'Literaire subsidies in de negentiende eeuw?'
(1996)–Marita Mathijsen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Literaire subsidies in de negentiende eeuw?Ga naar eind*Marita MathijsenDe geschiedenis van de relatie tussen de overheid en de literatuur in Nederland is nog niet geschreven. Er zijn wel studies over de middeleeuwse houding van de adel ten opzichte van literatoren en ook bestaan er enige bundels over hedendaagse subsidiesysteem.Ga naar eind1 Over de verhouding in de tussenliggende tijd zijn er slechts wat losse artikelen gepubliceerd. Ook vindt men wel enkele gegevens in studies die vanuit een andere invalshoek geschreven zijn, bij voorbeeld vanuit het particuliere mecenaat of vanuit een biografisch standpunt. In de zestiende eeuw blijken de Staten van Holland Jan van der Noot financieel gesteund te hebben bij zijn poging een nationaal epos te schrijven (Bostoen 1987, 1993). Het baantje bij de Bank van Lening dat de behoeftige, bejaarde Vondel van de overheid aangeboden kreeg, doet vermoeden dat er in de Republiek een vorm van kunstenaarsondersteuning door de overheid bestond. Enkele recente artikelen bevestigen dat de Staten-Generaal auteurs van een werk met een opdracht als ‘vereering’ een flink geldbedrag schonk (Verkruijsse 1990, 1991). Een cadeau in natura, zoals ‘3 amen rijnwijn’ en een toekenning van een jaarlijks traktement kwamen ook voor. Vondel kreeg van het Amsterdams stadsbestuur voor zijn Inwydinge van 't stadthuis t'Amsterdam zilveren snuisterijen, Barlaeus ontving van Frederik Hendrik voor zijn Latijnse lofdichten een geldbedrag en bovendien werd hem een jaarlijkse uitkering toegekend van ƒ600.Ga naar eind2 Echter besloten de Staten in 1632, dat er in de toekomst geen dedicaties meer aangenomen zouden worden. In 1657 werd een resolutie van dezelfde strekking aanvaard, maar het lijkt erop dat beide resoluties niet strikt gehanteerd werden (Verkruijsse 1991).Ga naar eind3 Voor de achttiende eeuw is er slechts één artikel over steun aan schrijvers beschikbaar, gebaseerd op onderzoek van enkele kunstenaarsbiografieën (De Vet 1985). In deze tijd was de overheid bepaald krenterig met donaties. Voor zover er van staatsmecenaat gesproken kan worden, is dit van een brokkelig en incidenteel karakter (De Vet 1985, 154). Een auteur als Pieter Langendijk die in inkomen achteruit gegaan was, kreeg in 1749 een bepaald bedrag uit ‘consideratie voor desselfs persoon’ maar er mocht geen precedent geschapen worden. Over de negentiende eeuw, die op veel gebieden het beginpunt betekent in de omslag van particuliere bemoeienissen naar overheidszorg, is helemaal niets bekend. Dat is een des te groter gemis omdat in de negentiende eeuw een professionalisering van de schrijverij op gang kwam.Ga naar eind4 Ofschoon de broodschrijver al vroeger bestond, komen er steeds meer beroepsauteurs. De vraag of de overheid na de instelling van het Koninkrijk iets betekende voor de literaire kunstenaar, is tot heden zelden gesteld. Het lijkt er op dat er niet veel te halen viel voor de schrijver. Van enkele individuele kunstenaars is bekend dat zij (of hun vrienden) pogingen deden om van staatswege ondersteuning te verkrijgen, maar daar staan particuliere inzamelingen voor behoeftige schrijvers tegenover. Voor het bejaarde echtpaar Bosboom-Toussaint werd in 1879 door vijf vrienden, ‘gesteund door eenen zeer kleinen kring van vrienden en hoogschatters’, een fonds ingesteld dat hun | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een jaarlijks inkomen van ƒ3000 tot hun dood garandeerde (Reeser 1985, 300). Multatuli's voortdurende beroep op uitgevers en vrienden voor steun resulteerde in 1864 in een poging van J. van Vloten om geheel en al buiten Multatuli om geld in te zamelen voor Mevrouw Douwes Dekker en de kinderen. In 1866 nam Potgieter deze actie over. Later trof Multatuli een mecenas in Johannes Zürcher, die hem 14.000 DM schonk om het huis in Nieder-Ingelheim te kopen. Ook organiseerde hij het ‘Huldeblijk’ van 1882 dat bestond uit een groot bedrag voor lijfrentes.Ga naar eind5 De overheid lijkt zich in die jaren verre te houden van ondersteuning. Ook bij de overgang van de negentiende naar de twintigste eeuw komen de initiatieven van particulieren. Door een inzamelingsactie van Herman Gorter en Albert Verwey, die ƒ26.000 opbracht, kon Lodewijk van Deyssel bij zijn koperen bruiloft op 26 november 1899 grond in Baarn aangeboden worden, met een bedrag voor een daarop te bouwen huis. Bovendien kreeg hij een lijfrente met een jaarlijkse uitkering (Uyldert 1955, 146; Prick 1966, 264). Gorter zou later zelf een huisje aangeboden krijgen door de gefortuneerde vader van Jan Veth. In 1918 is er een apart ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen ingesteld. Dit betekende niet dat er toen een verbetering in de overheidssteun voor schrijvers optrad. Slechts enkele oudere auteurs kregen in de jaren twintig en dertig eregelden en enige literaire boekuitgaven van nationaal belang werden gesubsidieerd (bij voorbeeld de uitgave van Vondels werken door de Wereldbibliotheek).Ga naar eind6 Gerrit Achterberg werd in 1945 geholpen met een staatsstipendium van ƒ1000 op voorspraak van Ad den Besten (Hazeu 1988, 443). De moeizame toekenning doet vermoeden dat er toen van de overheid voor armlastige schrijvers slechts bij uitzondering iets te verwachten viel. Ondanks het gebrek aan overzichtsonderzoek kan wel geconstateerd worden dat structurele subsidiëring van literatuur pas iets van de laatste jaren is. De eerste staatsprijs voor letterkunde, de P.C. Hooftprijs, werd in 1947 ingesteld. Het Fonds voor de Letteren, dat systematisch studiebeurzen aan auteurs en vertalers toekent met overheidsgeld, bestaat pas 30 jaar.Ga naar eind7
Anders is de betrokkenheid van de overheid bij de beeldende kunst. Koningshuizen en adel hebben altijd een sterke band met beeldhouwers, architecten en schilders gehad, die status verleenden aan hun verblijven. Deze voorkeur werd gedeeld door de burgerlijke overheid. Doorslaggevend daarbij zal wel zijn dat het om een materiële kunst gaat. Beeldende kunst levert tastbare investeringen op, die in waarde kunnen toenemen. Het aantal publikaties over de overheid als mecenas in de beeldende kunst is beduidend hoger dan dat over de schrijversprotectie.Ga naar eind8 Ook over de negentiende eeuw zijn er diverse publikaties.Ga naar eind9 De eerste koningen van Nederland vestigden een naam als kunstverzamelaars. Juist die reputatie doet de vraag reizen naar de houding ten opzichte van de schrijvers en de literatuur. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Rijksondersteuning van schrijvers en letterkundige werken tussen 1830-1840Een systematisch onderzoek naar de band tussen schrijvers en literatuur en de overheid moet beginnen in de archieven van het ministerie van Binnenlandse Zaken, waaronder de kunsten ressorteerden. Met een werkgroep van de Universiteit van Amsterdam heb ik de indices en verbalen van een aantal regeringsjaren van Koning Willem I onderzocht.Ga naar eind10 Juist omdat Willem I zich sterk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maakte voor een nationale kunstcollectie, drong de vraag zich op of hij ook een bevorderend beleid voor de letterkunde voorstond. Het onderzoek dat we gedaan hebben is bepaald niet afgerond, maar op basis van wat bestudeerd is, vallen er wel enkele conclusies te trekken. Enkele gebreken kunnen nu al aangegeven worden. Door de aanzienlijke omvang van het materiaal hebben we slechts zes jaar volledig in kaart kunnen brengen (1832, 1834, 1836-1839). We hebben geen kans gezien systematisch andere archieven, zoals dat van de Secretaris van Staat, dat van de Koning zelf en de provinciale of gemeentelijke archieven bij het onderzoek te betrekken. Voor een verdere uitbouw is dit wel noodzakelijk, omdat de toekenning van gelden steeds in overleg met provinciale en gemeentelijke besturen plaatsvond. Verder is de periode die ik gekozen heb misschien niet de elegantste. Juist na de Belgische opstand en afscheiding vond er een enorme reorganisatie plaats in het ambtenarenapparaat, en de geldverslindende opstand had het budget voor de kunsten praktisch gehalveerd (zie figuur 1 en 2).Ga naar eind11 Om gefundeerde uit- spraken te doen over het letterkunde-beleid van Koning Willem I zou de gehele regeringsperiode onderzocht moeten worden. Het is namelijk niet ondenkbaar dat zijn beleid vóór 1830 minder beperkt werd door de grenzen van het budget.
Figuur 1 De organisatie van het ministerie van Binnenlandse Zaken vanaf 1832 (Bruin 1989, 81).
Ons onderzoek ging uit van een brede omschrijving van letterkunde. Verkruijsse constateert dat in de zeventiende eeuw een omschrijving als ‘literatuur’ onbruikbaar is (Verkruijsse 1991, 225). Voor de negentiende eeuw is het begrip ‘letterkunde’ al zover uitgekristalliseerd, dat er wel een onderscheidende werking van uit kan gaan, mits men het hanteert in de toenmalige betekenis. Aan de term kleeft een kwalitatieve connotatie (namelijk geestelijk en moreel hoogstaande geschriften) en een genrebegrenzing, maar die is minder strikt dan tegenwoordig en minder toegespitst op fictionele elementen. Taalkunde, filosofie en geschied- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kunde vielen ook onder de letterkunde.
2 inclusief subsidie voor wetenschap
Figuur 2 Staatsondersteuning van kunst in de begrotingen 1831-1848 (Hoogenboom 1985, 268).
Bij het begrip ‘ondersteuning’ hanteerden wij eveneens een royale omschrijving. Het ging ons niet alleen om het achterhalen van financiële hulp, maar ook wilden wij zicht krijgen op bevordering door morele steun, erkenning, goedkeuring of andere vormen van immateriële beloning. Met deze ruime invulling van ‘letterkunde’ en ‘ondersteuning’ zijn we naar de klappers en de indices van het ministerie van Binnenlandse Zaken gegaan.Ga naar eind12 Uit de indices hebben we gevallen die met letterkundige ondersteuning te maken hadden geselecteerd.Ga naar eind13 Van de geselecteerde gevallen werden de verbalen opgevraagd en beoordeeld op relevantie voor ons onderwerp. Tot onze verrassing troffen we een rijk archief aan met oorspronkelijke manuscripten van dichtwerken, unieke drukwerkjes, intekenlijsten en schrijversbrieven. Het doorlezen van de verbalen resulteerde in de onverwachte ontdekking dat er gesproken kan worden van een tamelijk systematische ondersteuning van letterkundige werken in deze periode. We konden de gevallen ordenen in vier vormen van ondersteuning, opklimmend in belangrijkheid, en een restcategorie, die ik hierna aan de hand van enkele voorbeelden zal omschrijven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. Aanbieding van een manuscript of gedrukt werkSchrijvers en uitgevers stelden er blijkbaar een eer in om een bepaald werk aan te bieden aan de Koning, teneinde een bedankbrief te ontvangen. Dat het doel van de aanbieding geen andere is dan de immateriële beloning van een koninklijke waardering, blijkt uit een brief van Carel Godfried Withuys. Hij bood in 1836 een bundel gedichten aan waarin hij volgens eigen schrijven had gepoogd een paar trekken van vaderlandse vrouwendeugd uit de tijd van de Opstand tot voorbeeld van latere generaties te vereeuwigen. ‘In een land waarvan de taal zo naauwe grenzen heeft, bestaat, bovenal voor den dichter, geen ander loon dan in de achting des landgenoots en de goedkeuring des Konings’ (16 juli 1836, 62).Ga naar eind14 Vóór een geschenk aanvaard werd door de Koning, kwam er een omslachtig | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
proces op gang. De Secretaris van Staat stuurt een missive naar de minister van Binnenlandse Zaken met verzoek om ‘consideratie en advies’. In deze jaren waren dat Mr. Hendrik Jacob baron van Doorn van Westcapelle (1831-1836) en Hendrik baron Merkus de Kock (1836-1841). De minister schrijft dan gewoonlijk op zijn beurt een verzoek om consideratie en advies aan de gouverneur van een provincie, om inlichtingen over de aanbieder. De gouverneur neemt vervolgens contact op met de burgemeester van de woonplaats van de aanbieder. Op basis van deze rondgang stelt de minister een rapport op met een advies. De adviezen komen altijd terug bij de Koning en deze wijkt daar zeer zelden daar van af.Ga naar eind15 De Koning laat aan de minister berichten wat zijn besluit is en hoe dat uitgevoerd moet worden. Dit betekent dat de aanbieding van een eenvoudig dichtstuk vijf maal op de agenda van Binnenlandse Zaken kan verschijnen, nog afgezien van het aantal keren dat de aanbieding bij de Secretaris van Staat, de gouverneur van de provincie en het gemeentebestuur figureert. Om een voorbeeld te geven: een zekere F. Douchez biedt aan de Koning een exemplaar van een bundel toneelstukjes aan die uitgegeven zijn ‘ten behoeve van noodlijdende visschers te Scheveningen’.Ga naar eind16 Op 20 maart 1837 (104) komt bij het ministerie van Binnenlandse Zaken een missive daarover binnen. De minister vraagt aan de gouverneur van Zuid-Holland consideratie en advies. Op 11 april staat de aanbieding weer op de agenda. De gouverneur van Zuid-Holland heeft in een nota geschreven dat Douchez geen andere bedoeling had met de aanbieding van de toneelstukjes, dan Zijne Majesteit een bewijs te geven van zijn eerbied en hij wil alleen maar een blijk van tevredenheid ontvangen. 17 april volgt dan het rapport. De minister adviseert aan de Koning om aan Douchez te berichten dat de werkjes in dank aanvaard worden en dat Zijne Majesteit genoegen heeft beleefd aan het menslievend doel. Enige dagen later, op 22 april, bericht de Koning dat de zaak volgens advies afgehandeld kan worden. Op 27 april gaat een brief uit naar Douchez over de aanvaarding van het geschenk, die bijgesloten wordt in een missive aan de gouverneur van Zuid-Holland. De gouverneur wordt verzocht de dankbrief aan Douchez ter hand te stellen. De vraag rijst natuurlijk waarom er zo omslachtig met aanbiedingen omgesprongen werd, en of er ook wel eens iets geweigerd werd. Uit de diverse aanvaarde boekgeschenken of manuscripten blijkt dat er alleen een dankbrief uitgaat als op de aanbieder en zijn werk in moreel, politiek en godsdienstig opzicht geen aanmerkingen te maken zijn. Geschriften die getuigen van partijdigheid worden niet aangenomen. Om er zeker van te zijn dat er geen dankbrief geschreven wordt aan een onbetrouwbaar type, dat er vervolgens goede sier mee zou kunnen maken, is de lange omweg noodzakelijk. Alleen bij aanbiedingen van bekende schrijvers zoals Jacob van Lennep, stelt de minister geen persoonsonderzoek in. Op grond waarvan ontvangt men een dankbetuiging? Letterkundige kwaliteit van het werk wordt wel gewaardeerd, maar daarnaast spelen andere verdiensten een rol. Edities van Nederlandse historische teksten en geschiedkundige studies worden meestal aanvaard. Dat betekent dat een nationalistisch criterium gehanteerd werd. Een werk moest van belang zijn voor de identiteit van de Nederlandse letteren. In dezelfde categorie vallen werken die uiting geven aan vaderlandsliefde of aanhankelijkheid aan de Koning en die daarom meestal wel aanvaard werden. Soms lijken alleen al goede bedoelingen of nuttige strekkingen voldoende te zijn voor een bedankbrief. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de periode die wij onderzocht hebben, ontvangt de Koning - de minister krijgt ook wel eens rechtstreeks werken toegestuurd - per jaar gemiddeld een dertigtal gedrukte of geschreven letterkundige werken. Hiervan worden er meestal slechts drie of vier afgewezen. De geschenken worden meestal doorgesluisd naar de Koninklijke Bibliotheek, waar de sporen van afkomst nog vaak te vinden zijn in de exemplaren.
Edities worden meestal voetstoots geaccepteerd, zoals de uitgave van Ferguut door de Utrechtse hoogleraar L.G. Visscher (14 mei 1838, 115). Alleen om de vaderlandslievende uitstraling wordt een gedicht van W.J. Kelder, Uitboezemingen op s' Konings verjaardag aanvaard. De minister rapporteert dat Kelders produkten niet van ‘hooge vlugt’ zijn, maar wel getuigen van grote liefde voor de Koning en het vaderland. Kelder ontvangt behalve een dankbrief ook nog enige boekgeschenken uit de voorraadsdoos van het rijk (3 september 1838, 97). Een liederenbundel van M.H. de Graaff wordt aanvaard, ondanks het feit dat de muziek middelmatig genoemd wordt. Alleen het feit dat de teksten Hollands zijn, en er aan liederen in deze taal nog geen overvloed is, maakt dat de uitgave nog enig belang bezit, rapporteert de minister aan de Koning (5 april 1836, 162). De Amsterdamse uitgever-dichter M. Westerman wendt zich geregeld tot de Koning met een geschenk. Een dankbrief is dan onontkoombaar, omdat zijn zonen in 1830 vrijwillig dienst hebben genomen en een ervan gestorven is voor het vaderland. Buitenlandse aanbiedingen krijgen een voorkeursbehandeling. Een dankbrief naar het buitenland gaat vaak vergezeld van een geschenk. De Fransman Ramon de la Sagra die het werk Voyage en Hollande et en Belgique aanbiedt, ontvangt van de Koning een gouden ring met briljanten ter waarde van ƒ300 (15 mei 1839, 97). Soms wordt een deskundige gevraagd zijn oordeel te geven over een historisch werk. Jacob van Lennep stuurt in 1838 het eerste deel op van Onze voorouders, in verschillende tafereelen geschetst. De minister vraagt advies aan de rijksarchivaris, die er een rapport over schrijft. Hij meent dat het verhaal deels op historische waarheden is geënt, maar dat er ook veel verzonnen is. Wel ademen de gebeurtenissen de geest van onze voorvaderen. Sommige uitdrukkingen zijn wat plat. Op die kleine vlekken na kunnen de taferelen bevallig genoemd worden. De rijksarchivaris adviseert dan ook het boek te aanvaarden en in de Koninklijke Bibliotheek te plaatsen (17 november 1838, 147). Zelfs een negatief literair advies kan leiden tot een dankbrief als de boodschap maar in orde is. Over een toneelstuk van J. Mansveld dat waarschijnlijk in manuscript aangeboden wordt, want een gedrukte versie is niet opgenomen in de collectie van de Koninklijke Bibliotheek, zegt het rapport dat het niet verheft, geen diepe krachtvolle gedachten bevat en weinig originaliteit vertoont. Toch wordt het aanvaard vanwege de goede strekking (8 december 1834, 134).
Van de gevallen die teruggestuurd werden, noem ik twee heel uiteenlopende voorbeelden. Isaac da Costa's Inleiding tot eene reeks van voorlezingen over de geschiedenis van het vaderland (Amsterdam 1833) werd afgewezen omdat de minister betwijfelde of het werkje de Koning wel zou behagen, gezien het bijzonder standpunt dat de schrijver innam (13 januari 1834, 207). Da Costa werd in veel kringen niet geaccepteerd vanwege zijn extreme standpunten, en dat verklaart het negatieve advies. Een Duitser uit Berlijn, B.W. Beck, die vergunning vroeg om het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dichtwerk Cunina aan te bieden, ving bot op kwaliteitsgronden. Na informatie bij het ministerie van Buitenlandse Zaken en de gezant aan het Pruisische hof bleek dat het werk ‘geen genoegzame waarde heeft om aan de aandacht van de Koning te worden aanbevolen’ (27 september 1837, 60). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. IntekeningEen vorm van bijna modern subsidiebeleid is te vinden bij de verzoeken om intekening op uit te geven boekwerken. Uitgever of schrijver verzoeken de Koning in te tekenen op een boekwerk en soms vraagt men of zijn naam boven aan de intekenlijst mag geplaatst worden. De voordelen hiervan zijn evident. In de eerste plaats worden er exemplaren gesleten, meestal vijf, vaak tien. Het aantal kan oplopen tot 120, maar het komt ook geregeld voor dat er op drie exemplaren ingetekend wordt. Belangrijker zal zijn, dat men de Koning als intekenaar kan vermelden en dus een soort koninklijke goedkeuring verkrijgt. Daarmee kan men andere hoogwaardigheidsbekleders over de streep trekken en voldoende intekenaars verzamelen om een project van start te laten gaan. Bovendien zullen ook andere potentiële kopers aangemoedigd worden door het idee dat ze hetzelfde boek als de Koning in de kast kunnen zetten. Omdat het geregeld gebeurt dat een project voor een boekwerk dat geen steun krijgt van de overheid, niet tot publikatie komt, kan ik deze vorm van ondersteuning projectsubsidies noemen. De procedure voor toekenning van intekening is dezelfde als bij de aanbiedingen, zij het dat er nu vaker een archivaris of bibliothecaris geraadpleegd wordt voor advies. De hoofdbibliothecaris van de Koninklijke Bibliotheek sinds 1836, J.W. Holtrop, is geregeld raadgever van de minister. Als intekenexemplaren ontvangen worden, gaat er een betaalopdracht uit. Er was een bedrag op de begroting speciaal gereserveerd voor bestelling van boekwerken. De exemplaren worden na ontvangst meestal verdeeld over de universiteiten en athenea in den lande. De Koninklijke Bibliotheek krijgt altijd een toewijzing. Boeken die geschonken worden aan mensen die iets aan de Koning aanbieden, komen vaak uit de voorraad intekenexemplaren. De criteria om tot intekening over te gaan zijn strikter dan bij de aanvaarding van een letterkundig werk. Er zijn dan ook veel meer afwijzingen dan bij de eerste categorie. Gemiddeld telden wij 15 verzoeken tot intekening per jaar, waarvan minstens de helft afgewezen werd. De minister meende dat letterkundige ondernemingen van 's rijkswege aangemoedigd zouden moeten worden onder twee voorwaarden. De uitgave moest wenselijk voorkomen, maar de projecten moesten ‘van zoodanige aard zijn dat zij geene bijzondere aanmoediging van het groot publiek te verwachten’ hadden (16 september 1834, 118). Stelselmatig wordt ingetekend op edities van zeventiende-eeuwers en op uitgaven van oude handschriften. Historische projecten kunnen ook op intekening rekenen als de wetenschappelijke waarde vaststaat. Ondernemingen die de roem van de natie kunnen verhogen zijn goed voor royale bestellingen. Daarbij behoren ook de vertalingen van werken van Nederlandse schrijvers. Tijdschriften kunnen op steun rekenen als ze een hoge kwaliteit nastreven. Bij de afwijzingen worden uiteenlopende redenen opgegeven. Een hoge morele standaard van de schrijver en de uitgever staat steeds voorop, maar ook de literaire kwaliteit krijgt nu veel aandacht. Debutanten worden niet aangemoedigd en bloemlezingen zijn verdacht omdat men meent dat de uitgever meestal slechts op | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
snelle winst uit is. Op cognitieve magazijnen en leestijdschriften wordt niet ingetekend omdat die toch wel steun bij het publiek zullen krijgen.Ga naar eind17 Eén tijdschrift wordt afgewezen omdat de redactie een anonieme aanvraag ingediend had.
De editie die de meeste intekeningen van de hele periode verwierf, was een kritische uitgave van Vondels Joannes de boetgezant, bezorgd door de roomskatholieke Leidse hoogleraar J.M. Schrant, die voor de Belgische opstand in Gent werkte. Het ministerie tekende in op 120 exemplaren. Hier is gedeeltelijk sprake van afkoping van een oude schuld die nog dateert van vóór de Belgische afscheiding. Toen kreeg Schrant een toezegging voor inschrijving op een bijbelvertaling, die echter nooit uitgekomen is (11 juni 1839, 49). Een andere Vondel-editie werd gehonoreerd met intekening op 10 exemplaren. Het ging hier om de studie J. van den Vondel, door geschiedkundige inleidingen, omschrijving in proza en aanteekeningen, in eenige zijner kleinere gedichten opgehelderd van de Groningse hoogleraar B.H. Lulofs (11 april 1838, 50). Van een uitgave van werken van Jacob Cats werden twaalf exemplaren (26 augustus 1835, 79) en van de nagelaten gedichten van Cornelis Loots zes exemplaren afgenomen (6 november 1835, 82). Jan Frans Willems kreeg, ondanks zijn Belgische afkomst, in 1836 steun voor zijn uitgave van Reinaert de Vos, na een gunstige beoordeling van de rijksarchivaris (2 november 1836, s.n.). Grote waardering ontving de Duitse hoogleraar Franz Joseph Mone te Karlsruhe die een Übersicht der Niederländischen Volks-literatur älterer Zeit gepubliceerd had en van plan was een editie te maken van 400 nog onbekende Nederlandse gedichten. Van de eerste uitgave werden 25 exemplaren besteld en er werd voor een zelfde aantal ingetekend op het nieuwe project. In verband met deze kwestie luchtte de hoofdbibliothecaris van de Koninklijke Bibliotheek, Holtrop, zijn hart aan de minister over het uitgeven van handschriften. Hij was van mening dat het ‘van het grootste nut en belang voor onze Letterkunde’ zou zijn om handschriften in druk toegankelijk te maken. ‘Zoolang toch zulke gedenkstukken van oudere Historie en Letterkunde alleen in handschriften bestaan, blijven zij ofschoon met den meesten zorg bewaard, ten allen tijde voor vernieling blootstaan, welke den letterkundigen wereld een onherstelbaar verlies zou toebrengen, hetgeen niet te vreezen is, zoodra de text dier Handschriften naauwkeurig door den druk overgenomen, vermenigvuldigd en verspreid zullen zijn’ (5 april 1837, 75). Een historische studie waar het ministerie zich achter stelt door op 50 exemplaren in te tekenen, is het grote project van Is. An. Nijhoff. In negen delen verschenen tussen 1830 en 1875 diens Gedenkwaardigheden uit de geschiedenis van Gelderland, door onuitgegevene oorkonden opgehelderd en bevestigd (27 mei 1839, 111).Ga naar eind18 Andere historische studies krijgen veel minder steun. P. van Limburg Brouwer kan vijf exemplaren van zijn Histoire de la civilisation morale et religieuse des grecs (in acht delen verschenen tussen 1833-1842) aan het ministerie kwijt (31 december 1832, 136). De erven Bohn vragen behalve om intekening op M. Siegenbeeks, Leven en bedrijf van mr. Johan van Oldebarnevelt ook om de naam van de Koning aan het hoofd van de lijst van intekenaren te mogen plaatsen. Er worden vijf exemplaren besteld (19 april 1836, 78).Ga naar eind19 Pure verhoging van het aanzien der natie is het doel van de grote intekening op een werk van de Engelsman William Young Ottley, die wilde bewijzen dat de uitvinding van de boekdrukkunst aan Haarlem toekomt. Er werd ingetekend op | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
110 exemplaren voor rekening van het Fonds ter aanmoediging van Nationale Nijverheid. Overigens verscheen het werk pas in 1863 (20 oktober 1834, 100).Ga naar eind20 In nationalistisch licht moet ook de intekening op vertalingen van werk van Nederlandse auteurs gezien worden. Aanvragen hiervoor werden altijd gehonoreerd. August Clavareau uit Maastricht vertaalde poëzie van H. Tollens, A. van der Hoop jr. en H. van Alphen in het Frans, en verwierf daar steeds intekening op. Tollens' L'Hivernage des Hollandais à la Nouvelle-Zemble, 1596-1597 was nog bij de derde druk in 1838 goed voor drie exemplaren (14 januari 1837, 54). Het enige tijdschrift in deze jaren waarop ingetekend wordt, is Athenaeum, tijdschrift voor wetenschap en kunst. Dit is een kwalitatief hoog aangeschreven tijdschrift, vergelijkbaar met De Gids.Ga naar eind21 De steun wordt gevraagd als het tijdschrift al een jaar bestaat. Zowel de belangwekkende inhoud als de goede redactievoering zijn redenen om in te tekenen voor 20 exemplaren van de eerste en tweede jaargang. Tien daarvan gaan naar Indië (25 november 1836, 66).
Afwijzingen van verzoeken tot intekening zijn talrijk. Tijdschriften kunnen moeilijk subsidie krijgen. Het Rotterdamse tijdschrift Abeille Neerlandaise wordt niet gesteund omdat het een typisch produkt van ‘de geest der natie’ is, zodat het toch wel populair zal zijn bij het publiek. Subsidie is dan niet nodig. Als zoiets niet goed loopt, is het de moeite niet waard om er overheidsgeld in te steken (7 maart 1838, 65). Het Leeskabinet valt ook ‘in de geest der natie’, waarmee bedoeld wordt dat het aan de publiekssmaak voldoet en daarmee buiten de boot (7 januari 1834, 93). Een vergelijkbare redenering wordt gebruikt om intekening op het Geschiedkundig magazijn voor alle standen af te wijzen. De rijksarchivaris adviseert de minister op dergelijke werken niet in te schrijven, want enerzijds zijn ze niet wetenschappelijk genoeg om blijvende waarde te bezitten, en anderzijds vinden ze als werk van vermaak wel debiet bij het publiek (9 oktober 1839, 56).Ga naar eind22 Ofschoon de proeven van De Muzen die het ministerie ontvangen heeft gunstig beoordeeld worden, volgt toch geen intekening omdat de redactie de aanvraag anoniem ingediend had (8 september 1834, 118). Blijkbaar vreest de minister dat in de redactie vrijzinnige of politiek incorrecte figuren zitten (zie figuur 3). Bloemlezingen maken zoals gezegd weinig kans op steun. F. Kaal en C. Bakker uit Amsterdam, die een verzameling dichtstukken uit willen geven onder de titel Keur naar scherts en luim, door onderscheidene Nederlandsche dichters, worden teleurgesteld. De minister rapporteert aan de Koning, dat de gehele onderneming niet meer is dan een gewone boekhandelaarsspeculatie en niet kan gerangschikt worden onder de werken die zo belangrijk of nuttig zijn dat intekening gewenst is (22 april 1834, s.n.). Zelfs een nationalistische bloemlezing van E.A. van Gogh met een verzameling van gedichten over de Belgische opstand, wordt negatief beoordeeld, ‘omdat alleen het werk van anderen wordt uitgegeven, ten aanzien waarvan ook nog de bedenking bestaat, of onder de uittegeven stukken er geene zullen zijn, waarvan het kopij-regt aan de vervaardigers of uitgevers behoort’ (28 juni 1837, 56). Het ontbreken van literaire kwaliteit is een ander belangrijk criterium. Om die reden wordt intekening op een Herinneringsoffer van J.H.C. Venman afgewezen (17 mei 1839, 47). Een goed doel van een uitgave vormt geen garantie voor intekening, zoals blijkt uit het verzoek van Markies de Thouars, die De citadel van Antwerpen wil uitgeven ten voordele van nagelatenen en gewonden van de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Figuur 3 Intekenlijst op De Muzen (ARA, Archief Ministerie van Binnenlandse Zaken 1834).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Belgische opstand. De minister rapporteert aan de Koning: ‘Vroegere dichtwerken van den Marquis den Thouars hebben meermalen zoo ten aanzien van den inhoud als van het kunstmatige der bewerking in onderscheiden maand en tijdschriften het onderwerp uitgemaakt van aanmerkingen en bedenkingen welke allerzins gegrond toeschenen en welke het gevoelen hebben doen ontstaan dat de letterkundige voortbrengselen van die heer niet schijnen te kunnen worden gerangschikt onder die werken die in aanmerking kunnen komen om te worden aangemoedigd en ondersteund door middel van de gelden die daartoe uit de begroting van het departement zouden kunnen aangewend worden.’ Opvallend is dat de letterkundige kritiek hier een officiële functie krijgt. Dat de markies in zijn functie als officier een slechte naam had vanwege zijn dronkenschappen, blijft onvermeld (1834, 4 juli 94). Een (vrij impliciete) afwijzing op morele gronden troffen we in deze jaren aan bij een verzoek tot intekening op ongenoemde toneelstukjes van W.F. Hempel. De minister van Justitie, die om advies gevraagd was, meende dat het bij werkjes van deze aard minder van pas komt om daarop in te tekenen (20 juni 1837, 126). Bij dezelfde verbalen troffen we een afwijzing van intekening op een kunstwerk aan, op grond van het feit dat een van de makers hokte met een bijzit, terwijl zijn wettige vrouw nog in leven was (12 mei 1837, 131). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Opdracht aan de KoningEen vrijwel onneembare hindernis vormde de aanvraag om een bepaald geschrift aan de Koning te mogen opdragen. Een dergelijke aanvraag werd met grote terughoudendheid behandeld. Het aantal verzoeken daartoe is dan ook gering, en het aantal toekenningen vrijwel nihil. In 1838 formuleert de minister van Binnenlandse Zaken de eisen waaraan een werk moet voldoen om opgedragen te kunnen worden aan de Koning of een lid van het Koninklijk Huis: het moet van uitgebreid nut zijn voor de letteren, de wetenschap of de kunsten en het moet van oorspronkelijkheid getuigen (5 januari 1838, 98). De procedure is weer identiek aan die bij aanbiedingen. Een zekere Andries van Hasselaar bij voorbeeld vraagt de Koning of het hem mocht behagen de opdracht aan te nemen van een dichtstuk ter herinnering aan vaderlandse roem en deugd. De aanvraag gaat naar de minister van Binnenlandse zaken, en die verzoekt consideratie en advies aan de gouverneur van Zuid-Holland. De gouverneur steekt zijn licht op bij de burgemeester van Lisse. Van der Duym, de gouverneur, bericht dat Hasselaar chirurgijn is te Lisse, en als zodanig een vrij goede reputatie heeft, maar voor de dichter vreest hij ‘dat de beöordeeling van dien arbeid door deskundigen, niet bijzonder gunstig zoude uitvallen’. Het komt de gouverneur onraadzaam voor om door het aannemen van een dergelijke opdracht de dichter van gouvernementswege aan te moedigen. Hij vindt het wenselijk dat de adressant zijn huisgezin onderhoudt als chirurgijn, ‘liever dan zulks te trachten te verkrijgen door het uitgeven van dergelijke dichtstukken als het onderhavige’. De minister, die dit advies overbrengt aan de Koning, krijgt van de Secretaris van Staat de machtiging om het dichtstuk terug te zenden en in welwillende bewoordingen te kennen te geven dat het niet aan de Koning kan worden opgedragen. De minister geeft deze opdracht met het manuscript van het gedicht, over aan de gouverneur van Zuid-Holland (30 augustus 1837, 54). Het gebrek aan kwaliteit is ook reden om Vaderlandsche en andere gedichten van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een zekere Kuyper af te wijzen, hoewel het hier een liefdadigheidsuitgave is ten voordele van de verminkten en nageblevene betrekkingen der gesneuvelden in 1830-1831 (20 oktober 1834, 167). Buitenlandse aanvragers kregen wanneer ze verzochten een werk aan de Koning te mogen opdragen eenzelfde strenge behandeling als Nederlandse. F.T. Friedmann, een hoogleraar te Weiburg, die zijn Museum Latinitatis Recentioris aan de Koning wilde opdragen, kreeg een afwijzende beslissing, omdat het werk niet voldoende nuttig en te weinig oorspronkelijk bevonden werd (5 januari 1838, 98). Wie debutant was of weinig bekend in de letteren, kreeg ook nul op het request, omdat een opdracht tot dus verre ‘als eene uitstekende eer en onderscheiding aangemerkt’ werd en die mocht niet op het peil van een aanmoediging gebracht worden (4 december 1837, 86). M.J. Lelyvelt en J.W. van Leenhoff, die een weekblad wilden uitgeven en om zowel intekening als toestemming voor een opdracht vroegen, kregen van de gouverneur van Zuid-Holland een negatief advies omdat de namen van de aanvragers niet genoeg waarborgen gaven. Bovendien zouden er in het weekblad wel veel vertaalde en anonieme stukken staan, en daarvoor leende de naam van Majesteit zich niet. De gouverneur adviseert wel om in te tekenen, maar de minister meende dat het tijdschrift ‘in de geest der natie’ viel en daarom geen ondersteuning nodig had. Beide verzoeken werden dus afgewezen (8 september 1837, 70). Mevrouw A.P. Muller-Westerman was de enige die een verzoek tot opdracht ingewilligd kreeg. Zij mocht haar vaderlandslievend toneelstuk Lambert Meliszn, of de ouderlievende jongeling van Westzanen uit 1834 aan de Koningin opdragen. Hierbij zal het verlies van haar broer in de Belgische opstand wel een rol gespeeld hebben (1 mei 1834, 114). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Gratificatie of pensioenEr zijn slechts twee gevallen van een soort structurele persoonlijke subsidie in deze jaren bekend. Petronella Moens en de nazaten van Willem Bilderdijk werden daarmee begunstigd. Verder zijn er enige incidentele gratificaties aan behoeftige letterkundigen. De gratificaties en pensioenen hebben steeds een liefdadige component. Ze worden uitgekeerd aan mensen die letterkundige verdienste hebben maar buiten hun schuld in slechte omstandigheden verkeren In 1832 richt de dochter van Bilderdijk, Louise Burckhardt-Bilderdijk, zich tot de Koning met een verzoek om na de dood van haar vader samen met haar minderjarige broer in aanmerking te komen voor een overdracht van zijn pensioen. De aanvraag komt via Binnenlandse Zaken bij de minister van Financiën terecht. Het advies luidt dat er vanwege de verdiensten van de vader genoegzame redenen zijn om de beide nagelaten kinderen aan de goedgunstigheid van de Koning aan te bevelen. Bilderdijk zelf ontving een pensioen van 1800 gulden per jaar. Louise krijgt voor een periode van tien jaar 500 gulden toegewezen en de minderjarige zoon ontvangt een tijdelijk pensioen (5 juni 1832, 95). De blinde en bejaarde dichteres Petronella Moens krijgt sinds 1835 per jaar ƒ200 uitgekeerd, maar elk jaar opnieuw wordt nagegaan via de gouverneur van Utrecht of er geen wijzigingen in haar omstandigheden gekomen zijn die vermindering toelaten (10 april 1837, 89).
Daarnaast worden er nog wel gratificaties uitgedeeld, maar deze zijn steeds een- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
malig. Wel ontvangen enige weduwen van hoogleraren met een letterkundige naam een pensioen, maar dit wordt stelselmatig toegekend aan hoogleraarsweduwen en heeft dus geen binding met letterkundige verdiensten. De eenmalige toekenningen van gratificaties gaan soms gepaard met de raad aan de aanvrager om ook op andere manieren dan met literair werk in het onderhoud te voorzien. Dat overkomt F.H. Greb die in 1839 een bundel met zes verhalen aanbiedt met het verzoek een arme kunstenaar tegemoet te komen. Hij ontvangt ƒ100 na inlichtingen bij gouverneur en burgemeester (4 januari 1839, 72). Een hulpbehoevend onderwijzer, W. Plokker, die het gedicht Jakob Simonsz. de Rijk, een voorbeeld van ware Vaderlandsliefde aanbiedt, krijgt een gratificatie van ƒ50 (21 januari 1839, 142). Al eerder hebben we gezien dat buitenlanders vaak een streepje voor hadden. François Charles Roud die een franse vertaling van de gedichtjes van Van Alphen (Imitation des Petits Poèmes) gemaakt heeft, vraagt of de Koning deze van een aanbeveling kan voorzien. De minister meent dat de vertaling minder goed is dan die van Clavareau en raadt de Koning aan alleen een dankzegging te sturen. De Koning besluit echter tot een gratificatie van ƒ100 (24 maart 1839, 137). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. DiversenUit de archieven zijn nog diverse gevallen van letterkundige ondersteuning naar voren gekomen die te incidenteel zijn om er aparte categorieën van te maken. Ik plaats toch enkele overeenkomstige gevallen bij elkaar, omdat onderzoek van een langere periode misschien toch tot een dergelijke indeling zou leiden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
a. Verzoeken om ordetekenenJ.H. van der Schaaff, lid van de rechtbank van eerste aanleg te Amsterdam, zou graag het Ridderkruis van de orde van de Nederlandse Leeuw ontvangen, en biedt daartoe exemplaren van zijn letterkundige geschriften aan. Hierover komen rapporten, o.a. van het ministerie van Justitie, dat negatief adviseert: de man is wel verdienstelijk, maar niet zo ‘overwigtig’ dat de gevraagde onderscheiding hem toekomt. Ook het ministerie van Binnenlandse zaken wijst het verzoek af (25 april 1837, 69). De Romeinse Markgraaf Louis Marinio heeft aan Zijne Majesteit een pracht exemplaar geschonken van zijn editie van Vitruvius De architectura libri decem [...] (Rome 1836). De markgraaf is uit op een benoeming tot Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw. De bibliothecaris van de Koninklijke Bibliotheek wordt om advies gevraagd en deze is vol lof. Het is een standaardeditie een Koning waardig. De minister adviseert de Koning dat een meer dan gewoon bewijs van erkentelijkheid gewenst is. Het boek wordt geplaatst op de Koninklijke Bibliotheek en de Ridderorde wordt toegekend (25 september 1837, 119). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
b. Aanschaf van letterkundige collectiesSoms is er een aankoop van archivalia of verzamelingen. Zo wordt 5000 gulden betaald voor de aankoop van een verzameling oosterse handschriften nagelaten door J. Willmet, in leven hoogleraar Oosterse talen te Amsterdam (26 september 1836, s.n.). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
c. Ondersteuning van letterkundige genootschappenHet Koninklijk Instituut dat een afdeling Letterkunde heeft, ontvangt een grote structurele subsidie. Het enige genootschap dat in deze jaren een jaargeld toegekend krijgt (in dit geval ƒ1000) via de weg van het ministerie van Binnenlandse zaken is het Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in de provincie Noord-Brabant (15 mei 1838, 60). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
d. Geldelijke toelagen voor tijdschriftenEen toelage van ƒ50 wordt jaarlijks verstrekt aan Jaarboeken voor de Israëliten in Nederland, een almanak met een literaire component. Het is het enige jaarboek in deze jaren dat een subsidie krijgt. Het jaarboek is vrij wetenschappelijk van aard, en dat zal de reden van de toekenning wel zijn. Misschien is er ook sprake van een vorm van steun aan een bevolkingsgroep die verder weinig van de overheid te verwachten had. J.W. Holtrop en G. Simons te Den Haag, redacteuren van het Driemaandelijks tijdschrift vroegen en kregen ondersteuning om hun tijdschrift in stand te houden. Holtrop, die zelf zo vaak als beoordelaar van subsidieverzoeken optrad, kreeg een voorschot toegekend van ƒ1200. Het blad was een volwaardig kritisch tijdschrift met uitvoerige en gedegen beoordelingen (21 dec. 1837, 59; vgl. Mathijsen 1988, 58-59). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
e. Verzoeken om vrijstelling van zegelrechtDe Gebroeders Diederichs vroegen vrijstelling van zegelrecht voor het Nederlandsch magazijn ter verspreiding van algemeene en nuttige kundigheden. Dit werd afgewezen met een beroep op de wet: ‘Om dezelve als vrij van zegel te doen beschouwen, vordert artikel 57 der Wet drie hoedanigheden, namelijk, dat het werk betrekkelijk zij tot de kunsten en wetenschappen, slechts eens in de maand verschijne en ten minste twee vellen druks besla’. Aan welke van de voorwaarden het magazijn niet voldeed is onduidelijk (4 juli 1836, 12). Zegelrecht kan soms afgekocht worden met een vast, laag bedrag. De reizende nieuwsbode van de Weduwe Kok te Amsterdam, werd zo nuttig geacht, dat zij daarvoor toestemming kreeg (4 juli 1835, 12). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
f. Persoonlijke verzoeken om bijdragen in projecten of ondersteuning of om functiesJ.J.L. ten Kate vraagt een studiebeurs aan voor zijn godsdienststudie, maar prijst zichzelf tevens aan als poëet. In het advies van de minister van Staat, belast met de Hervormde Kerk, wordt zijn toekomst als dichter wel gunstig beoordeeld, maar als predikant zou hij zich niet moeten bekwamen. Er zijn al te veel studenten theologie. Daarop schrijft Ten Kate een nieuw rekest dat meer algemeen gesteld is: hij wil zijn verkregen kundigheden vermeerderen en zich ‘in enig vak van letterkunde onderhoud verschaffen’. In het nieuwe rapport van de minister van Staat wordt opnieuw geschreven dat Ten Kate niet bijzonder geschikt is voor het leraarsambt, maar het verzoek kan nu ondersteund worden. Het ministerie van Binnenlandse zaken meent dat Ten Kate voor de letterkunde geen academische studie hoeft te volgen. Een schamele gratificatie van ƒ100 heeft niet verhinderd dat Ten Kate zowel predikant als dichter werd (24 februari 1837, 46). R. Croese te Amsterdam wil een chronologische lijst samenstellen van alle werken waarin ooit iets over Nederland geschreven is: Historische Bibliographische | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliotheek der Nederlanden. Op advies van het Koninklijk Nederlands Instituut wordt hem een soort werkbeurs van ƒ300 toegekend (1839, 26 juni 72). De dichter E. Calisch verzoekt bij het opsturen van een feestcantate om een ambtelijke functie, om zodoende meer tijd aan de letteren te kunnen besteden. Dit verzoek wekt niet de lachlust van de betrokken ambtenaren op, maar omdat er geen vacature beschikbaar is en Calisch te hoge financiële eisen stelt, wordt het afgewezen (2 augustus 1839, 76). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ConclusieHoewel het moeilijk is van literaire subsidies te spreken in de jaren 1832-1839, bestaat er wel degelijk een vorm van structurele financiële overheidsondersteuning van de letteren. Dit geldt met name voor de intekening op boekwerken, waar gesproken kan worden van een vorm van projectsubsidies die ten goede komen aan uitgever en auteur. Dat gebeurt op grond van een systematische beoordeling met duidelijke criteria en een voorspelbare toekenning en afwijzing. Beroepsmogelijkheden zijn er echter niet. Bij de gratificaties en overige verzoeken tot steun is er veel minder sprake van structurele ondersteuning. Daar lijkt de letterkundige subsidie meer op een liefdadige aalmoes. De ideële ondersteuning van de letterkunde is op dezelfde normen gegrondvest als de financiële: de moraal van produkt en producent moeten in orde zijn, en werken waarin het grootse karakter van de natie centraal staan of de nationale historie kunnen op aanmoediging rekenen. Dat de kunstenaar lang niet altijd uit is op financiële bijstand, maar slechts op erkenning in de vorm van een dankbetuiging, hangt waarschijnlijk samen met de nog niet geprofessionaliseerde status van de auteur. Schrijven was nog vaak een nevenactiviteit bij een ander, lonend beroep. Waaruit de aanmoediging bestaat, is niet altijd voorspelbaar. Het is ermee als in de beginperiode van een verloving: complimenten en afwijzingen volgen elkaar op, soms wordt er gelonkt met cadeautjes, een miezerige intekening wordt afgewisseld met een overroyale, als om de spanning erin te houden. De alimentatieplicht die de overheid tegenwoordig ten opzichte van zijn auteurs onderhoudt, steekt daar wel gunstig tegen af, maar is heel wat minder kleurrijk. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|