Dichtlievende uitspanningen
(1753)–Jan Jacob Mauricius– Auteursrechtvrij
[pagina 15]
| |
Om zig niet te begeeven in den Huwelyken Staat met Rooms-gesinden,
| |
[pagina 16]
| |
Maar nu my 't bloed belet Uw' gaaven af te maalen,
En myne kragten het zo hoog niet konnen haalen,
Laat ik voor anderen, bestraald van hooger licht,
Dit over; 't zy genoeg, dat ik beken myn pligt,
En vrolyk juiche, nu ik u zie zegepraalen,
En uw ervarenheit in lettren lof behaalen;
Daar gy de Waarheid, lang verdrukt, helpt op de been;
Wyl snoode Vleiery (die listige Sireen,
Die staâg het waar Geloof, door zo veel bloedgetuigen
Bevestigd, onder 't juk der slaaverny wil buigen)
Door uwen yver en ontdekkingen in 't end,
Te leur gestelt en overwonnen, zelf bekent,
Dat, zo oud Romen ooit, door Staatkunde aangedreeven;
Verboodt zyn Burger met een Vreemde in de Echt te leeven,
Met meerder Recht het Volk, dat Faroôs bitse magt
En slaaverny ontging door Gods gevreesde kragt,
Zig nooit weêr bloot stelt voor Egyptens woede en laagen;
Dat Goëls Bond-Genoot zyn trouw niet op moet draagen
Voor 't Egt-Altaar aan een, die 't schendig ongeloof
Omhelst, nog blind, en voor de waare reeden doof,
Zo hy dien heil'gen band door bitse huis-krakeelen,
Gantsch ongeneesbaar, al wou Eendragt zelfs die heelen,
| |
[pagina 17]
| |
Niet wil verscheurd zien, en, terwyl men hem niet acht,
Zyn kroost in 't ongeloof rampzalig opgebragt.
Dus zegepraalt ge, en toont hoe God niet wil gehengen,
Dat Israël zig zal met Heidenen vermengen.
Vaar voort, myn Vader, tot Uw' vlugge pen in 't laatst
Eens afgeschreeven, by 't gestarnte wordt geplaatst,
En U Gods hand, terwyl Gy de afgunst zult verdelgen,
Vereert een Zegekroon van onverwelkb're telgen.
1708. |
|