er het beste van en don't worry.’
De dinsdag na Pasen zaten Brian en Danitscha in de bus naar Coronie. Ze hadden elk hun schooltas bij zich vol met kleren en ook nog een tas met allerlei spullen voor ouma Esajas.
Eerst hadden ze ma in het ziekenhuis geïnstalleerd en Danitscha had toch wel even moeten huilen toen ze afscheid nam van haar moeder.
| |
| |
Ze zeiden niet veel; Brian keek naar de andere passagiers in de bus en Danitscha dacht aan ma die alleen in het ziekenhuis was.
Maar toen de bus over de Coppenamebrug ging, keken ze toch vol belangstelling naar buiten. Wat een grote golven waren er in de monding van die brede rivier; Danitscha kon zich best voorstellen dat mensen in kleine bootjes vroeger dit maar een angstige oversteek vonden.
Na de brug waren ze al in het district Coronie. ‘Jenny’ lazen ze op een groot bord aan de kant van de weg. Niet lang daarna kon je de hoge kokospalmen al zien. Het is hier toch anders dan in de stad, dacht Danitscha, eigenlijk wel mooi, zo een laan met wuivende palmen.
De bus stopte, twee vrouwen stapten uit. De chauffeur hielp hen met de bagage. ‘Hamilton’ stond er nu op een bord langs de weg. Toen de bus weer reed, zagen ze nog ‘Perseverance’ en daarna ‘Cadross Park’. Bij ‘Mary's Hope’ gingen er twee mannen uit en toen kwamen ze bij ‘Totness’, waar vier passagiers uitstapten.
‘Zo meteen gaan wij uitstappen,’ zei Brian, toen de bus weer reed. Ja, daar had je het bord al. ‘Friendship’ stond er. De bus stopte. Danitscha keek naar buiten. Wat een prachtig oud Surinaams huis was daar.
Tot hun verrassing stonden de neven Melvin en Ruben bij de halte. Ze begroetten elkaar hartelijk.
‘Man, oupa wacht op jullie. Hij is zo ongeduldig, elke keer vroeg hij of de bus er nog niet was,’ lachte Melvin terwijl hij de tas van Danitscha overnam. ‘Wie woont hier in dat mooie huis?’ vroeg Danitscha.
| |
| |
‘Dat is het Commissariaatsgebouw’ zei Melvin. ‘De districtcommissaris woont daar, mevrouw Esajas,’ zei Ruben.
‘Is ze dan familie van jullie?’ vroeg Brian. Ruben haalde de schouders op. ‘Ik weet niet hoor, misschien een ver familielid.’
‘Ach, half Coronie heet Esajas,’ lachte Melvin.
‘Kijk wie daar komt!’
En ja, daar kwam oupa zelf al aangelopen, met uitgestrekte armen. Hij loopt nog flink voor een man van 83, dacht Brian en hij omhelsde zijn overgrootvader hartelijk.
‘Eindelijk zijn jullie hier. Ja baya. Kom dan kom, je afo wacht op jullie. Man, zo groot zijn jullie nu. Bijna herken ik je niet’, zei oupa.
Even later begroetten ze ouma en natuurlijk ook tante, de moeder van Melvin, Ruben en Nadia.
Ouma had het eten al klaar en nadat ze tassen in de kamer hadden gezet en handen hadden gewassen, konden ze aan tafel.
‘Hier heet het Friendship en we zagen ook Mary's Hope.
Waarom zijn hier zoveel Engelse namen?’ vroeg Danitscha.
‘Omdat Coronie eigenlijk door de Engelsen is gesticht,’ zei oupa. ‘Er zijn nog meer Engelse namen, verderop had je nog de plantages Bantaskine, John, Novar, Sarah-Leasowes en Burnside. Vroeger was het hier echt anders hoor. De mensen spraken Engels.’
‘Maar hoe dan? Suriname was toch een Hollandse kolonie?’ vroeg Brian.
‘Ja dat wel, maar op school heb je toch geleerd van het
| |
| |
Engelse tussen-bestuur?
‘Ja, van 1804 tot 1816’, zei Brian meteen. ‘Omdat de Engelsen niet wilden dat Keizer Napoleon van Frankrijk zou zeggen dat de kolonie ook van Frankrijk was.’
‘Juist mi boi, je weet het goed’, zei oupa. ‘Wel, de oude Hollandse kolonie, Suriname van toen, had plantages tot in Saramacca. Maar toen de Engelsen hier de baas waren, begonnen ze ook plantages aan deze kant van de Corantijnrivier en dat werd Nickerie. Hier gebruikten ze alleen dat stuk bij de kust, want zuidelijk is een grote zwamp. Vroeger heette het hier Opper Nickerie. Pas later is het Coronie gaan heten. Er kwamen natuurlijk planters uit Engeland, maar vooral veel uit Schotland en Ierland, want die gebieden hoorden bij Engeland. Ze hebben in Nickerie veel suikerplantages gemaakt, maar hier werden het grote mooie katoen plantages.’
‘Waren dat plantages met slaven?’ vroeg Melvin.
‘Maar natuurlijk boi. Wat ik hier zeg is sraf'ten, katibo'ten. Op alle plantages werkten slaven. En die plantage eigenaren verdienden veel geld met die katoen hoor. Die katoen was niet voor hier, schoeners brachten de balen naar Guyana en van daar uit ging alles naar Engeland, vooral in Manchester waar de katoenindustrie was.’
‘In die tijd waren die Engelsen hier rijk, echt rijk,’ zei ouma. ‘Toen ik een kind was als jullie, had ik ook een afo en die vertelde me veel over die tijd van vroeger, toen zij zelf nog een kind was. Want ze was nog in sraf'ten geboren, vóór de Emancipatie. Toen zij klein was, was haar moeder slavin
| |
| |
van zo'n rijke plantage-eigenaar en bakadina so, dan kon je al die rijke mensen in hun mooie kleren in rijtuigen zien rijden en bij elkaar op bezoek gaan. Weet je hoe ze Coronie noemden? Het land van melk en honing!’
‘O, daarom no ouma,’ riep Nadia, ‘ik dacht altijd dat ze daarmee de kokosmelk bedoelden en die honing van die bijen hier.’
‘Ja, dat is nu’ zei oupa. ‘Maar vroeger was het omdat de streek hier zo gezond was door de zeelucht en de eigenaren hier veel geld verdienden. Die bijen heeft men pas later gebracht.’
‘Man, al die bijen hier. Wij hebben niet, maar onze buurman, oom Dani, is zo'n imker. Vorige week ben ik nog gestoken,’ mopperde Nadia.
‘Maar je lust zijn honing wel,’ zei Ruben. ‘Ja oupa, oom Dani heeft gezegd dat hij gauw honing gaat snoeien, we mogen helpen. Kom, laten we hem vragen wanneer dat zal zijn, dan kan Brian ook meedoen.’
De jongens gingen naar buiten en Danitscha ging met Nadia afwassen.
De volgende dag was de familie al vroeg op. ‘Het is of ik aldoor de zee hoor’, zei Danitscha. ‘Dat is ook zo, je hoort de zee. Die is hier vlakbij,’ zei Nadia, ‘als we hier op ons erf doorlopen naar achteren, ben je bij de zee. Later, wanneer de jongens terug zijn, zullen we gaan.’
De jongens waren naast bij buurman Dani, maar Melvin kwam van het buurerf. ‘Oom Dani gaat vandaag honing snoeien. Ik kom die oude kaki hemden halen.’
| |
| |
‘Waarom moet hij oude kaki hemden hebben?’ vroeg Danitscha. ‘Dat zijn hemden met lange mouwen. Die doen ze aan, dan kunnen de bijen ze niet steken.’
‘Hmm, ik zou bang zijn hoor. Bijen! Waarom zijn er zoveel bijen hier?’ vroeg Danitscha.
Oupa kwam net binnen en had de vraag gehoord.
‘Toen de plantages van Coronie achteruit gingen en de mensen geen geld meer verdienden, is men begonnen met bijenteelt. Coronie parwahoning is tot in het buitenland bekend. De kust hier had parwabossen en bijen houden juist van parwabloesem voor de honing,’ verklaarde hij.
Ondertussen waren de jongens bij oom Dani druk aan het werk. Ze hadden hemden met lange mouwen aan, doeken om de handen gewikkeld, een strohoed op waar voor en achter een lap aan hing.
Brian had een apparaat in de hand waarin brandende kolen met kokosbast zaten: hij moest rook maken om de bijen te verdrijven zodat oom Dani, geholpen door Melvin, de honingraten uit de bijenkorven kon halen. De bijen zoemden boos om hen heen.
Alles moest heel snel mogelijk gebeuren want de bijen hielden er niet van om verstoord te worden.
Achter het huis van oom Dani schraapte zijn vrouw met een plat mes de honing zorgvuldig van de raten. De honing werd in een teil opgevangen. Ook hier waren veel bijen, maar door de rook die van een smeulend vuurtje op de grond kringelde, werden ze op een afstand gehouden.
| |
| |
Een paar uur later kwamen de jongens moe maar voldaan terug. Brian had een grote fles honing in de hand.
‘Kijk, dit stuurt oom Dani voor ma. Hij zegt dat honing vooral goed is voor mensen die pas geopereerd zijn.’
‘Honing is goed voor alles,’ beaamde ouma, ‘zelfs als je een soro hebt, kan je gewoon honing erop smeren en je zal zien hoe snel het geneest. Kom we gaan eten. Dan kunnen jullie straks een wandeling maken naar de zee.’
‘Ze zullen op school verbaasd zijn, wanneer ik vertel dat de zee bij de achtertuin van mijn grootouders is,’ zei Danitscha toen ze een uur later met voeten in het water stonden.
Ze hadden de pijpen van hun jeansbroeken opgerold en zochten hun weg tussen dode en halfvergane bomen, terwijl de golven kwamen aangespoeld en het water al gauw tot de knieën kwam. ‘Zoveel dode bomen en boomstronken,’ zei Danitscha. ‘Hier was vroeger gewoon land en bos, daarom. De zee komt steeds dichterbij en neemt een stuk van het land mee. Misschien is er over honderd jaar geen Coronie meer,’ zuchtte Nadia.
‘Kijk daar! Grote rode vogels!’ riep Danitscha terwijl ze omhoog wees. ‘Rode ibissen,’ zei Ruben. Ze keken allemaal omhoog en zagen een hele zwerm van die vogels achter elkaar vliegen. ‘We zien ze heel vaak,’ zei Melvin. ‘Ze vliegen altijd langs de kustlijn en altijd zo in colonne, achter elkaar. En kijk wat daar ligt’. Hij wees op iets vlak bij hen.
‘Wat is dat?’ vroeg Brian. ‘Het is het geraamte van een grote vis, misschien was die ziek en is die hier aangespoeld en de andere vissen en ook vogels hebben het vlees opgegeten,’ zei Melvin.
| |
| |
Ze gingen steeds verder de zee in; het water reikte al tot over hun knieën. Opeens struikelde Brian en lag languit in het water. Proestend probeerde hij overeind te komen, maar Ruben sprong meteen boven op hem. Het duurde niet lang of ze lagen allemaal in het water; het werd een gestoei, gespetter, gelach. Steeds verder gingen ze in zee, maar toen ze al tot hun middel in het water stonden, riep Nadia: ‘Stop, niet gevaarlijk doen! We gaan niet verder, we moeten naar huis, kijk de zon gaat al onder.’
‘Gelukkig dat jullie er zijn, want je ouma werd al ongerust,’ zei tante toen ze het stel zag aankomen. ‘Ga vlug baden en droge kleren aan doen’.
Oupa had ondertussen een vuur gemaakt op het voorerf en hij zat op ze te wachten.
‘Op school moeten we derde kwartaal een aardrijkskunde werkstuk maken. Oupa, u weet zoveel, gaat u me vertellen? Dan maak ik het over Coronie’, zei Brian.
Oupa lachte. ‘Natuurlijk mi boi. En wat ik niet meer weet, zal je ouma wel aanvullen, want en sab' moro mi.’
‘Kijk Brian, ik heb een schrift voor je, dan kan je alles opschrijven wat oupa vertelt,’ zei Ruben terwijl hij een schrift liet zien.
Tante kwam van binnen met een schaal. ‘Ik heb nog wat kip en vis gevonden om te roosteren.’
‘Hoi, barbecue!’ riep Nadia.
| |
| |
| |
Oupa vertelt over vroeger
‘Ik had je al verteld over die katoenplantages’, begon oupa. Danitscha viel hem in de rede: ‘Ja oupa, en van die rijke mensen. Maar wat is er gebeurd? Waarom is Coronie nu niet meer rijk?’
‘Ja meisje, toen het nog slaventijd was waren de eigenaren rijk en de slaven waren arm. Wel, nu wonen hier bijna alleen nakomelingen van slaven. Misschien zijn we daarom arm.
Coronie was lange tijd echt een plaats van Creolen omdat de plaats zo geïsoleerd was. Er zijn ook niet veel slaven weggelopen van hier. Dat was vaak te moeilijk, je zou dan via de zee moeten gaan. Maar we hebben ook slaven gehad die wel iets hebben gedurfd en van wie de naam ook nog steeds bekend is. Jullie hebben toch wel gehoord van Tata Colin?’
‘De MULO en de LBGO-school zijn naar hem genoemd’, zei Nadia.
‘Tata Colin was een slaaf die plannen had om een grote opstand te maken en alle slaven te bevrijden. Maar ze hebben hem verraden en daarom is het niet gelukt. Maar een andere slaaf uit Coronie heeft meer succes gehad met zijn plannen. Dat was Philip.’
‘Philip? Ik heb nooit over hem gehoord’, zei Melvin.
‘Ik ook niet’, zei Ruben.
‘Omdat ze jullie deze dingen niet leren op school,’ zei oom Dani die van zijn erf was gekomen en ook bij het gezelschap kwam zitten.
‘Luister goed!’, zei oupa. ‘Jullie weten dat de slavernij in de
| |
| |
Engelse gebieden, dus ook in Brits Guyana, al in 1834 was afgeschaft. De schoeners die uit Guyana kwamen, brachten allerlei nieuws. Dus de mensen hier hoorden hoe er vrijheid was in Guyana en vanzelf wilden ze dat ook. De mensen werden ongeduldig, maar ja, wij hadden hier nog steeds slavernij.
Op een dag was er weer een schoener hier in de haven van Coronie om balen katoen op te halen. Philip ging met nog vijf andere slaven in een roeibootje naar de schoener. Hij zwaaide met een enveloppe en riep dat hij een belangrijke boodschap had voor de kapitein. De bemanning liet de mannen aan boord komen. Wat deden ze? Ze overmeesterden de bemanning en gooiden ze gekneveld in het ruim. Philip hees de zeilen en de schoener vertrok naar Guyana en daar zijn de mannen gewoon aan wal gegaan.’
‘Wat een goede streek, dat is mooi,’ lachten de jongens. ‘Kisi den moi’.
‘Ja, pas na twee dagen is de bemanning bevrijd en toen pas hoorde men hiervan,’ zei oupa nog.
‘Coronie heeft nog meer bekende mensen gehad hoor,’ zei ouma. ‘Weet je dat de eerste vrouw die lid werd van de Koloniale Staten uit Coronie kwam?’
‘Mi gai, echt no ouma?!’ riep Danitscha.
‘Ja, dat was misi Grace Howard,’ zei ouma, ‘zij was de dochter van die rijke plantage-eigenaar waar de moeder van mijn afo werkte. Veel rijken zijn weggegaan toen ze in Suriname geen geld meer verdienden, maar misi Howard is altijd gebleven. In de Staten kwam ze altijd op voor
| |
| |
vrouwen. Ze was een tru tru Sranan uma.’
‘Maar goed, uiteindelijk kwam er ook in Suriname emancipatie,’ ging oupa door. ‘Ondertussen waren de plantages al sterk achteruit gegaan, want in Manchester wilde de industrie de Surinaamse katoen opeens niet meer hebben. Ze vonden dat die een te korte vezel had.
Je weet dat het gouvernement contractarbeiders heeft laten komen om op de plantages te werken, maar dat heeft niet veel geholpen. Eerst Chinezen, kijk maar naar je ouma, en toen ook Javanen.’
‘Waarom ouma?’ vroeg Danitscha lachend.
‘Wel meisje, je ouma is een gevolg van die Chinezen. Zie je dat niet? De eerste Chinezen kwamen hier zonder vrouw, dus ze namen een Creoolse vrouw. Je weet toch dat je ouma Hok A Hin heet? Haar moeder en haar vader waren allebei kind van een Creoolse moeder en Chinese vader.
‘Ja, en die oupa A-Hin heb ik goed gekend, hij was een echte snesi met een zwarte broek aan en achter zijn hoofd een lange staart. Stoute kinderen zweepte hij met die tere van hem,’ vulde ouma aan.
‘Op het eind van de 19e eeuw, woonden er behoorlijk veel mensen in Coronie hoor,’ ging oupa verder. ‘Het was een geïsoleerde gemeenschap, want je kon alleen met een boot hier komen of weggaan. De mensen gingen niet vaak naar de stad want je kon makkelijker naar Nickerie gaan en zelfs naar Guyana. Paramaribo was ver. Je ging met een schoener of een kotter over zee en dat duurde een hele dag.
En als je met een barkas binnendoor ging, duurde de
| |
| |
reis wel twee dagen.’ ‘Als Coronianen een keertje naar Paramaribo gingen, dan zeiden ze: ik ga naar Suriname,’ vertelde ouma.
Oupa ging verder: ‘Toen er hier geen plantages meer waren waar de mensen konden werken, moesten ze op een andere manier in hun levensonderhoud kunnen voorzien. Toen heeft het gouvernement de grond van de oude plantages verkaveld en in stukken van twee akkers aan de mensen gegeven. Zo zijn ze aan klein landbouw gaan doen en aan huisvlijt.
Kokos groeide hier in overvloed, dus dat werd de hoofdbron van inkomsten. Er werd kokosolie van gemaakt en men maakte van de kokosvezel touw en matten. Alles werd naar Paramaribo gestuurd voor de verkoop. De mensen gingen ook varkens kweken, want die konden het afval van de kokosolie eten waardoor ze lekker dik werden.
Men ontdekte ook dat de parwa goed was voor de bijenteelt. Zo'n honderd jaar geleden werd veel honing uit Coronie naar Holland geëxporteerd.
En aan het begin van de vorige eeuw, toen er in Nickerie zoveel rijst werd verbouwd, dacht men: Coronie heeft ook een groot zwampareaal en dus werd hier de boel ingepolderd. Rijst werd toen ook voor Coronie een belangrijk product. Niet zo veel als in Nickerie, maar toch.’
‘Pas op, dat dat vlees niet brandt’, riep ouma opeens.
Melvin en Ruben draaiden met een lange vork wat boutjes om. Toen ging de cell van Brian. ‘Dag pa’, riep hij blij en Danitscha ging vlug naast haar broer zitten om niets van het
| |
| |
gesprek te missen. Het ging goed met ma en ze stuurden voor iedereen de groeten.
Nadat ze kip en vis hadden gegeten ging oupa verder:
‘Maar weet je wat het is - de zee, jongen, de zee.’
‘Wat is er met de zee?’ vroeg Brian verbaasd.
‘Ja, het is toch juist de zee die alles hier zo mooi en lief maakt met wuivende palmen en frisse zeewind,’ zei Danitscha.
‘De zee is soms een vriend, maar vaak is de zee ook een vijand,’ zei oupa heel bedachtzaam. ‘Kijk, toen ik jong was, had je hier landaanwinst. De zee zette modder af op de kust. Coronie werd groter. Maar al heel wat jaren hebben we landverlies, de zee komt aldoor dichterbij en eet steeds een stuk van het land op.’
Oupa was even stil, toen ging hij verder. ‘Nu is Coronie niet meer geïsoleerd, al vijftig jaar niet meer. Want in de jaren zestig werd onze oude weg die zo mooi op een schelprits lag, een deel van de Oost-West verbinding. Vanaf deze er is, kan iedereen makkelijk naar de stad. En ja, nu gaan veel jonge mensen weg, want in de stad is er meer mogelijkheid voor school, werk, vertier, alles. Nu groeit de bevolking hier niet meer, integendeel, we hebben steeds minder mensen’.
Brian had aldoor zitten schrijven, maar langzaam ging het vuur uit en kon hij niet zo goed meer zien.
‘In de stad vergeten ze ons,’ zei ouma.
‘Behalve wanneer er verkiezing komt, dan weten ze ons wel te vinden,’ zei oom Dani.
| |
| |
‘Maar pa, niet zo somber, er komen toch wel veel mensen hier, sedert de brug er is. Er zijn elke dag wel een paar bussen met mensen uit de stad. Soms blijven ze hier en soms zijn ze op doorreis naar Nickerie,’ zei tante.
‘Er is hier ook een hotel gekomen en er zijn bijna altijd gasten,’ zei Melvin. ‘Weet je oupa, toerisme gaat Coronie helpen, je zal zien. Vooral nu ze ook Bigi Pan hebben ontdekt. Kijk hoeveel mensen nu hier komen, vooral toeristen uit Holland en iedereen vindt Coronie zo romantisch.
‘Ik denk dat Melvin gelijk heeft. Het is hier zo anders dan in de stad, veel mooier en rustiger. Zoveel toeristen komen nu naar Suriname. Ze willen soms heftige en exotische dingen beleven en daarvoor gaan ze naar het binnenland. Maar daarnaast willen ze ook een beetje relaxen in een mooie omgeving en dat kunnen ze mooi in Coronie doen,’ zei Brian. ‘Dat vooral zal ik benadrukken in mijn werkstuk.’
‘Wel, je zusje heeft de rust gevonden. Kijk, ze slaapt al,’ zei ouma lachend terwijl ze over Danitscha's hoofd streelde.
‘Kom meisje, ga binnen slapen.’ Danitscha werd wakker en keek even verdwaasd om zich heen. Nadia pakte haar bij de hand. ‘Kom we gaan binnen.’
‘Welterusten ouma, welterusten oupa,’ zei Danitscha.
En toen: ‘Het is hier niet saai hoor. Eén dag zijn we pas hier en we hebben al zoveel beleefd. Tot morgen.’
|
|