Naar de letter
(2003)–Marita Mathijsen– Auteursrechtelijk beschermdHandboek editiewetenschap
[pagina 359]
| |||||||
13.3. De ordening van het variantenapparaat en de commentaarEr zijn verschillende mogelijkheden om het variantenapparaat en de commentaar in samenhang met de leestekst aan te bieden. Afgezien van de volgorde van de onderdelen, moet de editeur een beslissing nemen over de plaatsing ervan: gescheiden van de leestekst achterin of in een apart deel, onderaan de bladzijden of in aparte kolommen. Een duidelijk typografisch onderscheid tussen de leestekst, vervolgens het variantendeel met de daarbij behorende bronbeschrijvingen en verder de commentaar is in elk geval noodzakelijk. Variantenapparaat en commentaar kunnen geheel gescheiden worden in verschillende banden, maar het is ook gebruikelijk om per teksteenheid (gedicht, brief, roman) eerst de overlevering, datering en varianten te beschrijven, en vervolgens de commentaar te geven. Deze commentaar kan zowel toelichtingen bevatten over de tekstgeschiedenis en de receptie als historische annotaties of bibliografische verwijzingen naar studies. Zowel de annotaties als de varianten uit een variantenapparaat moeten direct gerelateerd kunnen worden aan de leestekst. Dit kan gebeuren door nootcijfers of door een regelnummering gekoppeld aan de paginering of aan de nummering (bij brieven of gedichten). Wanneer er zowel voor de varianten als voor de annotaties nootcijfers gehanteerd worden, moeten er twee typografisch verschillende systemen zijn: een voor de varianten en een voor de annotaties, zodat de gebruiker meteen weet welk soort uitweiding hij kan verwachten. Bij een inclusief apparaat is er natuurlijk maar één soort nootcijfers nodig.
Of de editeur ertoe besluit om leestekst, variantenapparaat en commentaar in verschillende banden onder te brengen, hangt van zijn eigen voorkeuren af. Uit esthetisch oogpunt is de aparte plaatsing van de varianten en de commentaar te prefereren, maar het kan tegelijk niet ontkend worden dat plaatsing onderaan de pagina het meest functioneel is. Bij teksten die slechts begrepen kunnen worden met behulp van gerichte annotaties, kan overwogen worden deze onderaan de bladzijden te plaatsen en het variantendeel achterin. Ook over het gebruik van nootcijfers kan vanuit een esthetisch standpunt een beslissing genomen worden. Het werken met een regelnummering heeft het grote voordeel dat de leestekst niet ontsierd wordt door tekstvreemde elementen zoals nootcijfers. Nadeel is dat de lezer niet geattendeerd wordt op de plaatsen die becommentarieerd zijn. | |||||||
13.3.1. Volgorde van de apparaat- en commentaardelenIn de Amerikaanse editiepraktijk wordt vaak een standaardvolgorde aangehouden voor alle onderdelen van het apparaat en de commentaar van een editie. Tanselle suggereert deze volgorde voor het apparaat:
| |||||||
[pagina 360]
| |||||||
De editieverantwoording gaat vooraf aan het apparaat. Tussen de leestekst en de apparaatgedeelten staan de toelichtende commentaren: de historische opstellen en de annotaties, voorzover de laatste niet onderaan de bladzijden verwerkt zijn.Ga naar voetnoot14 Bij de historisch-kritische edities van gedichten en brieven in Duitsland en Nederland ziet men vaak dat bronnenbeschrijving, variantenapparaat en historische commentaar bij elkaar per documentaire bron afgewerkt wordt: eerst een beschrijving van de overgeleverde bronnen, daarna varianten, dan de annotaties en eventueel overig historisch commentaar. Aan het geheel gaan vooraf een editieverantwoording, een becommentarieerde tekstgeschiedenis en historische beschouwingen. De leestekst is meestal afgedrukt in een apart deel. Het komt ook voor dat de editieverantwoording vooraf gaat aan de leestekst. In studie-edities staan ook de algemene historische beschouwingen vaak voorin. De volgorde van de historische beschouwingen is evenmin een vast gegeven. In de Bibliothek deutscher Klassiker wordt als volgorde aangehouden: beschouwingen over het ontstaan, over de overlevering, over de receptie, over de poëticale opvattingen van de auteur, over de thematische bronnen en over de literaire en intertextuele structuur.Ga naar voetnoot15 Hans Zeller merkt in zijn artikel over het ‘Baukastenprinzip’ niets op over de wenselijke opeenvolging van de verschillende onderdelen.Ga naar voetnoot16 Richtlijnen voor de volgorde van de commentaar zijn dan ook slechts in het algemeen te geven. Bij een historisch-kritische editie kunnen de leestekst enerzijds en het variantenapparaat met de commentaar anderzijds het beste in aparte banden aangeboden worden. Het tweede deel begint met de editeursverantwoording. Of daarna eerst de historische toelichtingen volgen en dan de varianten, of omgekeerd, of dat per documentaire bron beide onderdelen afgewerkt worden, hangt af van het materiaal van de editeur. In de historisch-kritische Max Havelaar-editie gaat de commentaar vooraf aan het variantenapparaat, omdat de commentaar hier prioriteit heeft.Ga naar voetnoot17 Vrijwel elke editie eindigt met een of meer registers. Bij studie-edities kan het wenselijk zijn historische commentaardelen aan de leestekst vooraf te laten gaan, als de leestekst zonder informatie vooraf niet goed begrepen kan worden. Annotaties kunnen hier onderaan de bladzijden verwerkt worden. | |||||||
[pagina 361]
| |||||||
Bij leesedities kan de verantwoording en de (beperkte) commentaar achter de leestekst in dezelfde band aangeboden worden. | |||||||
Geselecteerde bibliografieOver de volgorde en inrichting van de editie bestaat weinig literatuur. Ook de overzichtsstudies zoals die van Kraft, Kanzog en Scheibe besteden er nauwelijks aandacht aan. Het uitvoerigst is Ian Jack in zijn artikel ‘A choice of orders. The arrangement of “The political [lees: poetical] works”’. In: Textual criticism and literary interpretation. Edited by Jerome J. McGann. Chicago enz., 1985, 127-143. Richtlijnen geeft G. Thomas Tanselle, ‘Some principles for editorial apparatus’. In: Studies in bibliography 25 (1972), 41-88. Voor de opbouw van studie- en leesedities kan men de richtlijnen raadplegen in Warum Klassiker? Ein Almanach zur Eröffnungsedition der Bibliothek deutscher Klassiker. Hrsg. von Gottfried Honnefelder. Frankfurt am Main, 1985. Enige principiële vragen stelt Manfred Windfuhr in ‘Die neugermanistische Edition. Zu den Grundsätzen kritischer Gesamtausgaben’. In: Methodenfragen der deutschen Literaturwissenschaft. Hrsg. von Reinhold Grimm und Jost Hermand. Darmstadt, 1973, 295-324. In [H.T.M. van Vliet], Algemene verantwoording van de Volledige werken Louis Couperus. Utrecht enz., 1987, is hoofdstuk 11 gewijd aan de verantwoording van de volgorde. |
|