Vermakelijcke bruylofts-kroon, doorvlochten met verscheyden leersame gedichten
(1659)–Jacob Coenraetsz Mayvogel– Auteursrechtvrij
[pagina 39]
| |
Stem: Sal ick noch langer met heete tranen.
HOe langh mijn Lief mijn Velt-Godinne,
Sal ick by nacht met naer geluyt,
Mijn leet beweenen door het minnen,
En storten droeve traentjes uyt?
Sal ick met smaet
Noch langhs de straet
Aen al u Ieught gaen klagen tot u spijt,
Hoe strengh en straf dat ghy u Minnaer zijt.
Ick ga veel nare nachtjes dwalen,
Op hope van getroost te zijn,
Ontrent u deur soo gaen ick malen,
En min elaes mijn eygen pijn,
Ick ben versot,
Ick wordt bespot
Van yder een die my dus treurigh siet:
Ach Lief! seght my, waerom en mint ghy niet?
Hoe kan u hertje doch verdragen
Godin, dat ghy my dus versmaet?
Terwijl ghy schept een wel-behagen,
En houdt in als de middelmaet,
Hoe dan dus wreet,
Of is 't u leet,
Mijn Ziels-Fonteyn, mijn vreught en levens lust,
Dat ick u Min, of leef met u gerust.
Ghy zijt Godin vol deught en seden,
Dit is u pronck, u schoon cieraet,
Ghy zijt gerust en leeft vol deughden,
En houdt in als de middel-maet,
Geen klappigh woort
Wert oyt gehoort,
Maer houdt u stil, en leeft na redens-wet,
In als zijt ghy niet slordigh noch te net.
Terwijl ghy Lief dus leeft in deughden
En blinckt gelijck een helder licht,
Soo is mijn hoop de meeste vreughde,
Dat ghy noch sult voldoen u plicht,
En troosten mijn,
In dese pijn,
In dit verdriet en lijden al te groot,
Of dat ick Lief mach sterven in u schoot.
|
|