Naar de letter
(2003)–Marita Mathijsen– Auteursrechtelijk beschermdHandboek editiewetenschap
11.1. Het complex van een literair werkHiervoor hebben we een literair werk omschreven als het geheel van alle versies die daarvan overgeleverd zijn. Het hele ‘work in progress’ maakt er dus deel van uit. De tekstgeschiedenis inclusief de genese laat zich verduidelijken aan de hand van het hele complex van een werk in zijn opeenvolgende stadia. | |
11.1.1. Varianten en lezingenVarianten zijn verschillen in de teksten van de geautoriseerde documentaire bronnen van één werk. Er is dan geen tekstidentiteit. Varianten kunnen voorkomen in de woorden, in de volgorde, in de leestekens, in de spelling inclusief het hoofdlettergebruik en in de indeling. Veranderingen in de typografie (ander lettertype, aparte bladzijden voor hoofdstuk- of deeltitels, grotere witruimten tussen verzen etc.) worden niet tot de varianten gerekend.Ga naar voetnoot3 Over verschillende lezingen spreken we wanneer enkele editeurs afwijkende interpretaties gegeven hebben van moeilijk leesbare passages.Ga naar voetnoot4 Scheibe wil de term ook gebruiken voor verschillen tussen de tekst van een geautoriseerde documentaire bron en een ongeautoriseerde, en voor afwijkingen tussen ongeautoriseerde bronnen onderling.Ga naar voetnoot5 In de praktijk worden beide termen nogal eens door elkaar gebruikt, maar het lijkt beter om ze te onderscheiden op bovenstaande manier.Ga naar voetnoot6 In oudere studies over varianten, met name wanneer ze over de overlevering van mid- | |
[pagina 273]
| |
deleeuwse handschriften gaan, treft men het onderscheid aan tussen ontstaans- en overleveringsvarianten. In principe lijken de termen een variatie te zijn op variant en lezing, omdat het bij overleveringsvarianten net als bij lezingen gaat om ingrepen van derden en bij ontstaansvarianten om auteursveranderingen. Maar onder varianten worden niet alleen de wijzigingen uit de ontstaansfase, maar ook die uit de herdrukken verstaan. Daarom verdient het gebruik van de termen ‘variant’ en ‘lezing’ de voorkeur. De varianten zijn wat de formele kant betreft onder te brengen in vier categorieën, namelijk verwijdering (deletie) van een tekstdeel (in manuscript door doorhalen of wegkrassen), vervanging (substitutie) van een tekstdeel (in manuscript door over iets heen te schrijven of door een woord weg te strepen en er iets anders boven, onder of in de marge te schrijven), toevoeging (additie) van een tekstdeel (in manuscript klein geschreven tussen woorden, of met een verwijzing boven de regel of in de marge) en door omzetting (permutatie) (in manuscript met lussen aangegeven of met cijfers). a. Verwijdering van een tekstdeel b. Vervanging van een tekstdeel c. Toevoeging van een tekstdeel d. Omzetting van tekstdelen Bron: brief van Gerrit van de Linde aan Jacob van Lennep d.d. 6 november 1852. ga Amsterdam, Van Lennep-archief. Zie voor de gehele leestekst: De Schoolmeester, De brieven. Documentair-kritische uitgave. Amsterdam, 1987. Dl. 1, 332-335.
| |
[pagina 274]
| |
Genoemd moeten ook nog worden de open plaatsen en open varianten die alleen in manuscripten voorkomen.Ga naar voetnoot7 Men spreekt van een open variant als een auteur op een bepaalde plaats in de tekst meer dan één mogelijkheid voor de invulling opgeschreven heeft, maar de keuze nog niet gemaakt heeft. Een open variant kan opgeschreven zijn tijdens de eerste werkfase van een tekst, maar ook kan de auteur op een later tijdstip een verandering boven de eerste versie gezet hebben, zonder de oorspronkelijke versie door te strepen. Het is ook mogelijk dat een auteur in een manuscript binnen een teksteenheid een bepaalde plaats nog niet ingevuld heeft, hoewel omvang en syntactische verbinding al bij benadering vastliggen. Men spreekt dan van een open plaats. | |
11.1.2. Het werk in zijn geheel en in de delenZoals we gezien hebben, bestaat een ‘literair werk’ uit het gehele complex van overgeleverde gedrukte en geschreven vertegenwoordigers. De kleinste eenheid van het literaire werk is het leesteken, daarna het separate woord, het grootste geheel wordt gevormd door het overgeleverde totaal van alle versies. Daartussen liggen allerlei grotere en kleinere eenheden op formeel, syntactisch, semantisch of materieel niveau. Wat als een eenheid beschouwd wordt, hangt sterk af van de invalshoek van een onderzoeker. Een grammaticus zal een zinsdeel en een zin als eenheden beschouwen. Een interpretator zal naar semantisch samenhangende delen zoeken, nadat hij eerst op formeel gebied eenheden als strofen of hoofdstukken onderscheiden heeft. Een tekstediteur zoekt weer naar andere eenheden als hij de tekstgeschiedenis van een werk wil beschrijven. Hij zal de samenhang tussen varianten en versies willen weergeven. Varianten ontstaan gewoonlijk niet als losse woordveranderingen, maar ze kunnen samenhang vertonen over grote ‘afstanden’. Een verandering in een vertelling van een verleden tijd naar een tegenwoordige tijd kan zich over een heel hoofdstuk uitstrekken. De editeur zal dan op de een of andere manier willen aangeven dat het hier om één wijziging gaat die een honderdtal woordveranderingen tot gevolg heeft. De editeur heeft dus behoefte aan een terminologie om eenheden in een tekst aan te wijzen, die niet door de syntactische of prosodische structuur bepaald zijn. De eenheden die de editeur wil beschrijven zijn vaak groter of juist kleiner dan formele structuren als ‘strofen’, ‘versregels’, ‘zinnen’ of ‘zinsdelen’. Laten we eens proberen in concreto de eenheden waarmee een editeur te maken krijgt aan te geven. We nemen als voorbeeld een denkbeeldige dichtbundel, waarvan twee geautoriseerde drukken verschenen zijn. Overgeleverd is ook de complete handgeschreven kopij voor de eerste druk, en vijf losse, ongelijksoortige kladblaadjes van diverse gedichten. De twee drukken en de kopij zijn drie versies van het werk, ieder voor zich geven ze een complete tekst. Hierbinnen zijn de eenheden van de cycli of reeksen, de aparte gedich- | |
[pagina 275]
| |
Synoptische transcriptie:
Open varianten (regel 17: smachten/loopen/zoeken) en open plaatsen (regel 23 vóór: en tot) in een handschrift van J.H. Leopold.
Bron: J.H. Leopold, Gedichten 11. Nagelaten pöezie. Historisch-kritische uitgave, verzorgd door H.T.M. van Vliet in samenwerking met A.L. Sötemann. Dl. 2, 561-562. | |
[pagina 276]
| |
Drukproef van de titelpagina van J. Slauerhoffs bundel Soleares, hier nog met de titel Saudades. Slauerhoff legde de proef voor aan E. du Perron. In het handschrift van Slauerhoff: ‘(of Soleares?)’. In het handschrift van Du Perron: ‘Soleares lijkt mij beter. E.’. In de siglen moet onderscheid aangebracht worden.
| |
[pagina 277]
| |
ten en de strofen en de dichtregels te onderscheiden. Materieel gezien heeft deze editeur acht documentaire bronnen (drie complete versies en vijf losse blaadjes), die elk als zodanig een eenheid vormen en beschreven moeten worden. De kladjes zijn nogal onoverzichtelijk. Op het eerste staat de eerste strofe van gedicht a met paarse inkt en een complete vroege versie van gedicht b in potlood. Op het tweede vindt de editeur rijmwoorden voor gedicht c en een nieuwe versie van één strofe uit gedicht b. Het derde bevat de tweede strofe van gedicht a, geschreven in dezelfde paarse inkt van het eerste blad. Op het vierde kladje staat gedicht c compleet. Twee regels (regel 4 en 5) zijn echter omcirkeld en in dezelfde inkt anders uitgewerkt onderaan het blad. Het vijfde kladje bevat drie schema's voor de volgorde van de gedichten in de bundel. Om de samenhang van dit soort materiaal te kunnen beschrijven heeft Gillis Dorleijn in zijn Leopold-editie de termen teksteenheid en subeenheid ingevoerd. Een teksteenheid is een verzameling taaltekens die in grafisch en tekstueel opzicht als een geheel is te beschouwen. Op het eerste kladje en op het derde staat samen de teksteenheid van gedicht a. De twee strofen staan verspreid over twee documentaire bronnen. Op basis van de paarse inkt concludeert de editeur dat ze behalve tekstueel ook grafisch bij elkaar horen, en dat de dichter tegelijk, of althans binnen één werkfase, aan beide strofen werkte. Alleen voor het gemak had hij ze op twee verschillende blaadjes geschreven. De editeur concludeert dat het hier om één teksteenheid gaat, die één zogenaamd ‘sigle’ kan krijgen (een sigle is een soort signatuur, zie voor de siglen 11.2.1). Ook de kopij en de twee drukken van de bundel zijn elk te beschouwen als een grote teksteenheid. Maar binnen een teksteenheid moeten soms nog subeenheden onderscheiden worden. Bij het vierde kladje is er de teksteenheid van gedicht c. Hierbinnen moet de subeenheid van de regels 4 en 5 aangewezen worden, omdat alleen die samen een nieuwe versie gekregen hebben. Het vijfde kladje hangt samen met de teksteenheid van de hele bundel, maar moet betrokken worden op de subeenheid van de volgorde. Een subeenheid kan soms samenvallen met bestaande formele structuren, zoals een versregel, strofe of zinsdeel, maar het kan ook gaan om een groter (semantisch bepaald) verband of om een eenheid die zich als een soort ketting door een tekst beweegt. Om nog een voorbeeld van het laatste te geven: als een naamgeving in een roman veranderd wordt, vormen de tientallen plaatsen waar de naam voorkomt een subeenheid binnen de teksteenheid van de roman. | |
11.1.3. Lagen en versies in documentaire bronnenDe minst complexe overleveringsgeschiedenis doet zich voor bij een werk waarvan manuscripten en drukproeven verloren zijn geraakt en slechts één druk verschenen is, waarvan bovendien alleen identieke exemplaren overgeleverd zijn. De editeur heeft dan slechts één versie van een werk. Men spreekt over verschillende tekstversies wanneer er meer dan één, al dan niet voltooide vertegenwoordigers van een werk overgeleverd zijn, die van elkaar | |
[pagina 278]
| |
afwijken. Doordat er tekstidentiteit bestaat zijn ze op elkaar te betrekken, en door de tekstvarianten zijn ze te onderscheiden.Ga naar voetnoot8 Meestal zijn tekstgeschiedenissen juist door het bestaan van verschillende versies ingewikkeld. Blijven we eerst nog bij het voorbeeld van een werk waarvan geen manuscripten overgeleverd zijn en waarvan maar één druk verschenen is. Ook dan kunnen er complicaties optreden, wanneer de editeur varianten tussen twee exemplaren heeft ontdekt. Er zijn twee (of meer) staten binnen de eerste druk. De drukgang is klaarblijkelijk onderbroken voor perscorrecties. Heeft de editeur die hiermee te maken krijgt, nu ook verschillende versies van een werk? Om dat te kunnen bepalen moet hij de gevonden verschillen interpreteren. Als die terug te brengen zijn op correcties van onmiskenbare zetfouten en mankementen van de druk, dan kan de nieuwe staat niet als een nieuwe versie benoemd worden. Wanneer de veranderingen echter terug te brengen zijn op ingrepen in de woorden, de volgorde of interpunctie, moet er wel van een nieuwe versie gesproken worden, hoe miniem de wijzigingen ook zijn. De editeur probeert de autorisatie ervan vast te stellen, om dan te kunnen besluiten hoe de verschillen in de leestekst en het variantendeel verwerkt worden. Elke nieuwe druk levert een nieuwe versie op als er wijzigingen in de tekst, spelling, interpunctie of indeling zijn ten opzichte van de voorgaande.Ga naar voetnoot9 Wanneer de verschillen alleen bestaan uit correcties van zetfouten of drukmankementen, is er geen nieuwe versie, alleen een nieuwe documentaire bron. Zoals we gezien hebben kan een nieuwe druk, als er verschillende staten waren, meer dan één nieuwe versie opleveren.
Ook bij manuscripten zijn er simpele en ingewikkelde overleveringsgeschiedenissen. De eenvoudigste overleveringsgeschiedenis wordt gevormd door een manuscript dat niet eerder werd gepubliceerd, dat maar in één documentaire bron is overgeleverd en waarin geen correcties of veranderingen zijn aangebracht. Zo'n manuscript kent alleen maar een grondlaag. Dit komt | |
[pagina 279]
| |
natuurlijk zelden voor, want zelfs een eenvoudig manuscript bevat gewoonlijk enige zogenaamde Sofortkorrekturen: correcties die tijdens het schrijfproces werden aangebracht. ‘Sofortkorrekturen’ (voor Nederland stellen we de term: onmiddellijke correctie voor) zijn te herkennen doordat ze met dezelfde schrijfstof (inkt in één kleur, potlood, balpen) geschreven zijn als de grondlaag en lineair in de tekstregel optreden. Vaak is het woord dat vervangen werd niet voltooid. Bij voorbeeld:
het meisje <gaa ≠ fietst> naar het werkIn samenhang met een onmiddellijke correctie kan een eerder geschreven ander woord ook bóven de regel vervangen worden: het <kind ≠ meisje> hield het meest van <zij ≠ haar> hond Wanneer de teksteenheid van een manuscript alleen onmiddellijke correcties bevat, is er geen sprake van twee versies; er is dan één versie met een grondlaag en onmiddellijke correcties. Zodra een auteur naderhand wijzigingen in de grondlaag (inclusief de onmiddellijke correcties) van een teksteenheid gaat aanbrengen, ontstaat er een tweede versie. Soms zal deze te herkennen zijn aan een andere schrijfstof. Er is dan een herkenbare correctielaag. Maar het komt ook voor dat er geen verschillen in het schrijfmateriaal te ontdekken zijn en er toch duidelijk in verschillende tijdfasen aan de tekst gewerkt is, zoals blijkt uit doorhalingen, vervangingen boven de regel en toevoegingen al dan niet in de marge. De editeur interpreteert dit dan als een nieuwe werkfase, die tot een tweede versie heeft geleid. Ook in deze tweede versie kunnen onmiddellijke correcties aangebracht zijn, die geen derde versie veroorzaken. Maar als de auteur nogmaals de tweede versie bewerkt, wat blijkt uit nieuwe veranderingen of veranderingen van de varianten uit de tweede werkfase, dan is er sprake van een derde versie. Een nieuwe versie ontstaat ook als een auteur een kladversie overschrijft en al schrijvend wijzigingen aanbrengt. Er is dan zowel sprake van een nieuwe documentaire bron als van een nieuwe versie. Ook deze nieuwe versie kan door de auteur opnieuw bewerkt worden tot een volgende versie. Ik stel hierboven de zaken voor alsof de auteur simpelweg lineair doorwerkt aan een literaire tekst tot hij hem voltooid heeft en daarna netjes vanaf het begin gaat corrigeren tot het eind, dan enige tijd wacht en opnieuw van | |
[pagina 280]
| |
voren naar achteren verbeteringen aanbrengt. Deze gang van zaken komt maar weinig voor. Soms is de eerste versie van een literair werk nog op vele plaatsen oningevuld en noteert de auteur her en der mogelijkheden zonder een keuze te maken. Er zijn dan zowel open plaatsen als open varianten. De kladmanuscripten van J.H. Leopold zien er zo uit. Bij een tweede bewerking van het manuscript kan het voorkomen dat de auteur alleen bepaalde tekstplaatsen onder handen neemt, en daar een fiks aantal veranderingen in maakt. Andere tekstplaatsen worden in deze werkfase nog niet onder handen genomen. Het gevolg kan dus zijn dat bepaalde tekstgedeelten al vijf maal bewerkt zijn, terwijl andere stukken nog geen varianten kennen. In een volgende werkfase kunnen deze dan bewerkt worden. Als de auteur tijdens een bepaalde werkfase één kleur inkt gebruikt, kan de editeur conclusies trekken over de samenhang van de verschillende tekstdeelversies en misschien subeenheden onderscheiden. Dan kan blijken dat versie 5 van een bepaalde versregel tegelijk met versie 2 van een andere regel ontstaan moet zijn. Bij (klad)manuscripten kan het aantal versies zelden vastgesteld worden voor de gehele eenheid van het literaire werk, maar per subeenheid kan het variëren. Wat is nu het verschil tussen een laag en een versie? Versies van een werk zijn al dan niet voltooide uitwerkingen (Scheibe spreekt van ‘Ausführungen’, ik heb hiervoor over vertegenwoordigers gesproken) die onderling afwijken. Door de tekstdelen die identiek zijn kunnen ze met elkaar in verband gebracht worden, door variatie zijn ze van elkaar te onderscheiden.Ga naar voetnoot10 Eén auteursvariant veroorzaakt al een nieuwe versie, althans in de rigide opvatting van Siegfried Scheibe, en het lijkt het beste deze aan te houden, omdat er anders een soort glijdende schaal ontworpen zou moeten worden voor soorten en aantallen ingrepen die wel of niet ingrijpend genoeg zouden zijn om een nieuwe versie te veroorzaken. Een nieuwe versie (van een bepaalde teksteenheid) omvat zowel de veranderde als de constante tekstgedeelten. In het Duits spreekt men van Fassung, in het Engels van version. Het woord versie kan zowel gebruikt worden voor het geheel van een literair werk (er zijn drie geautoriseerde gedrukte versies van Familie en kennissen van François HaverSchmidt) als voor kleinere eenheden uit een werk: van dit hoofdstuk bestaan in manuscript twee versies, deze versregel kent zeven versies. Een laag bestaat uit een op materiële gronden bij elkaar behorende eenheid in een documentaire bron (of soms in meer documentaire bronnen als een auteur tegelijk op verschillende blaadjes papier werkte). De eenheid kan zich tonen bij voorbeeld doordat eenzelfde inktsoort gebruikt is, of doordat een bepaalde corrector met potlood of rode inkt veranderingen heeft aangegeven. Onderscheid kan gemaakt worden tussen de grondlaag in een manuscript inclusief de onmiddellijke correcties, en correctielagen. In het Duits spreekt men van Schichten. Lagen komen eigenlijk alleen in manuscripten voor, maar gedrukte bronnen kunnen lagen vertonen als er handschriftelijke aantekeningen gemaakt zijn of wanneer het gaat om gecorrigeerde drukproeven. Het | |
[pagina 281]
| |
totaal van een correctielaag omvat de veranderingen die binnen een bepaald tijdsbestek uitgevoerd zijn. De editeur kan over een werkfase van een auteur spreken, als hij in een manuscript samenhang ziet tussen versies van tekstgedeelten die noodzakelijkerwijze gelijktijdig ontstaan moeten zijn, zoals kan blijken uit de schrijfstof van een laag, of uit het semantisch of syntactisch verband. Een correctielaag is materieel samenhangend doordat die van één schrijver afkomstig is en de schrijfstof en schrijfductus identiek zijn. De editeur kan op basis van de correctielagen correctiefasen (‘Korrekturstufen’) onderscheiden: (ongeveer) gelijktijdig aangebrachte varianten. De term ‘correctiefase’ is een specificatie van ‘werkfase’. Lagen zijn fysiek aanwijsbaar, fasen zijn interpretaties van de editeur op basis van de lagen. Fasen en lagen kunnen samenvallen, maar dat hoeft niet zo te zijn. Het onderscheid is nodig, omdat de editeur samenhang in varianten ermee kan beschrijven.
Als voorbeeld volgt hieronder een gedichtje dat - denkbeeldig - in twee documentaire bronnen overgeleverd is, en in drie versies. Documentaire bron a bevat twee lagen: de grondlaag in inkt en een correctielaag in potlood. Documentaire bron b is met andere inkt geschreven en bevat een grondlaag met een onmiddellijke correctie. De bronnen zijn gedateerd, en daaruit blijkt dat bron b later ontstaan is dan a. | |
ADiacritische weergave: | |
BDiacritische weergave: | |
[pagina 282]
| |
De eerste versie is: De eerste laag van Document a komt overeen met versie 1. De tweede laag bevat twee doorhalingen en de vervanging van ‘stierf’ door ‘ging’. Het resultaat van die laag is versie 2. De derde versie kent alleen een grondlaag met een onmiddellijke correctie. De editeur concludeert dat er ook drie werkfasen zijn geweest. | |
11.1.4. ParalipomenaDe editeur kan dus te maken hebben met gedrukte en geschreven versies van een werk. Daarnaast kan hij ook te maken krijgen met materiaal dat wel samenhangt met het te editeren werk, maar toch niet door tekstidentiteit en syntactische parallellie ermee te verbinden is, en daardoor moeilijk een ‘versie’ genoemd kan worden. De auteur kan kladpapieren gebruikt hebben voor rijtjes rijmwoorden, schema's van personages, leidraden, hoofdstukindelingen etc. Dit soort materiaal, dat door de afwezigheid van syntactisch identieke plaatsen of door het ontbreken van zinsstructuur niet direct in een variantensysteem op het werk betrokken kan worden, noemt men de paralipomena.Ga naar voetnoot11 Ook eerste aanzetten tot een verhaal of gedicht, die nog te weinig overeenkomen met het later werk om ze in een variantenapparaat op te kunnen nemen, rekent men tot de paralipomena, evenals verhalen of schetsen die verwantschap vertonen, maar geen of weinig woordelijke overeenkomst. Men kan ook nog denken aan samenvattingen van te schrijven gedeelten of uittreksels als geheugensteuntjes. Werkaantekeningen van gebruikte thematische bronnen, bij voorbeeld van een historische-romanschijver, horen eveneens bij de paralipomena. De grens tussen paralipomena en versies is niet altijd scherp te trekken. Wie de ontstaansgeschiedenis van Nescio's verhaal De uitvreter bestudeert, zoals die weergegeven is in het proefschrift van Lie- | |
[pagina 283]
| |
neke Frerichs, zal, evenals zij, moeite hebben de verschillende stadia te benoemen.Ga naar voetnoot12 | |
11.1.5. Nieuw werk of een nieuwe versie?Soms kunnen bewerkingen van een versie van een werk zo ingrijpend uitvallen, dat de vraag ontstaat of hier nog van hetzelfde werk sprake is. Ter vergelijking de beide ‘versies’ van ‘De schrijver’ van Martinus Nijhoff uit de eerste en tweede druk van Nieuwe gedichten (resp. 1934 en 1937): De schrijver [eerste druk]
Telkens komen tusschen de wolken door
vogels met nieuwen tekst tegen de ramen,
en ik zit mij, onder mijn lamp, te schamen
dat ik niet neer kan schrijven wat ik hoor.
O God! Hoe dorst ik lachen om lichamen
van wier volmaakte schoonheid een flauw spoor
in kleeding overblijft, ik, die aldoor
uw evangelie uitstraal voor reclame.
Hoe dorst ik lachen? In hun oogopslag
is vogelwiekslag meer dan uit te spreken.
Ik kan niets doen, niets doen. Ik wacht den dag
dat zich één vrouwehand opheft, ten teeken
dat ik wat voor mij neerstrijkt nemen mag.
Want hoor, hij zingt, hij is niet te onderbreken.
De schrijver [tweede druk]
Op deze plek heeft een gedicht gestaan.
't Beviel me niet. Toen ik het op wou knappen,
toen bleef er, toen mijn pen begon te schrappen,
per slot van rekening geen woord van staan.
Het gaf een beeld van 't schrijverlijk bestaan,
zijn zelfverwijt en andere eigenschappen.
Het was vooral triest door de trieste grappen.
Neen, het was goed noch slecht, er was niets aan.
Het was geïnspireerd op een Jan Steen:
Elia - misschien zal u dit verbazen -
Elia met de raven om zich heen.
Mijn vogels werden stenen door de glazen,
en mijn Elia werd vel over been.
Hier rust zijn as. Requiescat in pace.
| |
[pagina 284]
| |
De vraag of iets nog als een versie benoemd kan worden, of dat er sprake is van een nieuw werk, heeft veel editeurs beziggehouden.Ga naar voetnoot13 Er zijn zelfs editeurs die elke nieuwe druk van een bepaalde titel als een nieuw werk willen beschouwen vanwege de nieuwe fysieke presentatie en de veranderde functie in de maatschappij.Ga naar voetnoot14 Maar een dergelijke opvatting houdt geen rekening met de historie zelf, die nieuwe drukken en ‘avant-texte’-versies wel degelijk als behorend tot één werk ziet.Ga naar voetnoot15 Hans Zeller en Jelka Schilt hebben laten zien dat een te enge definitie van het begrip ‘versie’ er toe leidt dat bepaalde gedichten die in de receptie altijd als versies van eerdere beschouwd werden, nieuw werk genoemd zouden worden. Zij verwijten Scheibe dat zijn definitie van ‘versie’ te weinig rekening houdt met schrijvers zoals Conrad Ferdinand Meyer, Georg Trakl, Georg Heym en Hölderlin, die hun gedichten op papier uitwerkten, en niet in het hoofd zoals Goethe.Ga naar voetnoot16 De ene versie kan daardoor in woorden volledig afwijkend zijn van de andere, terwijl grondstructuur, motieven en ontwikkeling of opeenvolging hetzelfde zijn gebleven. Hoe dan ook, dergelijke afwijkende versies zullen moeilijk in een variantensysteem ondergebracht kunnen worden. Ze eisen paralleldruk. Als de editeur de verbanden maar aanwijst, zal de terminologische kwestie van al dan niet een nieuwe versie niet van wezenlijk belang zijn. |
|