| |
| |
| |
Als Baby
Hier zien we 't baby-olifantje
Dan zien we hem, zoet en content
Op een zeer nuttig instrument
In zijn boxje op de grond
Kijkt hij tevreden in het rond
Ook het spelen met een bal
Als je 'm maar even liggen laat
Doet hij al dadelijk kattekwaad
| |
| |
Hij kruipt nu met een aardig vaartje
En uit de luier steekt zijn staartje
Met zand en water maak je modder.
Maar vóór je 't weet word je één klodder
Eerst water, zeep, een harde schuier
En tot besluit een schone luier
In 't hoekje van zijn box, parmant.
Houdt hij zich vast met ééne hand.
De bel zegt: ‘ping’, zijn vuisten ‘boem’
Achter hem bloeit de zonnebloem.
| |
| |
Maar ook een olifantenbaby wordt groot en op een goede dag zeggen zijn vader en moeder dat hij naar school moet gaan om daar een heleboel te leren. Maar o wee, als onze Flapje daar komt, is er geen bank groot genoeg. Maar meester zegt: ga er maar bovenop staan. Hij vindt het eerst wat vervelend, maar hij went er al gauw aan. Soms mogen ze in een boek kijken. Flapje legt het maar op de grond. Leren vindt hij erg moeilijk maar in gymnastiek is hij een bolleboos. Zouden die touwen niet knappen? vraagt meester. Gelukkig blijven ze heel. Als hij met zijn dikke buikje over de evenwichtsboom loopt, moeten alle kinderen lachen. Hij moet ook leren tellen met een telraam. Maar wat zijn die balletjes klein! Later krijgt hij lezen en schrijven. Bij aardrijkskunde mag hij de plaatsen met zijn slurf aanwijzen. En soms is hij ondeugend; dan zet meester hem in de hoek!
| |
| |
| |
Naar school
Gewapend met zijn boekentas
Gaat hij vrolijk naar de klas
Hij wil een vlijtig leerling zijn
Maar de bank is wel wat klein
De kleine Flapje, lang niet dom,
Slaat met zijn slurf de bladzij om
Al is hij dik, toch is hij kwiek,
Dat blijkt wel hij de gijmnastiek
Met een toegewijd gezicht
Zoekt hij naar zijn evenwicht
| |
| |
| |
Op school
Hij krijgt vast een goed rapport
Want hij schrijft netjes op het bord
Op 't telraam met gekleurde ballen
Leer je gauw een hoop getallen
Maar als je slecht hebt opgelet
Dan word je in de hoek gezet
‘Groningen, Amsterdam, Den Haag.’
Die aardrijkskunde doet hij graag
Na schooltijd in de kinderkamer
Werkt hij met nijptang, zaag en hamer
| |
| |
Wanneer Flapje na schooltijd thuis is, heeft hij heerlijk de tijd om te stoeien zoveel hij maar wil. Want huiswerk hoeft hij nog niet te maken. Zijn ouders zijn bang dat hij nog eens een ongeluk krijgt, omdat hij zo wild is. Hij kan voetballen, kopje duikelen, hoepelen en heel hard op de autoped rijden net als jullie, maar soms doet hij heel rare dingen. Dan zegt hij tegen de lantarenpaal: ‘Wie is er sterker, jij of ik?’ Wie 't wint kun jullie op het plaatje zien. Ook wil Flapje zo graag eens in een auto rijden. Eerst probeert hij of hij er in kan en als dat niet lukt, gaat hij er maar bovenop zitten. Wat was de meneer van de auto kwaad, toen hij buiten kwam!
Ja, Flapje is wel veel te sterk. Alles wat hij aanraakt gaat kapot, hij is er soms verdrietig van.
| |
| |
| |
Na school: buiten spelen
En hier heeft hij grote pret
O, wat schopt die Flapje ver:
Hij wordt vast een voetbalster
Hier lijkt hij wel een bal,
Wat een kwajongen wordt hij al
Kleine Flapje zet zich schrap
En de paal zegt bijna: ‘Knap’
Achter z'n hoepel in galop
Slaat hij met de stok d'r op!
| |
| |
| |
Naar huis
Flapje fietst langs hek en heg
De koe blijft staan, maar de kip loopt weg
Hij is te zwaar voor stoute streken
De auto is dan ook bezweken
Hij deukt de tram met reuzevaart
De boekentas hangt aan zijn staart
Weer terug van spel en werk
Denkt hij zuchtend: ‘'k ben te sterk’
In een rustig stille hoek
Leest hij in z'n prentenboek
| |
| |
De vader van Flapje is niet zo erg rijk en wanneer Flapje groot genoeg is, zegt vader: ‘Je moet nu langzamerhand wat gaan verdienen, wat wil je worden?’ ‘Dienstmeisje’ zegt Flapje. ‘Best’ zeggen vader en moeder, ‘maar dan niet zo wild hoor!’ Flapje vindt het wel erg leuk om dienstmeisje te zijn. Hij kan dan lekker knoeien met potten en pannen en heerlijke kostjes klaar maken. Maar hij is weer verschrikkelijk stout; als hij boodschappen gaat doen snoept hij in de winkel zo maar uit de zuurtjesfles en als hij naar huis gaat ook nog uit de slagersmand. Hij heeft ook een erge leuke manier bedacht om de trap schoon te maken. Maar als hij met bedden opmaken een dansje gaat doen op de matras, dan wordt mevrouw heel boos en zegt: ‘Nee Flapje je hoeft hier niet meer terug te komen, je bent niet geschikt voor dienstmeisje’.
| |
| |
| |
Als dienstmeisje
Voor 't gemak wil hij gaan rijden
Maar dat kan de kar niet lijden
Laten we gauw de Juffrouw roepen
Want hier staat Flapje weer te snoepen.
Hier zie je hem de ramen wassen,
Wat kun je met zoo'n slurf fijn plassen.
Eens kijken in de slagersfiets
Bij al dat lekkers is wel iets
Met groot geschuim en hard geplas
Gaat 't vuile schortje in de was
| |
| |
| |
Als dienstmeisje
Zoo'n dienpartij geeft ongelukken
De borden vallen al aan stukken
Wat is het toch 'n fijn gevoel
Als je mag draaien op je stoel
Schoon zijn één, twee, drie de treden
Als je, roef, glijdt naar beneden
Als zoo 'n dikkerd zich vermaakt
Dan denk ik, dat het bed wel kraakt
Mijnheer, die een visite maakt,
Wordt één, twee aan de slurf gehaakt
| |
| |
Daar staat Flapje nu met een beteuterd gezicht op straat. Na lang zoeken vindt hij toch gelukkig een boer, die hem als knecht bij zich wil nemen.
Op de boerderij is hij al gauw in zijn element. Hij moet voor de beesten zorgen en op het land werken. In het begin gaat het wel en past hij goed op. Maar na een tijdje begint de boer over hem te klagen. Hij heeft meer last dan plezier van hem; Flapje stuurt alles in de war. De koeien, paarden en varkens zijn bang voor hem omdat hij zo wild met ze speelt. En in plaats van de moestuin en de akker netjes te onderhouden, trapt hij met z'n dikke poten de kleine plantjes plat. De boer komt tenslotte naar hem toe en zegt dat hij maar liever een gewone knecht in dienst neemt; want dat Flapje er niet voor deugt.
| |
| |
| |
Als boerenknecht
De koe kijkt met verbaasd gezichl,
Hoe Flapje daar te melken ligt
De pruimen reeg'n in het rond
Maar ook de boom gaat op de grond.
Het varken steigert, schopt en slaat,
Nu Flap met hem uit wand'len gaat
Een goede knecht dorst wel het graan,
Maar niet de kippen en de haan
De ‘vrouwe’ vindt 't nu mooi genoeg
En spant haar knecht fluks voor de ploeg.
| |
| |
| |
Als boerenknecht
Flapje, als je bokken plaagt
Word je van achteren belaagd
Flapje werkt juichend met de schop
En gooit zich modder op de kop
Hij deugt ook niet voor 't boerenvak,
Hier kost het weer een hooibergdak
Hier zit hij goed ontdaan van vuil
Achter een pannenkoekenzuil
Met de kippen vroeg op stok
Snurkt hij in het kippenhok
| |
| |
Wat nu te beginnen? Wel, denkt Flapje, ik ben groot en sterk. Als de dieren bang voor mij zijn, zullen de mensen dat ook wel zijn. Ik zou een goeie veldwachter kunnen worden. De burgemeester vindt het goed en onze Flap krijgt dus een mooie pet op en een sabel aan. Trots als een pauw loopt hij rond, maar de straatjongens moeten toch om hem lachen. Bij zijn eerste bekeuring staat hij dik en rond midden op straat zodat een auto hem bijna onderste boven rijdt.
Flapje heeft ook wel gelijk gehad, dat de mensen bang voor hem zouden zijn. Als ze iets ondeugends hebben gedaan, hollen ze naar huis.
Maar als op een morgen alle lantarens in de straat helemaal krom staan, dan brullen de mensen van het lachen, maar burgemeester zegt: ‘Nee veldwachter Wildsnuit, zo gaat 't niet langer, je mag hier nooit meer terug komen!’
| |
| |
| |
Veldwachter
Veldwachter zijn, ja, dat lokt hem wel aan
Dus: de pet opgezet en het zwaard omgedaan
Maar op straat ligt een bananenschil
En de veldwachter valt op de grond met een gil
Links houdt de fiets, een bekeuring ontstaat,
Maar een auto mobiel veegt hem haast van de straat
School gaan is ernst; ieder kind zit muisstil....
Pang, komt Flapje, die mee luisteren wil
Brand in het dorp! Wat doet Flapje zijn best
Hij bespuit met de straal Burgemeester zijn vest
| |
| |
| |
Als veldwachter
Flapje verschijnt en het buurvrouwgevecht
Wordt met kracht en met spoed door de sabel beslecht
Streng in de pas stapt het korps door de straat;
Met de trom en de bekkens slaat Flapje de maat
Nu valt de avond. 't is donkere maan
En de veldwachter steekt de lantaarns maar aan
Waardig en ernstig doet Flapje zijn plicht.
Maar je ziet wat een onheil een misstap soms sticht
Dan na een dag van: verdriet en geen vreugd
Ziet hij in, dat hij toch niet voor veldwachter deugt
| |
| |
Nu kan Flapje bruggewachter of overwegwachter worden. 'k Word natuurlijk bruggewachter, denkt Flapje, veel fijner hoor, altijd bij 't water! Maar de eerste dag al doet hij rare dingen. Daar is een boot al vlak bij en de brug is nóg niet open. Flapje weet raad; bons! springt hij op het dek van de boot en duwt hij de brug omhoog. Maar... daar kunnen draaibruggen niet tegen! Ieder oogenblik is de brug kapot en dan wordt hij maar overwegwachter. Bij 't spoor herinnert hij zich ineens alle kunstjes van de gymnastiekles op school. Maar op een keer gebeurt er iets heel griezeligs. Flapje heeft vergeten de bomen te sluiten. Daar is de trein al! Hij schrikt ontzettend, holt de trein tegemoet en omdat hij zo sterk is, kan hij op 't allerlaatst de trein nog tegenhouden. De mensen vinden het wel dapper van Flapje, maar de stationschef bromt dat het nu mooi genoeg is.
| |
| |
| |
Bruggewachter
Het windje blaast, het zeiltje bolt,
De brug moet open Flapje holt
Nu gaat hij niet draaien, maar eventjes drukken,
Het schip kan verder, maar de brug is in stukken.
Flapje grapjast uur na uur.
Mijnheer kan wachten, achter 't stuur
Dan gaat hij vissen, moe van het lopen
En laat de brug maar slordig open.
| |
| |
| |
Overweg wachter
Geen minuutje te laat moet de wachter zijn,
De mensen komen dan onder de trein
Bij gesloten overweg staan wij ons te vervelen,
Maar Flapje Wildsnuit ziet wel kans gezellig te gaan spelen
De kleine Flapje blijft maar speels
En doet zelfs spelletjes op de rails
Flapje speelt voor acrobaat,
De bomen vergeten, de trein wordt gestuit
Goudriaan kwaad en Flapje er uit!
| |
| |
Na lang zoeken en vragen wordt hij eindelijk kok in een groot hotel. Hij doet erg zijn best. En lekker koken dat hij kan! Want hij is een lekkerbek, hij smult graag mee en de meneer van 't hotel is eerst erg tevreden.
Maar eens op een keer denkt hij: wat zou je een leuke spelletjes met die pannen kunnen doen en dan speelt hij zo lang, dat hij 't eten vergeet en alles begint aan te branden.
Weet je wat hij goed kan? Hij kan prachtige roosjes op taarten spuiten. Maar met de kachel kan hij niet goed overweg. In plaats van zachtjes te poken, gaat hij heel hard blazen met zijn lange slurf en dan slaan de vlammen om de pan en al het eten verbrandt....
| |
| |
| |
Als kok
Voorzien van dienblad en van hoed
Treed ik als kok u tegemoet
Hier zit ik nu hij 't groot fornuis,
Het eten kookt met veel geruis
Al dat gekook gaat mij vervelen,
Ik wil eerst een poosje spelen
De toren viel helaas haast om,
Dus maak ik van de pan een trom
Nu moet ik roeren in de pan
Want anders brandt het eten 'an
| |
| |
Voor de gasten met veel duiten
Moet hij room op taarten spuiten
Geen melk genoeg voor rijste brij,
Er moet een slurfje water bij
Met vel en ooren in de pan.
Komt er nooit iets lekkers van
Hier blaast Flapje op de grond,
Roet en vlammen stuiven rond
Rijstebrij en taart en haas,
Branden op met groot geraas
| |
| |
Flapje denkt: ik ga 't maar eens met de dieren proberen want met de mensen krijg ik toch maar ruzie en hij wordt koetsier. Met de paarden kan hij het best vinden. Hij poetst en wast ze dat 't een lust is, hij overlegt eerst eens met het paard hoe ze zullen rijden (want dat vinden paarden erg prettig) en hij wil het best ook eens op de bok laten zitten. Met kinderen uitgaan vindt hij ook fijn en hij heeft ze nog liever op z'n rug dan in de wagen. Maar het paard inspannen, foei wat is dàt moeilijk. En als hij eens een bruidspaar de stoep van het stadhuis óprijdt in plaats van netjes er voor, krijgt hij erge brommen van zijn baas. Maar op een keer duwt hij de bodewagen zoo hard van de helling, dat het paard niet verder meer kan en de wagen kapot gaat. Dan moet Flapje weer weg. Het paard vindt het erg jammer en Flapje ook...
| |
| |
| |
Als Koetsier
Het paard kijkt met verbaasd gezicht,
Wat onder hem te borstelen ligt
Al heeft hij erg z'n best gedaan,
Toch mankeert er nog iets aan.
Maar Flap, wat ga je nu beginnen?
Rij je het bruidspaar zó naar binnen?
Flapje wil het paard verwennen,
Daarom mag het ook eens mennen.
| |
| |
Leuker dan de Jan Plezier
Is de rug van den koetsier.
Moet de bode het nu verduren.
Heuvel óp mag hij wel drukken
Maar heuvel áf dan geeft het stukken.
De bomen, die hij heeft gekraakt,
Aan 't eind van de dag verveelt hem de baan,
Het paard neem't hij mee, maar de kar laat hij staan
| |
| |
Na al die ongelukken gaat Flapje toch zó verlangen naar thuis, dat hij op een drafje naar de kade loopt en zie daar gaat juist de boot weg naar Afrika. Het schip kantelt haast als Flapje er opspringt, maar het lukt hem en hoe dichter hij bij zijn geboorteland komt, hoe vrolijker hij wordt. Hij is 't eerste aan land en een giraffenmeisje wijst hem gauw de weg. Wat is de heele familie blij. Hij krijgt een mooie strik om z'n hals net of hij jarig is. En aan tafel vertelt hij zoveel van z'n avonturen dat al z'n neefjes en nichtjes zeggen: ‘hè, laat mensenland ook eens aan ons zien.’ En Flapje zegt: ‘goed!’
In een volgend boekje kun je dát verhaal dan lezen!
| |
| |
| |
Naar Huis
Daar gaat de boot naar Afrika,
Flapje springt hem achterna
Hier heeft Flapje pret voor tien,
Hij kan zijn land al bijna zien
Zingend boven in het want,
Begroet hij zijn geboorteland
| |
| |
Eindelijk stapt hij nu aan land,
Voelt zich echt weer olifant
Ian een lief giraffenzugje,
Krijgt hij hier een welkomst kusje
Voor hij gaat naar Pa en Ma
Bezoekt hij den Vorst van Afrika
Daar staat de familie vol verlangen
Klaar om Flapje te ontvangen
Flapje vertelt verhalen voor tien
En nu willen allen ook het mensenland zien.
En wil je soms weten hoe 't verder gaat,
Dan komt er een boekje waar dat in staat
| |
| |
En dan komt Grootvader Olifant met een lange snuit, En blaast het heele ver haalfje uit |
|