Naar de letter
(2003)–Marita Mathijsen– Auteursrechtelijk beschermdHandboek editiewetenschap
14.1. Brievenedities14.1.1. Wetenschappelijke eisenWat zijn de eisen die gesteld kunnen worden aan een wetenschappelijke brieveneditie volgens internationaal geldende normen? ‘Für die historisch-kritischen Briefausgaben gilt methodisch das gleiche wie für die historisch-kritischen Werkausgaben’ zegt Waltraud Hagen.Ga naar voetnoot1 ‘Auch für eine historisch-kritische Briefausgabe ist Voraussetzung die Ermittlung und Erfassung aller Zeugen, in denen Briefe des Autors oder, sofern es sich um eine Briefwechsel-Ausgabe handelt, Briefe seiner Korrespondenten überliefert sind.’ Ook voor | |||||||||||
[pagina 364]
| |||||||||||
de tekstconstitutie gelden dezelfde strenge maatstaven: de editeur mag alleen bij klaarblijkelijke schrijffouten in de tekst ingrijpen en hij moet daarover nauwgezet rekenschap afleggen. Weliswaar is de weergave van de tekstontwikkeling meestal gereduceerd tot de weergave van de correcties binnen één overgeleverde bron, maar wanneer kladontwerpen en netversies bewaard zijn, moeten deze in het apparaat verwerkt worden, aldus Hagen. De volgende eisen mogen principieel gesteld worden aan een wetenschappelijke brievenuitgave die deel uitmaakt van een historisch-kritische editie van het volledig werk van een auteur:Ga naar voetnoot2
| |||||||||||
14.1.1.1. Volledige publikatieEr is internationaal gezien een toenemende tendens om de eis van een volledige publikatie van het overgeleverde brievenmateriaal wat af te zwakken, niet alleen als het gaat om brievenuitgaven van ‘minor poets’, maar ook bij de grote klassieken. Want wat moet men met corpussen als die van Voltaire, Hofmannsthal, Darwin of Verwey, waarbij het gaat om tienduizenden overgeleverde brieven? Men ziet twee verschillende opvattingen hierin tegenover elkaar staan. Aan de ene kant staat de editeur die selectie van het materiaal verwerpt als onwetenschappelijk en onderhevig aan mode. Hij wil geen waardeoordelen een rol laten spelen, wat altijd gebeurt als men zegt dat de ene brief belangrijker is dan de andere. Daartegenover staan editeurs die de volledige uitgave een fossiel uit vervlogen tijden noemenGa naar voetnoot3 en het over ‘Reliquiensentimentalität’Ga naar voetnoot4 hebben. Wat volledig genoemd wordt is immers slechts toevallig bewaard gebleven en de oninteressante inhoud van veel brieven zou toch wijzen in de richting van selectie. Becker noemt in Probleme der Brief-Edition (1977) twee argumenten tegen de mammoetondernemingen van verzamelde brieven: de auteur in kwestie krijgt een te grote aandacht waardoor een vervalst beeld ontstaat, met name wanneer er een uitgave tot stand gebracht wordt zonder de retourbrieven. In de tweede plaats geeft hij | |||||||||||
[pagina 365]
| |||||||||||
het argument van overvloed aan materiaal. De omvang van het overgeleverd materiaal is vaak zo groot dat het niet zinvol is een verzameluitgave tot stand te brengen. Of er naar een complete uitgave gestreefd moet worden, hangt mijns inziens sterk samen met het overgeleverde materiaal. Is kwantiteit en kwaliteit dusdanig dat er van een zinvol project gesproken kan worden, en kan er financiële steun verkregen worden, dan is er geen reden om te selecteren, ook al zou een gedeelte van de brieven om welke reden dan ook minder interessant zijn. Bij een zeer omvangrijke correspondentie kan een regestenuitgave doeltreffend zijn (zie par. 14.1.1.1.3). Vooral wanneer zich herhalingen voordoen in correspondenties, moet hieraan gedacht worden. Bij kwaliteit moet men niet alleen aan de ‘esthetische’ kwaliteit van brieven denken, maar ook aan de inhoudelijke kwaliteit: dragen de brieven bij tot de kennis van een schrijverschap of van een (literaire) periode? De editeur zal niet altijd moeiteloos een uitspraak kunnen doen over de zinnigheid van een volledige uitgave. Het komt voor dat een briefwisseling die interessant begint, plichtmatig eindigt: persoonlijkheden kunnen uitgeblust raken of van elkaar vervreemden, zoals Bloem en Van Eyck. Wie ooit de geestige en venijnige brieven van de jonge Beets aan zijn studentenvrienden gelezen heeft, kan moeilijk geloven dat het om dezelfde personen gaat als hij hun dorre ouderdomsbrieven onder ogen krijgt. Het wetenschappelijk geweten van de editeur neigt naar volledigheid, maar in dit geval zal hij zich toch afvragen of de latere brieven met vooral huiselijke mededelingen en herhalingen wel gepubliceerd moeten worden. Hier botsen zijn esthetische normen en gevoel voor proporties met het streven naar volledigheid. Dit dilemma tekent zich nog sterker af als de editeur te maken krijgt met vlijtige brievenschrijvers die in herhalingen vervallen. Sommige schrijvers reserveerden enkele uren per dag voor hun correspondentie en in de brieven naar verschillende partners kunnen bepaalde passages min of meer letterlijk overgeschreven zijn van een eerder op de dag geschreven brief. Wat te doen met de correspondentie van een groot, erkend auteur als die buitengewoon omvangrijk is, herhalingen bevat en niet overal even gelijkwaardig van informatieve of literaire kwaliteit is? Moet dan kost wat kost volledigheid nagestreefd worden? Onder bepaalde voorwaarden, die ik hierna zal geven, hoeft dit niet.
Een eerste stap om de eis van volledigheid wat hanteerbaarder te maken, kan zijn een goede definitie te geven van een brief. Het is aan te raden een duidelijk onderscheid te maken tussen privé-brieven enerzijds en aan de andere kant ambtelijke brieven, open brieven en dergelijke. Als een brieveneditie onderdeel uitmaakt van de uitgave van de volledige werken van een literair auteur, horen in de brievendelen alleen zijn privé-brieven. Men vindt deze opvatting bij Scheibe (1988) en Mathijsen (1987).Ga naar voetnoot5 Ook Irmtraut Schmid en | |||||||||||
[pagina 366]
| |||||||||||
Winfried Woesler sommen de vele bastaardvormen van brieven op die bij een goede definitie uitgesloten kunnen worden van een brieveneditie, en daardoor de uitgave kunnen ontlasten.Ga naar voetnoot6 Toch is er in dit opzicht een groot verschil tussen verschillende complete brievenedities. De editeurs van de brieven van Zola nemen geen open brieven op,Ga naar voetnoot7 in tegenstelling tot die van de Leibniz-correspondentie, die behalve open brieven ook nog gespreksaantekeningen, instructies en pro-memories openbaren.Ga naar voetnoot8 De Zola-editeurs nemen wel contracten op, die vaak in briefvorm geschreven werden. Schmid pleit ervoor om brieven die uit hoofde van een ambtelijke functie geschreven werden, uit een brieveneditie te weren.Ga naar voetnoot9 Woesler raadt aan om gedrukte correspondentie: trouwaankondigingen, geboortekaartjes, bedelbrieven e.d. uit te sluiten.Ga naar voetnoot10 Opdrachten aan vrienden, bij voorbeeld vóór in een ten geschenke gegeven boek, treft men gewoonlijk niet in brievenedities aan. Toch hebben deze vaak een zeer persoonlijk karakter en ze zijn verwant aan het briefgenre. Slechts met een strakke definitie kunnen bepaalde afgeleide vormen uit de brieveneditie gelaten worden. Een bruikbare definitie lijkt mij de volgende: een brief is een tekst die gericht is op het in stand houden of leggen van contact tussen schrijver en een niet anoniem persoon of een aantal niet anonieme personen die met elkaar in betrekking staan en die in eerste instantie niet geïntendeerd is voor openbaarmaking of reproduktie. Gebruik van de aanspreekvorm is kenmerkend, evenals de aanwezigheid van een aanhef en een ondertekening. De tekst is bedoeld ter verzending of overhandiging aan degene aan wie hij gericht is.Ga naar voetnoot11 Met deze omschrijving kan men de openbare brief, als een in principe voor publikatie bedoelde tekst, uitsluiten van de brieveneditie. Ook correspondenties tussen twee literaire vrienden die opgezet zijn voor publikatie, horen in het ‘gewone’ literaire deel van een volledig werk thuis, zoals de brieven van Vestdijk en Marsman die voor publikatie in De groene geschreven werden. Wanneer een auteur zijn eigen brieven enige tijd na de verzending verzamelt en bewerkt voor publikatie, zoals Gerard Reve en Jeroen Brouwers hebben gedaan, dan zijn er twee mogelijkheden. Kiest de editeur als basistekst de oorspronkelijke brieven, dan komen die in het brievendeel. In het variantenapparaat kan men zien hoe de auteur ze bewerkte. Kiest de editeur voor de gepubliceerde versie, dan komt die bij het overige werk van de auteur en uit het variantenapparaat kan men de oorspronkelijke versie reconstrueren. Bij de keuze moet de editeur zich realiseren dat een gepubliceerde brievenuitgave deel is gaan uitmaken van een oeuvre.Ga naar voetnoot12 | |||||||||||
[pagina 367]
| |||||||||||
Contracten, gespreksaantekeningen en dergelijke horen niet in een brievenuitgave thuis, en kunnen met de bovenstaande definitie ook buitengesloten worden. Schmid, die behalve de puur literaire, voor publikatie geschreven brief ook nog de ambtelijke correspondentie wil uitsluiten, spitst haar definitie toe op het boodschapkarakter van een brief en op de persoonlijke verhouding die er tussen de correspondenten moet bestaan. Brieven die uit hoofde van een ambt geschreven of ontvangen zijn, of die met een institutie te maken hebben, en waarbij er dus geen persoonlijke verhouding is tussen de correspondenten, vallen in haar omschrijving buiten de brieveneditie.Ga naar voetnoot13 In veel gevallen is het uitsluiten van ambtelijke brieven wenselijk en dan kan Schmids omschrijving overgenomen worden. Maar in het algemeen geldt dit pas vanaf de periode dat verambtelijking en bureaucratisering toenam, het persoonlijke element uit het ambtenaarschap verdween en er standaardbrieven in gebruik kwamen. Bij P.C. Hooft is de ambtelijke brief vaak een vertrouwensbrief.Ga naar voetnoot14 Het onderscheid dat Schmid verder nog maakt tussen ‘literaire brieven’, die in het gewone oeuvre van een schrijver thuishoren en ‘boodschapbrieven’ lijkt mij moeilijk te hanteren. Alleen wanneer brieven daadwerkelijk door de auteur gepubliceerd zijn, kunnen deze brieven tot het literaire oeuvre gerekend worden en dus bij de volledige werken in de prozadelen opgenomen worden. In kleine oplagen gedrukte brieven, zoals verzoeken tot medewerking van een redactie, geboortekaartjes, overlijdensannoncen, blijven enigszins problematisch. Ze werden vermenigvuldigd en dus is er sprake van een soort publikatie, maar ze werden niet anoniem verzonden. De ontvangst ervan zegt iets over de relatie tot de brievenschrijver. Ze zijn meestal niet uit het geheel van een brieveneditie los te maken, omdat er op gereageerd wordt in volgende brieven. Vaak zal er ook een persoonlijke boodschap in manuscript toegevoegd zijn. In principe neemt de editeur ze niet in het brievendeel op, maar verwerkt ze bij de documenten of in de commentaar. Uitzonderingen zijn mogelijk als de annonce centraal onderwerp is in andere brieven, of als er persoonlijke toevoegingen in manuscript op voorkomen. Voor contracten en dergelijke geldt hetzelfde. Als het nodig is worden ze opgenomen bij de secundaire documenten, of verwerkt in de commentaar. Opdrachten in boeken, persoonlijke wensen in een liber amicorum en dergelijke horen evenmin in de brieveneditie thuis, maar in het secundaire-documentendeel. Ook hier kunnen uitzonderingen gemaakt worden als de opdracht onderwerp is van volgende brieven. | |||||||||||
[pagina 368]
| |||||||||||
Een gedrukte brief met een persoonlijke toevoeging van de dichter en redacteur C.G. Withuys aan C. Immerzeel (28 maart 1850): ‘'t Is me onverklaarbaar, Amice! dat ge my niets toezendt voor 't Album uit den nalatenschap van den Ouden Heer. Gaarne kwam ik naar Haarlem; doch de tijd mankeert. Zend me toch, in ieder geval, een woord tot inlichting. Vale’. Wanneer er geen toevoeging zou zijn, kon de gedrukte brief weggelaten worden uit een brieveneditie, maar hier spelen gedrukte en geschreven tekst op elkaar in (Particuliere collectie).
| |||||||||||
[pagina 369]
| |||||||||||
Met een goede omschrijving van het briefgenre is het probleem van de volledigheid nog lang niet opgelost. In bepaalde gevallen kan een deeleditie, een selectieve editie of een regestenuitgave een goede keuze zijn. | |||||||||||
14.1.1.1.1. DeeleditiesSelectie van het corpus is zeer goed mogelijk door een deeleditie te maken, waarbij de brieven onder een bepaalde noemer gepubliceerd worden. De beperking kan door de tijd gevormd worden (een bepaalde periode), een bezigheid (een bepaald redacteurschap), door de correspondent (één bepaalde vriend) of door een locatie (verblijf buitenslands). Bij de uitgave van brieven uit een bepaalde periode probeert men afgesloten tijdperken te vinden: de correspondentie uit de studententijd of uit de tijd van de wording van een bepaald werk. Alle correspondentie die in verband met een bepaald redacteurschap geschreven werd, kan ook apart uitgegeven worden. Reisbrieven en brieven uit verblijf in het buitenland of in ballingschap kunnen een selectie bepalen. De beperking tot een uitgave van een correspondentie met één bepaalde vriend, collega of uitgever is zeer gebruikelijk en wetenschappelijk volledig verantwoord. Binnen de beperking (in tijd, in correspondent) moet wel naar volledigheid gestreefd worden. | |||||||||||
14.1.1.1.2. Selectieve editiesSoms kan het vervaardigen van een selectieve brieveneditie verdedigd worden. Uitgangspunt is, dat de editeur inzicht heeft in de gehele brievennalatenschap voor hij dergelijke keuzes kan doen, en dat hij zich daarover verantwoordt. Aan een selectie van brieven moet gedacht worden onder de volgende omstandigheden:
De selectiecriteria zijn hier tamelijk subjectief en de editeur zal zich dus gedegen moeten verantwoorden over zijn werkwijze. Want een criterium als ‘minder interessant’ valt nauwelijks te verdedigen.Ga naar voetnoot15 Slechts voor een | |||||||||||
[pagina 370]
| |||||||||||
thematische selectie zullen objectieve maatstaven aangelegd kunnen worden. Alle correspondentie over één bepaald belangrijk werk in een oeuvre kan zonder problemen geselecteerd worden.
Zoals ook Woesler zegt, is een keuze uit brieven niet eo ipso onwetenschappelijk.Ga naar voetnoot16 Onwetenschappelijk is het, wanneer de keuze niet gebaseerd is op het volledig materiaal, wanneer de keuze niet consequent is en wanneer de keuze niet verantwoord wordt. In veel gevallen zal bij een selectieve editie de eis gesteld moeten worden dat die gebaseerd is op een archiefeditie van het volledige materiaal (zie hiervoor 14.1.2.2). | |||||||||||
14.1.1.1.3. RegestenuitgaveBij grote overgeleverde brievencorpussen wordt de laatste tijd nogal eens het redmiddel van de regestenuitgave aangegrepen. In Weimar werden Goethes brieven in 50 delen gepubliceerd tussen 1887 en 1919, in de grote Sophienausgabe zoals die genoemd wordt naar de groothertogin Sophie von Sachsen, die de opdracht gaf voor het samenstellen van Goethes volledige werken. In dit auteursmonument werd geen plaats ingeruimd voor brieven aan Goethe. Hiervan wordt nu een ‘Gesamtausgabe in Regestform’ gemaakt, opnieuw in Weimar. Een regest ontsluit op een zo objectief mogelijke wijze de inhoud van een brief door die beknopt samen te vatten, met weglating van de regelmatig terugkerende formele gedeelten en met precieze vermelding van datum, verzendplaats, vervaardiger en ontvanger.Ga naar voetnoot17 De samenvatting moet tot doel hebben dat een onderzoeker (literair-)historische feitelijkheden kan terugvinden zonder naar de bron te gaan. Zo nodig kunnen in een regest ook citaten opgenomen worden.Ga naar voetnoot18 Het probleem van de regestenuitgave is, dat ondanks de objectiviteitspretentie de subjectieve speelruimte groot is. Welke informatie uit een brief interessant is, hangt samen met zich wijzigende opvattingen over literatuur. Wat eens oninteressant leek, blijft dat niet voor eeuwig. De brieven van Multatuli aan zijn uitgever Funke zijn in 1947 verkort uitgegeven. De editeur verantwoordde zich toen als volgt: ‘Voor het grootste deel weggelaten heb ik het heen en weer geschrijf over drukproeven en andere technische details | |||||||||||
[pagina 371]
| |||||||||||
Bladzijde uit de regestenuitgave van brieven aan Goethe (Briefe an Goethe. Gesamtausgabe in Regestform. Hrsg. Karl-Heinz Hahn, Redaktor Irmtraut Schmid. Bd. 4. Weimar, 1988).
| |||||||||||
[pagina 372]
| |||||||||||
der uitgeverij, over geldelijke regelingen’.Ga naar voetnoot19 Die gegevens blijken nu juist onmisbaar te zijn voor de reconstructie van de tekstgeschiedenis van Multatuli's werk. Steinecke raadt aan tot regestenuitgaven over te gaan als het getal van overgeleverde brieven dat van de 5000 overschrijdt.Ga naar voetnoot20 Het getal brieven lijkt mij echter minder belangrijk dan de inhoud van de brieven zelf. Ook bij 1000 brieven kan een regestenuitgave aan te bevelen zijn als de brieven vooral feitelijke gegevens bevatten die makkelijk in samenvattingen, registers en tijdtafels onder te brengen zijn. Voorwaarde voor een regestenuitgave is, dat alle correspondentie systematisch verzameld is. Er zou naar gestreefd kunnen worden bepaalde goed af te bakenen gedeelten van de correspondentie wel volledig uit te geven. Regestenuitgaven staan en vallen met de index, willen ze kunnen dienen als naslagwerk. In de index moeten behalve titels en persoonsnamen ook plaatsnamen verwerkt worden. Goede tijdtafels met gegevens over publikaties, voorlezingen etc. kunnen ook bijdragen tot de bruikbaarheid van de regestenuitgave.
De ervaringen die tot nu toe opgedaan zijn met regestenuitgaven, zijn positief. Wanneer de retourbrieven in een verzameld-werk-uitgave zo samengevat worden, voorkomt men eenzijdigheid en kan de commentaar beperkter blijven. Ook bij buitengewoon vlijtige brievenschrijvers als Thomas Mann en Hugo van Hofmannsthal blijkt de regestenuitgave een uitkomst. Het is echter de vraag of regestenuitgaven wel in druk moeten verschijnen. Het deponeren van regestenuitgaven in de vorm van uitdraaien of op diskette bij de grote bibliotheken en archieven, zou zeker in Nederland voldoende zijn. Nog mooier zou het zijn als alle brievencollecties die inmiddels via het cen-project geïnventariseerd zijn, in de vorm van korte regesten beschreven en geïndexeerd zouden worden, zodat onderzoekers zeer gericht kunnen zoeken naar bepaalde informatie. | |||||||||||
14.1.1.2. VariantenapparaatDe tweede eis die hiervóór aan een wetenschappelijke brieveneditie gesteld werd, is publikatie van het variantenmateriaal. Maar moet in een brieveneditie een variantenapparaat opgenomen worden? Is er wel sprake van varianten, wanneer het meestal toch slechts om onmiddellijke correcties en verschrijvingen gaat, en er zelden kladversies of ontwerpen bewaard zijn? Is het ontstaansproces van brieven wel zo interessant? Waar de genetische doelstelling niet aanwezig is, moet daar toch verantwoording afgelegd worden van eerdere versies van doorhalingen en van toegevoegde punten en twijfelachtige kapitalen? Zeker is er discussie over dit punt mogelijk. De argumenten van degenen die geen variantenapparaat willen geven bij een brieveneditie, zijn in twee punten samen te vatten: er is een onevenredige verhouding tus- | |||||||||||
[pagina 373]
| |||||||||||
sen resultaat en moeite en de varianten hebben slechts een beperkte betekenis door de snelle, minder overdachte ontstaanswijze van brieven. Van Tricht, Behrens en Grésillon menen dat een brieveneditie uitsluitend de ‘laatste’ versie hoeft aan te bieden, zonder de lezer te vermoeien met doorgestreepte, al dan niet ontcijferde slordigheden.Ga naar voetnoot21 Tegenover hen staan editeurs die ook de tekstvorm van brieven verantwoorden tot in de details. Met name brievenedities die deel uitmaken van een volledig werk, houden wat de varianten betreft dezelfde principes aan als voor het proza, omwille van de eenheid in de editie. Argumenten die gegeven worden vóór variantenapparaten bij brieven, zijn vaak wat arbitrair. Oellers ziet de waarde ervan in de receptiekant: de varianten zouden de verhouding tot de adressaat toelichten.Ga naar voetnoot22 Beck verantwoordt in zijn Hölderlin-editie de variantenweergave in brieven met het psychologisch moment: door nauwgezet verslag te doen van de verschrijvingen en doorhalingen zou de onderzoeker inzicht krijgen in de psychologische constitutie van de schrijver op het moment dat de brief geschreven werd.Ga naar voetnoot23 Tegen de argumentatie van Oellers en Beck is in te brengen, dat ook hier de moeite niet in verhouding staat met het resultaat. Toch is een volledige transcriptie met vermelding van alle twijfels en onmiddellijke correcties bij brieven zinvol, maar het voornaamste doel ervan is de controleerbaarheid van de tekstweergave. Een editeur is verplicht ten opzichte van zijn mede-editeurs, ten opzichte van zijn lezers, ten opzichte van de auteur en ten opzichte van de tekst die hij tijdelijk onder zijn hoede heeft, verantwoording af te leggen van de tekst die hij construeert. Aantekening van alle twijfels en beslissingen kan helpen bij het vinden van andere oplossingen, en maakt correcties op eerdere interpretaties mogelijk.Ga naar voetnoot24
Over de keuze tussen een geïntegreerd apparaat of een separaat gepubliceerd apparaatdeel zijn de brieveneditoren het evenmin eens. Woesler gaat in zijn artikel ‘Vorschläge für eine Normierung von Briefeditionen’ van een apart apparaatdeel uit en een niet geheel ‘schone’ leestekst. Editeursingrepen, zoals oplossingen van afkortingen en twijfelachtige lezingen, blijven herkenbaar in de leestekst zelf. Varianten, inclusief onmiddellijke correcties, worden verwerkt in het apparaat. Verbeteringen van echte verschrijvingen, zoals dubbel geschreven woorden, omkeringen etc., hoeven niet verantwoord te worden. | |||||||||||
[pagina 374]
| |||||||||||
Evenals bij de edities van proza en poëzie gaat mijn voorkeur uit naar een geheel schone leestekst, zonder diacritische tekens of nootverwijzingen, vanwege het leesgemak. Eventueel kunnen de editeursingrepen, zoals de oplossingen van afkortingen en interpretaties van moeilijk leesbare passages, gemarkeerd worden door vierkante haken, maar plaatsing daarvan in het apparaat is ook mogelijk, mits er een duidelijk zichtbaar verschil is tussen varianten en editeursingrepen. De noodzakelijke verwijzingen naar het apparaat kunnen via een regelnummering plaatsvinden. Wanneer een editeur het documentaire karakter van briefteksten wil benadrukken, ligt de keuze voor een geïntegreerd apparaat echter meer voor de hand. Ook het doelpubliek speelt een rol bij de keuze. Als het gaat om brieven die interessant kunnen zijn voor een breder publiek, kan het beste voor een schone leestekst gekozen worden, die dan ook kan dienen voor bloemlezingen. Bij een editie die vooral voor onderzoekers van belang is, speelt het leesgemak geen rol, en kan voor een geïntegreerd apparaat gekozen worden.
De variantenweergave hoeft echter niet altijd in druk te verschijnen. De editeur die een nauwkeurige en gecontroleerde transcriptie van brieven gemaakt heeft met geïntegreerde varianten, en op basis daarvan een leestekst geconstrueerd heeft, kan besluiten de transcriptie als een soort archiefeditie te deponeren en alleen de leestekst te publiceren. Ook kan hij vanuit de transcriptie een leestekst en een separaat apparaat construeren, en dit apparaat slechts in een beperkt aantal exemplaren verspreiden. Gezien de zeer beperkte gebruikerskring van varianten kan daarin een oplossing gezocht worden. De keuze om een variantenapparaat al dan niet te publiceren kan afhankelijk gesteld worden van het belang van de varianten. Wanneer een correspondentie varianten bevat die betekenis kunnen hebben voor verder onderzoek, moet overwogen worden ze te publiceren. Eventueel kan een geselecteerd apparaat gekozen worden, als te veel oninteressante ‘accidentals’ het variantendeel onnodig verzwaren. De selectie moet dan volgens vaste regels plaatsvinden en verantwoord worden, en een archiefeditie met het volledige materiaal moet raadpleegbaar zijn. Wanneer de varianten in een correspondentie van weinig gewicht lijken te zijn, kan de editeur ervoor kiezen alleen de ‘laatste versie’ van zijn documentaire bronnen als leestekst aan te bieden. Een archiefeditie of een los apparaat moet ook dan op een openbaar toegankelijke archiefbewaarplaats of bibliotheek ingezien kunnen worden.Ga naar voetnoot25 De wetenschappelijkheid van een editie staat of valt niet met de publikatie van een al dan niet geïntegreerd apparaat. Wat wel verwacht mag worden is dat de editeur zich tot in details rekenschap heeft gegeven van de verschij- | |||||||||||
[pagina 375]
| |||||||||||
ningsvorm van een tekst, met name van manuscripten die zo vaak verkeerd gelezen kunnen worden, en daarvan ten minste in een archiefeditie verslag heeft gedaan. | |||||||||||
14.1.1.3. RetourbrievenTegencorrespondenties werden vroeger vaak uitgesloten van een volledigwerk-uitgave van een bepaalde auteur. Alleen zijn eigen brieven werden daarin opgenomen, en ongeacht de correspondent werden die uit hun verband gerukt en afgedrukt. Maar kenmerkend van brieven is het dialoogkarakter, en dus is uit elkaar halen niet verantwoord. Alleen wanneer er al een editie is (of zal komen) van de retourbrieven, mag de editeur zich beperken tot de uitgave van één deel van de correspondentie. Er is natuurlijk sprake van overmacht wanneer een correspondentie eenzijdig overgeleverd is. Het problematische feit kan zich voordoen, dat retourbrieven van een geheel ander niveau zijn dan die van de tegenpartij. In de brieveneditie van Bilderdijk is een opmerkelijk verschil tussen de brieven van hemzelf en de ongestructureerde, slecht gespelde van zijn eerste echtgenote.Ga naar voetnoot26 Toch zijn deze veelzeggend, en onmisbaar voor het begrip van Bilderdijks eigen brieven. Eventueel zou in zo'n geval naar de oplossing van regesten gegrepen kunnen worden. | |||||||||||
14.1.1.4. De editeursverantwoordingOver de vierde eis is geen discussie mogelijk: elke editie dient een uitgebreide editeursverantwoording te bevatten waarin nauwgezet rekenschap afgelegd wordt van alle stappen die de editeur genomen heeft bij de constructie van de leestekst. Wanneer bepaalde ingrepen in de basistekst in categorieën ondergebracht kunnen worden, geeft de editeur die hier aan. Selecties, apparaatkeuze en dergelijke horen ook in de verantwoording beredeneerd te worden. Als er een archiefeditie of een apart variantenapparaat gedeponeerd is, moet daarnaar expliciet verwezen worden. | |||||||||||
14.1.1.5. De commentaarDe laatste eis van wetenschappelijkheid is de commentaar. Brieven zonder commentaar functioneren in het algemeen niet, zeker niet als het om een correspondentie uit een niet al te nabij verleden gaat. Hier vooral wordt veel verwacht van een editeur. De referentialiteit van brieven vereist een uitgebreide kennis van de leefwereld van een auteur en zijn correspondenten. Bij edities van literair werk is het mogelijk dat een commentaardeel in een later stadium onafhankelijk van de leestekst verschijnt. Bij brieven lijkt een dergelijke oplossing in het algemeen niet zinvol. De constitutie van een brieventekst vereist van de editeur al een hoge mate van kennis van de referentialiteit, en het ligt dan ook voor de hand dat de commentaar tegelijk met de | |||||||||||
[pagina 376]
| |||||||||||
leestekst door de editeur gemaakt wordt.Ga naar voetnoot27 De richtlijnen voor de commentaar die in hoofdstuk 12 gegeven zijn, worden daarbij gevolgd. | |||||||||||
14.1.2. Volgorde van de werkzaamhedenWat moet de volgorde van de werkzaamheden zijn wanneer er plannen bestaan om een editie te maken van de brieven van een auteur? De stappen die gezet moeten worden wijken niet af van die voor een gewone editie, alleen is de verwerking ervan wat anders. Gewoonlijk heeft men zich al vóór de plannen concreet zijn geworden op de hoogte gesteld van wat er aan gepubliceerd en ongepubliceerd materiaal beschikbaar is. Biografisch vooronderzoek is noodzakelijk. De brieven zijn meestal verspreid over vele verschillende archiefbewaarplaatsen en waarschijnlijk is er ook nog een onbekend aantal in collecties die niet op het nationale brievenproject (cen) zijn aangesloten, zoals particuliere of buitenlandse. Misschien zijn er al enige brieven gepubliceerd in al dan niet verouderde deeluitgaven of artikelen.
De eerste stap daarna is het samenstellen van een repertorium. Voor alle soorten van brievenedities, of het nu om een uitgave van een complete correspondentie gaat of om een deeleditie, is het nodig inzicht te hebben in de overlevering. Het gaat om de volgende vragen: welke brieven zijn waar; aan en van wie zijn er brieven; wat is de datering; uit welke plaats werden ze geschreven en waarheen verzonden; welke brieven zijn al gepubliceerd; hoe moet die publikatie beoordeeld worden; zijn er brieven verloren die zeker bestaan moeten hebben? Een dergelijk repertorium kan het beste via de computer in een databankprogramma ingevoerd worden, omdat dan gegevens snel combineerbaar zijn. Via een eenvoudige handeling kan achterhaald worden welke brieven aan wie in archiefbewaarplaats x bewaard worden, welke brieven in het jaar y geschreven werden, of welke brieven reeds eerder gepubliceerd werden. Er bestaan gedrukte repertoria van brieven, maar in het algemeen zal een dergelijk repertorium voor eigen gebruik gemaakt worden.Ga naar voetnoot28 Voor de zoekwegen verwijs ik naar hoofdstuk 5. De tweede stap is het verzamelen van fotokopieën van de brieven. Hoewel de controle van de tekstconstitutie altijd via de originelen moet plaatsvinden, behalve als deze verloren geraakt zijn, kunnen (kleuren)fotokopieën als werkpapieren goede dienst bewijzen. In sommige gevallen kunnen de originelen in bruikleen gegeven worden. Hoe de archivering van de fotokopieën het best kan gedaan worden, staat in par. 4.2.5. | |||||||||||
[pagina 377]
| |||||||||||
De derde stap is het vastleggen van de editieprincipes. De editeur richt zich daarbij naar internationale normen voor brievenedities, maar hij zal rekening moeten houden met de specifieke eisen van het materiaal waarmee hij te maken heeft. Als er al eerder wetenschappelijk verantwoorde deeledities van het werk van deze auteur verschenen zijn, kan hij het beste daarbij aansluiten. Vervolgens zal de editeur een keuze moeten maken waar te beginnen. Welke deeleditie heeft voorrang? Alleen wanneer een brievenproject geheel nieuw gestart wordt en er nog niet eerder brieven van de desbetreffende auteur gepubliceerd werden, kan een editeur beginnen met de brieven chronologisch aan te bieden. Wanneer hij te maken heeft met delen die al geëditeerd zijn, kan hij het beste beginnen met het pars waar de meeste behoefte aan bestaat onder literatuurhistorici. Bij Potgieter zou men bij voorbeeld moeten beginnen met zijn correspondentie uit de tijd van de oprichting van De gids. Als er reeds edities gepubliceerd zijn die op verouderde principes berusten, kan de editeur overwegen of het mogelijk is deze met supplementdelen te ‘renoveren’. De vijfde stap zal het vervaardigen van een archiefeditie zijn, dus de vervaardiging van een diplomatische transcriptie. Aangeraden moet worden dit met behulp van een computer en een tekstverwerkingsprogramma te doen. De editeur bespaart zichzelf enige extra correctieronden als hij direct vanuit de manuscripten een diplomatisch afschrift intikt, dat daarna nog ten minste tweemaal gecorrigeerd wordt, liefst door twee verschillende personen. Een uitdraai van de gecorrigeerde afschriften kan dienen als archiefeditie. In dit stadium neemt de editeur nog geen beslissingen over ingrepen en aanpassingen. Wel kan hij een markeringssysteem hanteren, waarbij hij alvast aantekent welke plaatsen hij denkt te gaan emenderen voor de leestekst. Ten slotte vervaardigt de editeur de leestekst met een exclusief of inclusief variantenapparaat. Hij houdt daarbij nauwgezet aantekening van alle beslissingen die in de editeursverantwoording toegelicht moeten worden. Met behulp van de in de computer ingevoerde archiefeditie is een selectie gemakkelijk te maken, en ook bepaalde normeringen zijn eenvoudig en systematisch aan te brengen. De bewerkte leestekst kan op diskette aangeleverd worden bij de uitgeverij. De correctieronden van drukproeven en revisies worden daardoor tot een minimum teruggebracht. Ook het omzetten van een inclusief apparaat naar een exclusief, of het weglaten van variante versies, levert via de computer minder problemen op dan wanneer er op de traditionele wijze gewerkt wordt. Het verzorgen van de commentaar zal gedeeltelijk parallel lopen met de vijfde en zesde stap, omdat de editeur bij twijfel over de juiste woordvorm toch al vaak gebruik zal maken van naslagwerken en eigentijdse bronnen. | |||||||||||
14.1.2.1. De constitutie van de leestekst bij brievenIn het algemeen wordt een brieveneditie evenmin als andere edities herspeld, gemoderniseerd of geüniformeerd. In een aantal gevallen moet de editeur | |||||||||||
[pagina 378]
| |||||||||||
Geïllustreerde brieven, zoals deze van Nicolaas Beets aan Johannes Kneppelhout (24 maart 1840), kunnen het beste in facsimile overgenomen worden. De tekening kan in de gedrukte tekst gemonteerd worden, maar ook is het mogelijk de facsimile van tekening en manuscriptbladzijde naast de leestekst te plaatsen (Collectie Maatschappij der Nederlandse Letterkunde).
| |||||||||||
[pagina 379]
| |||||||||||
echter wel ingrijpen in de basistekst om een ‘leesbare’ leestekst aan te kunnen bieden. In principe worden manuscripten van brieven hetzelfde behandeld als overig handgeschreven materiaal. Door de aard van de bron zijn er echter enkele specifieke problemen, die ik apart zal behandelen. | |||||||||||
14.1.2.2. ArchiefeditieHet eerste afschrift dat een editeur van de te editeren brieven maakt kan het beste in de vorm van een zogenaamde archiefeditie plaats vinden. Dat wil zeggen dat hij in eerste instantie geen beslissingen neemt over ingrepen en alleen zo nauwkeurig mogelijk overneemt wat het manuscript aanbiedt, inclusief doorhalingen, veranderingen en toevoegingen. Een archiefeditie bevat een transcriptie van het manuscriptmateriaal met behulp van diacritische tekens. Per documentaire bron wordt een aparte archiefeditie gemaakt: de variantenvergelijking als er twee versies van één brief zijn, gebeurt pas in een volgend stadium. Mijns inziens is een vrij eenvoudig transcriptiesysteem voor brieven voldoende. De transcriptie mag met behulp van fotokopieën vervaardigd worden, maar de uiteindelijke controle moet met het originele manuscript uitgevoerd worden. Wanneer dit laatste onmogelijk is, geeft de editeur dit aan in de archiefeditie en de gepubliceerde editie. Bij de transcriptie van de brieven probeert de editeur zo objectief mogelijk de materiële feiten van de manuscripten weer te geven. Hij houdt zich aan de regelindeling van het origineel en geeft de bladzijdewisselingen aan. Ook de plaats van boven- en onderschriften houdt hij aan zoals in het origineel. Bij doorhalingen en andere wijzigingen probeert hij de onderliggende versie te ontcijferen. Bij onleesbare passages, beschadigingen, afkortingen, schrijffouten etc. tekent hij zo nauwkeurig mogelijk aan wat hij aantreft. Eventueel kan hij voor zichzelf al de plaatsen markeren die hij waarschijnlijk zal moeten emenderen.
Wanneer een editeur een selectieve brieveneditie publiceert, of wanneer hij een brieveneditie zonder variantenapparaat uitgeeft, is het aan te bevelen dat hij zijn volledige editiemateriaal, in de vorm van een archiefeditie, ter beschikking stelt van andere onderzoekers. Op deze manier is wetenschappelijke controle mogelijk. Zo'n archiefeditie moet dan gedeponeerd worden bij het archief (bibliotheek) waar zich de uitgegeven collectie bevindt, en in één of meer wetenschappelijke openbare archieven of bibliotheken.Ga naar voetnoot29 | |||||||||||
14.1.2.3. De keuze van de basistekstIn het algemeen is per brief maar één documentaire bron overgeleverd. Meestal zijn geen kladversies bewaard. Minuten kunnen wel bewaard zijn, en | |||||||||||
[pagina 380]
| |||||||||||
Onontcijferbare passages in een brief van Gerrit van de Linde aan Jacob van Lennep d.d. 21 juni 1834. De brief is onleesbaar gemaakt door nazaten van Jacob van Lennep. Een editeur kan in dit soort gevallen een facsimile toevoegen (Collectie Van Lennep, Gemeentearchief Amsterdam. Zie voor de gedeeltelijke ontcijfering: De Schoolmeester, Brieven. Dl.1. Amsterdam, 1987, 55-56).
| |||||||||||
[pagina 381]
| |||||||||||
Concept voor de eerste brief van Aagje Deken aan haar latere vriendin Betje Wolff. Het origineel is verloren, zodat de editeur van deze versie uit moet gaan (Betje Wolff; Aagje Deken, Briefwisseling. Uitg. met inl. en aantekeningen door P.J. Buijnsters. Utrecht, 1987. Dl.1, 273).
| |||||||||||
[pagina 382]
| |||||||||||
ook wel eens ontwerpversies. Sommige schrijvers hielden brievenboeken bij met afschriften of ontwerpen van brieven. In de archiefedities worden deze volledig opgenomen. Soms krijgt een afschrift, doorslag of kopie een plaatsvervangersfunctie, omdat het origineel verloren is. De brief zelf kan verschillende lagen bevatten. Onmiddellijke correcties zullen in vrijwel elke brief voorkomen. Sommige brieven vertonen tekenen van een tweede bewerking: met ander schrijfmateriaal zijn nog wat dingen veranderd. Deze veranderingen noemen we ‘varianten’ en de laatste, niet meer veranderde, laag van een brief noemen we de laatste versie. De eerste versie is de eerste laag inclusief de onmiddellijke correcties. Elke nieuwe schrijfstof kan een nieuwe versie betekenen. Bij veel brieven zullen de eerste en laatste versie samenvallen. De editeur kiest als basistekst in het algemeen de laatste versie. Alleen wanneer een tweede bewerkingsversie van een brief duidelijk onder invloed van censuur of een andere dwang van buiten af vervaardigd is, kiest de editeur voor de eerste als basistekst. Men kan hier denken aan brieven die uit gevangenissen, kloosters, kostscholen en dergelijke verzonden zijn.
Wanneer meer dan één documentaire bron van één brief overgeleverd is, kiest de editeur als basistekst de verzonden brief. Hij verwerkt de andere versies in een variantenapparaat als de verschillen klein zijn, of in een bijlage als het bij voorbeeld om ontwerpen gaat of om brieven met grote verschillen tussen de verstuurde en de niet-verstuurde versie. | |||||||||||
14.1.2.4. Aanpassingen in de leestekstDe richtlijnen die worden aanbevolen, komen overeen met die in hoofdstuk 10.2. Ik herhaal ze hier in het kort en voeg er enkele aan toe speciaal voor het brievengenre: a. schrijffouten. Alleen bij kennelijke schrijffouten wordt ingegrepen. Kennelijke schrijffouten zijn herkenbaar als ze geen betekenis opleveren, of verklaarbaar zijn uit het schrijfproces. Men denke aan dubbel geschreven letters of woorden, omkeringen als ‘zelf’ in plaats van ‘zelf’, aan vergeten onbeklemtoonde woordjes, vergeten punt ter afsluiting van een zin etc. De editeursingreep wordt altijd verantwoord als het om woordingrepen gaat. Verschrijvingen als dubbele letters [alllemaal], dittografie, omkeringen, vergeten accenten, aaneenschrijvingen etc. kunnen stilzwijgend worden verbeterd. b. spelling. De spelling wordt overgenomen zoals die is in het origineel, ook als er tegenstrijdigheden in de brieven voorkomen. Foute schrijfwijzen die voortkomen uit onkunde of onbekendheid worden gehandhaafd en zo nodig toegelicht. Dat betekent dat verkeerde spellingen die niet door verschrijvingen ontstaan zijn, niet verbeterd worden. Wanneer een spelling doorgaans de regels van een bepaalde tijd volgt, en een enkele maal afwijkt, mag men een schrijffout aannemen en deze verbeteren, met vermelding in de lijst van editeursingrepen. c. interpunctie, kapitalisering, aliniëring, witregels. De interpunctie wordt overgenomen zoals in het origineel, tenzij de editeur een schrijffout kan aannemen, | |||||||||||
[pagina 383]
| |||||||||||
bij voorbeeld als er aan het eind van een zin, voor een kapitaal, een punt vergeten is. Hetzelfde geldt voor de afsluiting van aanhalingstekens en haakjes. De editeur kan zich categoriaal verantwoorden. Het onderscheid tussen kapitalen en kleine letters is soms moeilijk te maken. In geval van twijfel kiest de editeur de schrijfwijze die gebruikelijk was in de tijd van de brief. Verantwoording hiervan is niet nodig. Alinea-indeling is in brieven niet altijd duidelijk herkenbaar. De editeur neemt hierin beslissingen op basis van zijn ervaring met het hele corpus. Sommige auteurs hadden de gewoonte in plaats van een alinea een liggend streepje te gebruiken of een stukje wit in de regel open te laten. De editeur kan deze gewoonten omzetten en in zijn algemene toelichting verklaren. Wanneer een auteur verschillende systemen door elkaar gebruikt zonder dat er een betekenis aan de verschillen gehecht kan worden, kan de editeur voor uniformering kiezen. Het al dan niet inspringen bij een nieuwe alinea wordt aan de hedendaagse gewoonte aangepast. d. afkortingen. Afkortingen worden opgelost als het gaat om ongebruikelijke snelheidsafkortingen en niet om taboe-afkortingen. Afkortingen die gebruikelijk waren in gedrukte teksten uit de tijd van de brieven worden gehandhaafd. De verantwoording kan categoriaal gebeuren. e. aaneenschrijvingen en loskoppelingen. De editeur neemt in geval van twijfel beslissingen op basis van vergelijkbare tekstplaatsen. Hij houdt rekening met andere gebruiken in bepaalde tijden en eigenaardigheden van de schrijver. f. woordafbrekingen en koppeltekens. Wanneer door woordafbrekingen in de gepubliceerde editie misverstanden kunnen ontstaan (is er sprake van een afbrekingsteken of een koppelteken), moet achterin een lijst van woorden waarin afbrekingsteken en koppelteken samenvallen, opgenomen worden. g. typografische aanpassingen. Onderstreepte tekstgedeelten worden gecursiveerd. Tweemaal onderstreepte gedeelten of extra zwaar gemarkeerde woorden worden weergegeven in klein kapitaal (of vet). Zie voor de overige aanpassingen par. 10.2.3.6. h. indeling van de brief. Aanhef en ondertekening van de brieven worden geuniformeerd afgedrukt linksboven en linksonder de brief (of desgewenst rechtsboven en rechtsonder). Het aantal witregels tussen dateringen, aanhef en begin, en tussen slot en ondertekening is steeds teruggebracht tot één. Bladzijdecijfers en leesaanwijzingen als ‘z.o.z.’ worden niet overgenomen. Toevoegingen in de marge die niet van een duidelijke aansluitingsplaats zijn voorzien, volgen aan het slot. i. adresseringen. In het algemeen kunnen adresseringen en vermelding van afzenders uit de leestekst gelaten worden en opgenomen in de beschrijving van de documentaire bronnen (zie hierna). Dat kan zelfs categoriaal gebeuren als er hele reeksen brieven zijn met dezelfde adressering. Soms echter zal men op de envelop een toegevoegde tekst vinden, of woordspelingen bij de adressering. Deze zullen, afhankelijk van de importantie, soms in de commentaar en het apparaat verwerkt moeten worden, soms echter ook in de leestekst opgenomen. | |||||||||||
[pagina 384]
| |||||||||||
j. voorgedrukte briefhoofden, ansichtkaarten. Wanneer de brief op speciaal, voorgedrukt papier is geschreven, wordt dit in het apparaat en de commentaar verwerkt en niet in de leestekst. Een uitzondering kan gemaakt worden, wanneer er een wisselwerking is tussen briefhoofd en inhoud van de brief. Ansichtkaarten worden gereproduceerd in de leestekst als er aansluiting is tussen de tekst en de voorstelling. Overige bijzonderheden worden verwerkt in de beschrijving van de documenten. | |||||||||||
14.1.2.5. Beschrijving van de documentaire bronnenIn de archiefeditie neemt de editeur per document een beschrijving op van formaat, aantal beschreven bladzijden, aanwezigheid van envelop, schrijfmateriaal en bewaarplaats als er niet één voor de hele collectie is. De transcriptie van de adressering wordt bij deze beschrijving gevoegd. Of deze beschrijvingen ook in hun geheel overgenomen worden in de gepubliceerde editie, hangt van een aantal factoren af. In het kader van een volledig-werk-uitgave wordt dit meestal wel gedaan, op dezelfde manier als gebeurt voor de overige manuscripten. Het overnemen van de adresseringen in de gepubliceerde editie heeft alleen zin als deze niet samenvattend beschreven kunnen worden. Er zijn schrijvers, zoals De Schoolmeester, die geen neutrale briefomslagen versturen, maar al in de adressering grappen verwerken. In het algemeen streeft de editeur ernaar algemene kenmerken van de collectie samenvattend te beschrijven, bij voorbeeld vergelijkbare formaten, adresseringen etc. Prentbriefkaarten en briefkaarten moeten onderscheiden worden van gesloten verstuurde brieven. Bij prentbriefkaarten wordt de voorstelling omschreven of in foto weergegeven. Als een brief gedicteerd is, wordt dit zowel in de archief- als in de gepubliceerde editie vermeld. Wanneer een brief onvolledig overgeleverd is, beschrijft de editeur de gebreken in de archief- en in de gepubliceerde editie. | |||||||||||
14.1.2.6. CoderingBoven elke brief geeft de editeur een nummer van de brief (in chronologische volgorde), de naam van briefschrijver en -ontvanger (behalve als het om een eenzijdige correspondentie gaat), de plaats van verzending (behalve als die steeds hetzelfde is), de datering van de brief (gecodeerd). De codering is in typografisch opzicht duidelijk onderscheiden van de leestekst, bij voorbeeld door de plaats en door cursivering. Wanneer het variantendeel en de commentaar los verschijnen van de leestekst, wordt deze codering herhaald in de verschillende delen. Wanneer de datum niet ontleend is aan de brief zelf, wordt deze tussen vierkante haken geplaatst. Verloren brieven krijgen alleen een nummer als ze zeker bestaan hebben, zoals kan blijken uit citaten, afschriften, of een verwijzing naar de inhoud in een volgende brief. Voor het nummer staat dan een asterisk*. Retourbrieven krijgen een zelfstandige nummering. | |||||||||||
[pagina 385]
| |||||||||||
Om een voorbeeld te geven: de eerste (overgeleverde) brief van E.J. Potgieter aan C. Busken Huet zou de volgende codering kunnen krijgen: 1 Potgieter aan Huet. Amsterdam 28.1.[1861]. Het jaar van verzending is ontleend aan de inhoud. Huets volgende, de achtste die van hem overgeleverd is, zou deze codering krijgen: 8 Huet aan Potgieter. Haarlem 24.2.1861. | |||||||||||
14.1.2.7. Rangschikking van de brievenHet eerste ordenend principe van de brieveneditie dient altijd de chronologie te zijn. Dit principe is minder eenvoudig dan het lijkt: gaat het bij voorbeeld om de chronologie van vervaardiging, verzending of ontvangst? Het probleem kan een rol spelen wanneer het gaat om correspondenties waarbij de betrokkenen in het buitenland verbleven en er dus een grote tijd tussen ontvangst en verzending lag. Bij de editie van de correspondentie tussen Potgieter en Huet wordt de ordening pas problematisch voor de periode dat Huet in Indië verbleef. Tussen verzending en ontvangst lagen vaak maanden, zodat reacties van beide brievenschrijvers niet aansluiten op de chronologie van de vervaardiging.Ga naar voetnoot30 Bij de uitgave van de brieven van één auteur zal de chronologie van vervaardiging de ordening aangeven. Bij de editie van een wederzijdse correspondentie zou de datum van ontvangst eventueel leidraad kunnen zijn, maar deze is veel moeilijker te reconstrueren dan datum van afsluiting of verzending. Eenvoudiger is het dan ook om de chronologie van vervaardiging aan te houden en als er meer dan gewone tijdsverschillen liggen tussen vervaardiging, verzending en ontvangst van een brief, kan dat in de commentaar vermeld worden.
Gecompliceerder is de indeling van uitgaven waarin álle verzonden en álle retourbrieven betrokken zijn van en aan een bepaald auteur, van en aan diverse correspondenten. De vraag is dan of men chronologisch per correspondent of per brief zal werken. In principe zijn er vier mogelijkheden. De eerste is, dat men eerst alle brieven van de auteur aan één correspondent geeft, dan de retourbrieven, vervolgens de brieven aan de tweede correspondent en dan weer de antwoorden. Een tweede mogelijkheid is dat men één briefwisseling in zijn geheel afwerkt volgens de chronologie, dus afwisselend is dan de ene en de andere correspondent aan het woord, daarna de volgende. De derde mogelijkheid is dat alle brieven van de auteur aan diverse geadresseerden chronologisch gegeven worden, en dan de retourbrieven van dezen in de volgorde van verzending. Ten slotte kan men ook nog geheel chronologisch de dagen afwerken door alle ontvangen en geschreven brieven door elkaar aan te bieden, in de tijdsvolgorde van de datering. | |||||||||||
[pagina 386]
| |||||||||||
Voor welke rangschikking gekozen wordt, moet afhangen van het belang van de correspondentie. Is er sprake van een gelijkwaardige uitwisseling tussen de partners, dan is de tweede mogelijkheid waarschijnlijk de beste. Binnen een volledig-werk-editie is de derde mogelijkheid misschien het meest voor de hand liggend. Ook de eerste mogelijkheid is aan te raden, maar dan kunnen de auteursbrieven het best bij elkaar verschijnen, en de antwoorden in aparte delen. Men houdt echter problemen, want er zijn schrijvers die op één dag verschillende brieven schreven, en wat is dan de onderlinge rangschikking? Wanneer de brieven aan verschillende correspondenten van één dag uit elkaar gehaald worden, blijft de onderlinge beïnvloeding versluierd.Ga naar voetnoot31 Wanneer de verschillende brieven wel chronologisch achter elkaar gezet worden, overziet de lezer minder goed ontwikkelingen in één relatie. In de commentaar kan de editeur proberen de nadelen te beperken. | |||||||||||
14.1.2.8. DateringsproblemenBij gebrek aan datering in de bron zelf, kan een poststempel als datering dienen. Dit dient verantwoord te worden. Een datering die uit andere bronnen dan de brief zelf stamt, moet ook als zodanig herkenbaar zijn. Wanneer een datering alleen bij benadering gegeven kan worden, plaatst de editeur de brief aan het eind van het jaar waarbij hij hoort. Wanneer een datering onmogelijk is, wordt de brief achterin de editie geplaatst, na de laatste gedateerde. Een brief kan in gedeelten op verschillende dagen geschreven zijn. Dergelijke documenten worden als één geheel beschouwd en in de chronologische rangschikking opgenomen onder de datum waarop de brief afgesloten is. Wanneer verschillende brieven op één dag geschreven zijn, probeert de editeur de juiste onderlinge volgorde vast te stellen. Altijd moet een editeur erop verdacht zijn, dat een auteur vergissingen met dateringen kan maken, of bewust manipuleert of grappen uithaalt. Een verschrijving van jaar kan gemakkelijk gebeuren in de beginmaanden van een nieuw jaar. Jacob van Lennep dateerde een brief bij wijze van grap in maart, omdat het extreem koud was in de meidagen dat hij de brief schreef.Ga naar voetnoot32 |
|