Vermakelijcke bruylofts-kroon, doorvlochten met verscheyden leersame gedichten
(1659)–Jacob Coenraetsz Mayvogel– Auteursrechtvrij
[pagina 11]
| |
Stem: Wat mach Goossen nu beginnen.
VRyers wilt ghy gaen uyt vryen,
Set u pols niet al te veer,
G'lijck by g'lijck dat kan bedyen,
Dan soo krijght ghy lof en eer:
Mint geen Maget trots en teer,
Daer ghy staegh moet hopen,
En op 't lest, met de rest
Ongetroost moet lopen.
Blauwe schenen zijn de sanden
Daer het scheepken op verzeylt,
Voor de Clippen voor de Stranden
Is hier noodigh dat men peylt,
Soo een Vrijer eenmael feylt,
't Geeft terstont een lyen,
Menigh man, hoort het an,
Met een soet verblyen.
Yder sal u smadigh quellen,
Vrient u Liefjen was te rijck,
Let hier op ghy Iongh-gesellen,
Best te minnen sijns gelijck:
Siet ghy van de min geen blijck,
Troost'loos sult ghy dwalen,
Yder sal 't ongeval
Tot u leet op-halen.
Als een Springer niet wil gissen,
Maer gaet los en onbedacht,
't Is een regel 't kan niet missen,
Of oom-kool raeckt in de gracht,
't Komt hem aen heel onverwacht,
Mits hy niet woud peylen,
Maer hy siet, met verdriet,
Naderhandt zijn feylen.
Schuwt voorsichtigh dese plagen,
Menigh gater druypen heen,
Schoon zy witte kousjes dragen,
Onderschuylt een blauwe scheen,
Als men stiltjes soo ick meen
Peylen mocht de gronden,
'k Wed haer hert, van de smert,
Wierde vol gevonden.
|
|