‘Egoïst!’
‘Wat blief je?’ vraagt haar echtgenoot, verwonderd opziende,
‘Kun je mij niet eens voorlezen, wat dokter Abels je schrijft?’
‘Kun je luisteren, als Fritsje hier is?’
‘Natuurlijk! - Stil, kindje, wees nu maar eens een oogenblik rustig. - 't Is toch zoo'n wilde baas, Dorus. Ja! goed, speel dan maar met mama's pantoffel, maar stil zijn, hoor! - Ik luister.’ Zij buigt zich over de leuning van den stoel, waarop haar man zit en als haar glanzig haar zijn wangen raakt, draait hij even het hoofd om en steelt een kus van de frissche roode lippen, die zoo verlokkend dicht in zijn nabijheid komen.
‘Gekke man!’ meesmuilt Augusta, ‘lees nu liever.’
‘'t Begin heb je zeker al gezien, nieuwsgierige vrouw!’ en lachend knikt hij haar toe, als hij lezend vervolgt:....
‘uit uw laatsten brief, beste Dorus, heb ik gezien, dat ge zoo recht gelukkig zijt. Dat Augusta voor u een uitmuntende vrouw zou zijn, wist ik immers wel vooruit. - De kleine Frits, mijn petekind, groeit dus goed; dat verheugt mij bijzonder! 't Is schande, dat ik hem nog niet heb gezien, maar binnenkort hoop ik mijn schade in te halen. Tegen het begin der volgende maand denk ik u allen weer te zien; ik heb plan om over Hannover naar Berlijn te gaan en vraag bij u een dag of wat belet. Ik word oud en een paar dagen rust op reis zullen wel noodig voor mij zijn. Schrijf mij spoedig eens terug, of gij mij afwachten kunt...’
‘Wat een vraag, manlief!’
‘.... Verder nieuws, wat uwe belangstelling wekken kan, weet ik niet. Ja toch, iets is er wel, wat u misschien zal interesseeren, namelijk dit; ik las onlangs in de krant, dat de pandjeshuishouder Philip Strijkman in arrest is genomen wegens het opkoopen van gestolen goederen. Boontje komt om zijn loontje...’
‘Ha! ha! ha! ha! ha!’
‘Lach je daarom, Dorus?’
‘Ja, kind ik herinner mij op eens zijn verbluft gezicht toen hij mij weerzag.’
‘O, zoo!’
‘... En nu, beste vrienden, leeft wel. Tot ziens, in gedachten omhels ik mijn petekind en Augusta, altijd als haar echtgenoot het permitteert...’
‘'t Is toch een vroolijk oud man! Ho! ho! wat is dat, Fritsje? - Augusta, pas op! hij dribbelt de tuindeur uit.’
‘Tatateratatata! tareratalata!’ schettert buiten een trompet. Er roffelt een trom en aanstonds daarop klinkt een vroolijke marsch, geblazen door een zestal vagebondeerende muzikanten, met oude uniformjassen aan en petten met verschoten galons er om, op 't hoofd.
‘Hier, Fritsje! hier blijven!’ Augusta snelt den kleine achterna, die, aangelokt door de tonen van de blaasinstrumenten, naar buiten is geloopen.
Met het jonkske op den arm blijft zij staan luisteren bij het tuinhek, waarnaast de zes muzikanten een plekje schaduw gevonden hebben en in het zweet huns aanschijns blazen en trommelen, om een bescheiden loon te verdienen.