| |
| |
| |
Hoofdstuk XVIII.
Zaterdag, 4 Juli.
De repetitielijst is vanmorgen al door van Wijk in ons lokaal opgehangen. We hebben er natuurlijk voor staan vechten. 't Ergste is, dat we Duitsch en Aardrijkskunde op eén middag hebben, Donderdag over een week. Dat kan genoegelijk worden. Als ik het eene verknoei, verknoei ik het andere natuurlijk ook vierkant. Maandag beginnen we met Rekenen, daarvoor hebben we haast niets na te zien, en dat deed ik vroeger ook nooit, dan ging ik heerlijk zitten lezen, maar nu vandaag is juffrouw Wijers al met Aardrijkskunde begonnen, en ik geloof, dat ze wel even wanhoopte toen ik ijskoud geen enkele vraag wist. Ik schijn werkelijk een gebrek in mijn hoofd te hebben, dat ik geen plaatsen en bergketens en voortbrengselen van den grond onthouden kan. Ik zou 't wel op een dreun op kunnen daveren, maar dan moet ik niet tegelijkertijd aan Jaaps postpapier of aan het zwempak van Pop denken, want dan word ik opeens leeg en weet ik niets meer, niet eens, wat ik het laatst heb gezegd. Ma en Julie gaan den 15den al naar ‘Zon en Licht’. Laura gaat met ze mee, en Mina blijft bij ons, tot wij er ook heentrekken. Ik heb er niets geen puf in. 't Verveelt natuurlijk gauw om in een toren te zitten, en je kunt wel elken dag gaan fietsen, maar alleen is er niet zoo bar veel aan, en Jog en Julie kunnen me ook missen als kiespijn. Trouwens, ik zou niet eens met hen mee willen. Als ik nu overga, zal ik vragen, of een paar van de jongens om beurten mogen komen logeeren. Dan kunnen we nog wel festijnen aanrichten.
| |
5 Juli.
Gisteravond heb ik Julie's haar geschuierd, omdat haar arm zoo moe was van het tennissen.
Ze draagt den knoedel krullen niet meer, omdat Jog ze niet
| |
| |
mooi vond. En ze heeft ook eigenlijk veel te leuk haar, om er zoo'n herrie van te maken. Ze doet het nu maar gewoon met een vlecht om haar hoofd en ik zei, toen ik als een razende aan 't schuieren was:
‘Je ziet er veel leuker uit dan vroeger met dat poedelhaar.’
‘Jog vindt het zoo aardig,’ zei Julie. ‘Hij zegt, het staat zoo lief.’
‘Gek,’ zei ik, ‘ik had al die dingen nooit bij Jog gezocht.’ Julie staarde. Toen zei ze:
‘Wie vin je aardiger om te zien, Jog of Herman de Wilde?’
‘O Jog!’ zei ik vol vuur. ‘H. de Wilde heeft heelemaal geen gezicht.’
‘En Lotte zegt, dat hij zoo mannelijk is,’ proestte Julie.
‘Pfuu,’ zei ik, ‘moet je alleen zijn schouders maar zien.’
‘Lotte is altijd zoo mal en overdreven,’ zei Julie. ‘Au zeg, je rukt me de haren uit.’
‘Ja hoor eens,’ zei ik, ‘jij gaat bij Lotte op fuiven en partijtjes, en als ze hier is, dan gaan jullie uit, en je zoent mekaar en al die nonsens, en dan moet je, nu ze in de Riviera zit met een blinde darm, niet over haar gaan meieren tegen mij. Da's niet eerlijk.’
‘Brr,’ zei Julie, ‘wat een opwinding.’
‘Nu ja, zoowat kan 'k niet uitstaan. Zeg het tegen haar zelf.’
‘Dank je vriendelijk,’ zei Julie. Ik schuierde door.
‘We hebben vandaag tegen Dolf en Betty gespeeld,’ begon Julie weer. ‘En zeg, Pop en Kees waren er ook, gaan die nu samen? Ik heb ze immers al meer gezien.’
‘Vriendschap,’ zei ik.
‘Jàà,’ zei Julie, met een ongeloovigen uithaal. ‘Betty speelt zoo goed zeg, en zag er zoo leuk uit, een oranje jérsey met zoo'n oranjezijden mutsje, schattig. Jog zegt, dat hij de kwasten eraan niet leuk vindt, 't geeft hem zoo'n slaapmuts-idee, maar ik vind ze juist pikant.’
‘Ik vind, dat Jog een gezicht heeft om professor te worden,’ zei ik als afleiding, want ik het vind het naar, wanneer Julie over kleeren begint. Dan weet ze niet van ophouden. En ik kan nu wel over Jog praten.
‘O zeg, dat heb ik al zoo vaak gedacht,’ zei Julie, ‘zoo denkend
| |
| |
hè en zoo edel. En wat heeft hij een hoog voorhoofd. Heb je dat wel eens opgelet?’
‘Nou!’ zei ik.
‘En weet je wel, dat...’ Maar toen klopte Pa aan onze deur. ‘Kom meisjes, het licht uit en naar bed. Joop had er al lang in moeten liggen.’
‘Nacht Pa,’ zei ik en ik gaf een laatste veeg met den borstel. Julie zegt, dat ze in Engeland altijd een uur 's morgens en een uur 's avonds hun haar schuieren en dat ze warm water drinken om mager te blijven, wat een wichten!
| |
8 Juli.
Weer een kort krabbeltje. Mies Brouwer gaat na de vacantie naar een andere school, ze zei het vanmorgen, toen we binnenkwamen tegen Zuurtje, en ze keek nog triomfantelijk naar ons. Kit riep: ‘O, wat een genot. Daar knapt de school van op zeg. Nu hoop ik maar, dat ik overga.’ Zuurtje deed net, of ze niets hoorde. Niemand neemt haast meer notitie van Mies, zelfs haar eigen club niet. Ze vonden het allemaal min van haar om zoo te liegen.
Gek, ik weet nooit precies, hoe ik een repetitie maak. Pa vraagt het me direct, als ik thuiskom, en dan zeur ik maar een beetje. Als we tijd hebben, ga ik 's avonds de vragen met Juffrouw Wijers na. Ze is nog al tevreden.
| |
11 Juli.
Ik begin hoe langer hoe leeger te worden. Gelukkig dat we nog maar vier dagen examen hebben. Als 't nog twee weken duurde, zou ik niet eens meer weten, dat twee keer twee vier is, of dat Rome de hoofdstad van Italië is. Wat is dat gek, dat je zoo opeens alles kwijt kunt zijn. Zoo vanmorgen ook met geschiedenis. Ik kon gisteravond alle Romeinsche keizers droomen, en warempel, we krijgen vanmorgen een vraag erover en ik zette mijn pen al op papier en ik dacht: ‘Fijn, maar gauw beginnen,’ en toen wist ik opeens niets meer. Langzaam aan begon het weer een beetje in mijn bol te lichten, maar ik heb er toch vier vergeten. Juffrouw Wijers heeft alleen maar over mijn haar ge- | |
| |
streken, toen ik het vertelde. En toen had ik kunnen huilen. Connie maakt het prachtig, maar ze ziet eruit als een schimmetje, Pien en Pop zijn onverschillig, Pien blokt altijd geweldig tegen het laatst, en dan haalt ze ook altijd op. En Kit is zoo'n type, als die een vraag niet weet, dan gaat ze fier om de vraag heen op een heelen langen zijweg naar wat anders, dat ze wèl weet. En dan schrijft ze bladzijden vol.
Pa heeft een motorboot gekocht, een heele groote. Hij wordt anders geschilderd geloof ik, en ik mag hem niet eerder zien, voor hij klaar is. Kees is van Emilie teruggekomen, omdat Pop het zelf niet leuk vond. Ze voer niet graag te koop, zei ze.
O ja, Kees is over. Met glans als no. 2. Ik heb er maar weinig notitie van genomen, want 't spreekt zoo vanzelf, dat Kees overgaat. Wel naar als je zoo'n knappe broer hebt. 't Is zoo'n goed voorbeeld. Ik weet niet, wat me bezielt. 'k Ben heelemaal niet vroolijk meer, en als Ma zegt: ‘Jo wat zit je das slordig, of je hebt je rok te hoog opgetrokken,’ dan zou ik zoo kunnen gaan huilen of de theetafel omverschoppen.
| |
12 Juli.
Vanmorgen kwam Jog even bij ons, toen ik met Juffrouw Wijers zat te werken voor natuurkunde. Dat hebben we morgen.
‘Zoo geleerde jongedame,’ zei hij.
‘Dag professor,’ zei ik. ‘Wat krijgen we morgen voor vragen?’
‘Dat zou je niet eens willen weten,’ zei Jog.
‘Nee, dat zou ik ook niet.’
‘Bent u nogal tevreden juffrouw Wijers?’ vroeg Jog.
‘O ja, ik wel. Als Joop zelf zich maar niet van die muizenissen in het hoofd haalde.’
‘Je hebt een schitterend Nederlandsch gemaakt,’ zei Jog. ‘Dat moet ik even verklappen. 't Mag wel niet, maar om je op te beuren.’
't Maakte me wel even blij, en toen zei Jog: 'k Heb ook nog wat voor je Joop.’ En hij zette een pakje voor me neer. 't Was alweer een doos caramels.
‘Hé jakkes,’ zei ik. ‘Waarom nou? Dat heb ik nergens aan verdiend.’ En ik schudde zijn hand als een pompzwengel.
| |
| |
Jog kleurde al weer natuurlijk en hij snoot gauw zijn neus, maar 't staat hem juist wel leuk, zoo'n beetje blos. Hij wordt bruin van het tennissen. Gek, dat zou ik vroeger nooit gezien hebben.
‘Sterkte Joop,’ zei Jog.
‘Dank je wel Joghurt,’ zei ik.
Ik ga nu werkelijk sparen voor hun trouwen, want nu wìl ik een leuk cadeau geven èn bloemen, en niet meer zoo'n zielige bos radijs. We hebben genoegelijk caramels zitten kauwen, tot juffrouw Wijers haar kaken pijn deden. En ik heb werkelijk meer moed. Als de Generaal maar een beetje vriendelijker tegen me deed. Want die is toch het hoofd van de bende.
| |
15 Juli.
Ma en Julie zijn naar ‘Zon en Licht’ vertrokken met vijf groote koffers en tien hoededoozen. 't Is zoo leeg in huis en gisteravond heb ik nog met Julie geherried, omdat ze tot twaalf uur aan het pakken was en mij uit den slaap hield. 'k Werd er razend van.
‘Schiet toch op,’ zei ik op 't laatst ‘en duw die blouses erin. Geen mensch ziet je toch immers in Aerdenhout. Stel je voor, wat een soesah. Als ik kom, neem ik niets mee.’
‘Ja, zoo iets mals is net wat voor jou,’ zei Julie.
‘En waarom sjouw je die schuiten mee? Lieve help, loop toch zonder hoed.’
‘Gaat je niets aan,’ zei Julie. ‘En als je daar vervelend wilt worden, blijf dan liever thuis.’
‘Ja, dat zou je wel willen. Kon je altijd maar met Jog in den toren zitten,’ zei ik.
‘Pig,’ zei Julie. Want ze was weer nerveus van 't pakken, dat zag ik wel, omdat ze zoo trekkerig werd om haar neus. En toen zei ik: ‘Ik vind Jog veel te goed voor jou. Hij zou best iemand kunnen krijgen, die hoopen liever is en aardiger dan jij bent, en die niet dadelijk “pig” zegt, als iemand een goede raad geeft.’
Julie ging overeind staan en schopte haar handschoenendoos een eind weg. ‘Jij maakt me zoo,’ zei ze. ‘Werkelijk, jij maàkt
| |
| |
me zoo. Denk je, dat ik het niet weet, dat ik vaak vervelend en onaardig ben, tegen Jog ook, die toch zoo goed is? Natuurlijk, dat weet ik bèst. En dan neem ik me stellig voor, om altijd lief te zijn, en nooit kribbig, en dan kom je weer met je malle beweringen en dan ben ik alles vergeten. Wat kan het je schelen dat ik al die japonnen meeneem en die hoeden? Als ik daar nu plezier in heb!’
Ik was werkelijk ernstig geworden.
‘Nee,’ zei ik, ‘je hebt gelijk, 't gaat me niets aan. Al trok je je bontjas aan in een smoorhitte, dat moet jij weten. En je mag ook wel mijn nieuwe nagelgarnituur meenemen. Dat gebruik ik toch niet. Ik neem wel een mesje.’
Toen kwam Julie op den rand van mijn ledikant zitten. ‘Zeg Joop, 't hindert me zoo, wanneer je zegt dat Jog te goed voor me is. Want dat voel ik óok wel eens, en dan wordt ik er ellendig van. En ik kan mezelf niet zoo erg veel meer veranderen.’
Ik vond het wel zielig voor Julie en nog al eerlijk ook, daarom zei ik: ‘Jog vindt jou natuurlijk de beste van allemaal, dat kun je wel aan zijn oogen zien, anders had hij jou toch immers niet gevraagd. En hij kijkt je altijd na, als je door de kamer loopt en ik geloof ook wel, dat hij altijd aan je denkt, ook op school, zie je, want hij doet wel vaak afwezig.’
‘Dear boy,’ zei Julie. ‘O Joop, wat heb ik een verdriet gehad, die week, toen het, toen we zoo naar tegen mekaar deden. Dat weet je niet half. En ik wil ook werkelijk mijn best doen, om altijd lief voor hem te zijn. Maar dan mag je me niet plagen.’
‘Ik zeg je de waarheid,’ zei ik. ‘Dat is geen plagen. En als je lief voor Jog wilt zijn, dan moet je niet altijd aan je kleeren denken en over flodders en kantjes en kousebanden praten, want daar houdt hij vast niet van.’
‘Maar daarover praat ik met Jog ook niet,’ zei Julie. ‘En hij zou geen geleerde vrouw willen hebben, dat zegt hij zelf.’
‘Enfin,’ zei ik, ‘ik kan je niet precies zeggen, wat ik bedoel, maar ik hoop, dat je 't leuk krijgt op “Zon en Licht” en dat je mij laat doen, wat ik wil.’
Toen zei Julie: ‘Ik zal die matrozenblouse toch maar meenemen, want die vindt Jog zoo mooi. Ik wou 't eerst niet doen, omdat hij nogal kinderlijk staat hè? Maar nu doe ik het toch
| |
| |
maar. En Joop zeg, jij mag die roode lakceintuur hebben, weet je wel! Kijk, ik leg hem voor je op de tafel.’
‘Dank je verschrikkelijk,’ zei ik en ik zuchtte. Waarom, weet ik niet.
Maar vanmorgen toen Julie nog sliep, ben ik al opgestaan. Ik kon toch niet meer slapen. En voor de vijftien cent, die ik nog had, heb ik een anjer gekocht met een groen fladdertakje. Ik wou 't geval in Julie's lampetkan zetten, maar toen ik er hijgend mee boven kwam, ik had den heelen weg over gerend, werd Julie net wakker.
‘Wat heb je daar Joop! Wat een schattig corsage zeg. Voor wie is dat?’
Ja, ik kleurde ervan à la Jog, maar ik zei terwijl ik in mijn boeken scharrelde: ‘Voor op reis.’
‘Hé Joost,’ zei Julie, en ze ging overeind zitten. ‘Wat vind ik dat aardig van je. Hoe kom je daarbij?’
‘Ja dat weet ik zelf niet. Zoo maar.’
‘Kom eens hier zeg, dan zal ik je er een zoen voor geven.’
‘O dàt hoeft niet,’ zei ik. ‘Daarom deed ik het niet. 't Is alleen maar, enfin, ik vind het leuk, dat je hem mooi vindt. Nu bonjour hoor, amuseer je op het Kasteel.’
‘Dag Joost,’ zei Julie, ‘'k Hoop van harte, dat je overgaat en dank je nog wel. Ik zal hem direct in water zetten, als ik aankom.’
‘Dààg,’ riep ik en ik stormde bij Ma binnen. Ik vergat te kloppen. Ma zat voor haar toilettafel. Ik kreeg een zoen op mijn voorhoofd en Ma zei, dat het haar erg speet, dat ze mij niet direct mee kon nemen, omdat ik zoo bleek zag en zoo mat. En dat vond ik zoo bar-leuk, dat ik nog gauw vijftien cent van Mina geleend heb en ook nog een anjer voor Ma gekocht heb. Die heb ik op haar ontbijtbordje gelegd. En toen ben ik bijna van een tram in volle vaart geduikeld, waar ik nog op wou springen. Maar een mijnheer, die buitenop stond, redde me net. En omdat ik geen geld meer had, heeft hij me ook nog het tramgeld voorgeschoten, maar gelukkig kwam Pop, die ook laat was, er bij een halte op. En toen kon ik het hem direct teruggeven. Goed werk gemaakt vanmorgen. Daarom schrijf ik zoo'n bende. Van louter piezelier. En nu morgen Duitsch en Aardrijkskunde. Ik
| |
| |
wil er niet aan denken, want dan doe ik geen oog dicht vannacht.
| |
16 Juli.
't Is afschuwelijk geweest vanmiddag en alles is even ellendig. Iedereen, de meisjes ook, ja, die ook. Stel je voor, ik kom vanmorgen bij school en daar staan Pop, Pien, Noor en Lou een brief te lezen, en als ze mij zien aankomen, doet Pop gauw den brief dicht en stopt hem in haar blouse.
‘Mag ik het niet weten?’ zei ik nog, voor de mop.
‘Nee,’ zei Pop. ‘Beter van niet.’
En later zag ik, dat Kit en Con hem lazen in het fietsenhok. Jakkes, wat flauw! 't Is zeker een brief van Kees geweest, maar ik zie niet in, waarom ik die niet lezen mocht, en de anderen wel. Ik ging bij Mabs Beekman staan praten, maar toen kwam Connie bij me, en zei: ‘Zeg Joop, wees daar nu niet boos om. Later vertel ik het je wel.’
‘'t Kan me niets schelen,’ zei ik. We hadden 's morgens alleen algebra en meetkunde en ik kon er mijn gedachten niet bijhouden. En toen zegt Kit ook nog: ‘Zeg, we hebben club vanavond bij Lou. Ik mag er ook weer heen en Con ook.’
‘Schaàp,’ zei Lou, die het hoorde en ze keek Kit zoo vertoornd aan.
‘Nu ja, Joop mag tòch niet,’ zei Kit. En 't ging me werkelijk even ijskoud over mijn rug. Ik dacht: ‘Zouden ze mij er niet meer bij willen hebben?’ Maar dat kon ik me toch ook niet voorstellen. Er was niets gebeurd.
En nu vanmiddag hadden we Duitsch en Aardrijkskunde. Ik wist al dadelijk in den eersten zin van de Duitsche vertaling drie woorden niet, en ik wou 't Kit niet vragen. Ik knoeide en tobde en kraste door, 't zag er onoogelijk uit, toen Zuurtje het werk ophaalde. En toen Aardrijkskunde, waar ik aldoor tegenop had
| |
| |
gezien. Voordat ik naar de vragen keek, zag ik nog net, hoe Pien en Pop tegen elkaar knipoogden. 't Beteekent niets natuurlijk, ze mogen knipoogen zooveel ze willen, maar het hinderde me alweer. De eerste vraag was: ‘noem de kustplaatsen van Java.’ Ik wist alleen Batavia en Soerabaia en ik dacht en ik dacht... ik kreeg er kramp in mijn maag van. Ik wist niets meer. Letterlijk niets. Toen kalkte ik er nog achter aan: Madras, Padang, Semarang, Makassar, Palembang en nog meer van die fraai-Indisch klinkende namen. Ik weet ze niet eens meer. Ik schrok gewoonweg, toen er een potlood op den grond viel, ik wist niet eens, dat ik een kwartier op een inktmop van mijn bank had zitten staren. Van de andere vragen bracht ik ook niets terecht. Ik heb gezegd, dat Drenthe bijen en schapen voortbrengt en ik heb rustig de Arne door Spanje laten stroomen. Enfin, en meer van die stommiteiten. Juffrouw Wijers was om half acht nog even bij me, ze moest om acht uur ergens zijn, en die schrok ook toen ik haar vertelde, hoe ik geknoeid heb. Ze zei natuurlijk, dat ik toch niet bang hoefde te zijn, maar dat zegt ze, om me nog op te beuren. Stel je voor, onvoldoende voor Duitsch en Aardrijkskunde en voor Geschiedenis misschien. Dan blijf ik toch zoo zitten. Toen Juffrouw Wijers weg was en Pa ook uitging, kon ik het opeens niet langer uithouden op mijn kamer. 't Was zoo stil in huis en we hadden niets meer te werken voor morgen. Dan wordt er voorgelezen op school. Ik ging eerst beneden pianospelen, maar mijn vingers bibberden zòo, dat ik drie toetsen tegelijk aansloeg. En toen ging ik in de serre zitten lezen, maar 't was een Fransch boek, dat Julie had laten slingeren en ik snapte er niets van. En opeens schoot het door me heen, dat het vanavond club was bij Lou. Ik vond het natuurlijk nog even naar, dat ze zoo vreemd tegen me gedaan hadden, maar ik kon gewoonweg niet langer in dat akelige, stille huis blijven en 't leek me toch wel leuk om weer bij de
jongens te zijn. En dien brief hoefde ik ook werkelijk niet te lezen, dacht ik, als hij van Kees was. Ik zei tegen Mina, dat ik nog even uitging en ik weg op mijn fiets. Had ik het maar niet gedaan, dan, och ik kan 't me gewoonweg niet voorstellen, dat ze zoo gemeen zijn om me niet meer in hun club te willen hebben zonder eenige reden. Dicht bij Lou joeg Pop me voorbij op haar kar.
| |
| |
‘Hallo,’ riep ik. Pop draaide zich om en ze remde meteen.
‘Hallo. Waar ga je naar toe?’
‘Naar club,’ zei ik. ‘Vin je 't leuk?’
‘Naar club? Hè, hoe kom je daar nu bij?’
‘Ik mag toch zeker wel op de clubavonden komen.’
‘Vindt je Pa het goed?’
‘Wat kan jou dat schelen?’ zei ik. ‘Daar vroeg je vroeger ook nooit naar.’
‘Nee maar nù wel. 't Is beter, dat je vanavond niet komt Joop.’
‘O, heb jullie geheimen,’ zei ik.
‘Zoo als je wilt,’ zei Pop. ‘Maar ga nu liever naar huis Joop.’
‘O, denk je werkelijk, dat ik nù nog zou willen? Voor geen geld hoor.’ Ik zwaaide zoo woest om op mijn fiets, dat ik tegen het trottoir aanvloog en er bijna afschoot.
‘'k Had het van jou niet gedacht Pop,’ zei ik nog. Maar Pop fietste heel gemoedelijk weg, en aldoor dacht ik dat ze mij wel achterna zou komen, en dan was ik tòch meegegaan. Maar dat deed ze niet. En nu zit ik weer thuis, alleen. En ik schrijf in mijn dagboek. Ik kàn 't me niet indenken dat ze mij niet meer bij zich willen hebben. Nu moet de naam van de club ook veranderd worden. Ze hadden heusch geen verzoekschrift voor me hoeven in te dienen, stel je voor, ze hebben er immers toch niets van gemeend. 't Is nu maar goed, dat ik zitten blijf, en dat de anderen allemaal overgaan, dan kunnen ze maar plezier maken in de vacantie. En dan stuurt Pa me tòch naar kostschool.
Wat is 't broeierig in huis. Ik ga niet naar bed. Ik blijf maar in den stoel voor 't raam zitten, en dan kijk ik maar uit. Want nù kan ik heelemaal niet slapen.
| |
Vrijdagmorgen, 17 Juli, 7 uur.
Pa heeft me gisteravond opgepikt. Toen hij thuiskwam, zag hij mij voor 't raam zitten en mijn hoofd lag haast op de vensterbank. Ik was in slaap geduikeld. Pa was zoo wonderlijk lief tegen me, en ik was zoo soezerig en heelemaal koud met pijn in mijn nek erbij. Ik heb Pa nog nooit zoo gekend. Hij wreef mijn handen en hij zei maar: ‘Wat is er dan Joopje? Wat is er dan aan? Ijoe kom je hier zoo alleen?’
| |
| |
Toen het tot me doordrong, lei ik mijn hoofd tegen Pa zijn jasmouw, en ik zei, dat ik toch niet slapen kon.
‘En je sliep zoopas,’ zei Pa en hij lachte.
‘O, sliep ik?’ zei ik en toen werd ik wakkerder en meteen schoten de kustplaatsen van Java me weer te binnen en Pop en de anderen.
‘Pa,’ zei ik toen opeens, ‘hoort u eens, ik zal wel blijven zitten. Ik weet het zoo goed als zeker. Maar 't is nu niet, omdat ik niet gewerkt heb. Ik kàn niet beter leeren. En u kunt me gerust van school nemen en ergens verweg naar kostschool sturen.’
‘Wil je zoo graag bij ons vandaan?’ vroeg Pa. Ik dacht eens na. En gek, ik wist, dat ik ze allemaal zou missen, Ma en Julie haast net zoo erg als Pa en Kees. En ik zou ook niet van Mina wegkunnen en zèlfs niet van Laura, en ik zou 't niet kunnen uitstaan om niet van Ma te hooren: ‘Kind, wat zit je haar slordig,’ of Julie niet meer te hooren beweren: ‘Jo, wat ben je toch banaal.’
Ik werd zoo weekerig van binnen, 't kwam natuurlijk wel mee door de kou en mijn stijve nek, en ik wreef over Pa zijn jasmouw en ik zei: ‘Nee, nee, dat is 't niet. Maar voor straf bedoel ik.’
‘Zelfs als je blijft zitten, kleine Joop,’ zei Pa, ‘dan heb je nog geen straf verdiend. Ik weet nu toch immers, dat jij je best hebt gedaan, en dat wist ik vroeger niet. En dat hinderde me altijd, dat jij je best niet deedt.’
Als Pa kleine Joop zegt, kan ik gewoonweg bulderen van het huilen. Dan knapt er wat in me. Maar ik wou niet beginnen, want ik wist, dat ik dan heelemaal niet meer tot bedaren zou kunnen komen. Ik wreef nog maar harder en ik zei: ‘U bent erg goed voor me, en misschien had ik nòg wel harder kunnen werken. Maar ik ben toch altijd ongelukkig op repetities. U zult nooit trotsch op me kunnen zijn, Pa.’
‘Ik ben toch wel trotsch op je,’ zei Pa. ‘Omdat je eerlijk bent en recht door zee.’ Ik kreeg een schok en ik dacht aan den clubavond.
‘Maar dat ben ik juist niet Vader.’ 't Ging zoo vanzelf, dat ik Vader zei. ‘Dat ben ik juist heelemaal niet. Vanavond nog,
| |
| |
toen ben ik uitgegaan na u. Er was club bij Loutje. En daar wou ik heen, want 't was zoo stil in huis en ik voelde me zoo alleen, ook al, omdat ik zitten blijf. Maar ik kwam Pop tegen, die zei, dat ik liever naar huis moest gaan. Als ze dat niet gezegd had, dan was ik op club geweest vanavond. Den heelen avond.’
‘Kom eens mee naar beneden,’ zei Pa. ‘Je rilt er van, ondeugende meid. Is er ook melk in huis, dan zal ik wat melk voor je warm maken.’ En toen hebben we samen in de keuken rondgescharreld en Pa was zoo heerlijk onhandig. Hij heeft het gas in de pijp laten branden en de melk is met een vaartje overgekookt. Gelukkig, dat Laura al op ‘Zon en Licht’ zit. En we hebben in de eetkamer bij de tafel gezeten, Pa en ik, en ik diepte nog biscuits op uit de kast, en Pa een blikje kalfsvleesch, en toen Pa net een servet over de tafel gelegd had en den broodbak erop zette, kwam Kees naar beneden.
‘Ik dacht, dat er dieven waren,’ zei hij. ‘Wat is dit hier voor een feest. Ben je al over Joost? Nee? Nu, ik doe mee hoor. Vader, ik snijd wel brood. Geef jij de messen maar aan.’
Maar Pa wikkelde me eerst nog in een reisdeken, en ik zat maar knus in zijn stoel en ik kreeg groote klodders kalfsvleesch op mijn brood, en toen aten we nog druiven. 'k Begon werkelijk heelemaal te vergeten, dat er nog een school en een club was, als Pa niet op 't laatst gezegd had: ‘Kom Joost, en nu naar bed met gezwinde pas.’
‘Zullen we haar dragen?’ zei Kees. ‘Die doddemarijn.’
‘Dank je wel,’ zei ik. En ik wikkelde me uit de reisdeken en gaf Pa een zoen.
‘Nacht Vader,’ zei ik. ‘Nacht Pipa. 't Was oer-leuk. Als ik nù maar over ga.’
‘Je weet, wat ik je daarvan gezegd heb.’
‘Ja,’ zei ik, en terwijl ik de trap opklom, vond ik het nog maar aldoor heerlijker, dat ik nu niet meer alleen voor Pa het rapport ben.
| |
's Avonds.
Ik was vanmorgen op het nippertje. Ik wou de jongens liever niet zien. Maar ze deden heel gewoon tegen me, net of er niets
| |
| |
gebeurd was. Pop en Lou kwamen direct naar me toe en Pop zei: ‘Zeg, je bent toch niet meer boos om gisteravond?’
‘Ja,’ zei ik, ‘dat ben ik wèl. Ik snap niet, wat jullie tegen me hebt.’
‘Maar we hebben niets tegen je,’ zei Loutje. ‘Stel je voor Joop, dat weet je toch wel beter.’
‘Enfin, 't kan me ook niets schelen,’ zei ik, en omdat de bel ging, liep ik maar meteen naar binnen.
Zoo'n laatste dag voor den uitslag is niet om door te komen. Er werd voorgelezen, en ik zat maar aldoor te denken, wat ik nog meer verknoeid had in mijn repetitie, en toen maakte ik een rapport klaar op zijn ongunstigst. Ik schrok er eigenlijk zelf van. 'k Heb niet veel van het lezen gehoord, en uit school ging ik direct naar huis. Vanmiddag lachten Pop en Noor tegen mekaar en toen humde Kit heel hard en kreeg Connie een stikbui, en ik staarde maar recht voor me uit. Ze zullen niet merken, dat ik het me aantrek. Dat nooit!
Ik ben vanavond bij juffrouw Wijers geweest. We hebben in 't erkertje gezeten, ik in de bank, en juffrouw Greet heeft me een beetje verwend. Maar toch heb ik aldoor, àldoor moeten denken, hoe ik me morgenavond zal voelen. Want als ik overga, dan neemt Pa me natuurlijk mee naar ‘Zon en Licht’, en dan zwerf ik Zondag door Aerdenhout. En als ik blijf zitten, dan ga ik óok mee naar ‘Zon en Licht’, en dan zal ik óok Zondag door Aerdenhout zwerven, en ik zal erg mijn best doen om lief voor Pa te zijn. En de heele vacantie wil ik wel blokken, want nu komt de club toch niet bij me. En ik geloof werkelijk, dat dàt net zoo erg voor me is, als een groote preek morgen van de Generaal en het vonnis: Blijven zitten in de derde klas.
Toen ik van juffrouw Wijers kwam, ben ik naar school geloopen. Er was licht op in de kamer van de Directrice. Daar werd over ons lot beschikt. Ik ben op zij van de school in 't gras gaan zitten, want ik kreeg een ingeving om op Jog te wachten. Die zou het weten, als hij er uitkwam. En ik kón het niet uitstaan, om nog een nacht van monstercijfers te droomen. 't Sloeg al tien uur buiten, toen ik de buitendeur hoorde opengaan. Jog was de eerste, die er uitkwam. Ik hoorde, hoe hij zei: ‘Goedenavond dames.’ Ik achter hem aan.
| |
| |
‘Jòg,’ zei ik.
‘Joòp, hoe kom jij hier nog?’
‘'k Heb op je gewacht.’
‘Er is toch geen slechte tijding van Julie gekomen?’
‘O nee, alleen een kaart. 't Is er heerlijk. Nee Jog, 't is voor mij. Ik moet je wat vragen.’
‘En dat is?’
‘Jog,’ zei ik en ik kon haàst niet uit mijn woorden komen.
‘Jog, toe zeg het me, ben ik overgegaan?’
‘Heb je daarvoor op me gewacht? Om me dat te vragen?’
‘Ja.’
‘Joop, geloof je me wel, als ik je zeg, dat het me spijt, dat ik je niets zeggen mag?’
‘Ja, dat geloof ik wel.’
‘Zul je er dan ook niet op aandringen?’
‘Nee Jog.’
‘Flink zoo,’ zei Jog. ‘Je moet ferm zijn Joop, en je niet heelemaal van streek maken.’
‘Nee Jog. Je kunt zeker heelemaal niets zeggen, ook niet, als het ja is, boom, en als het nee is, paard, bijvoorbeeld.’
‘Ook dat niet Joop.’
‘Enfin, 't spijt me,’ zei ik. ‘Ik weet het morgenochtend ook vroeg genoeg.’
‘Ik zal je thuisbrengen,’ zei Jog. ‘Wie zwerft nu als fatsoenlijke H.B.S.'er zoo laat op straat?’
‘Weet je nog wel,’ zei ik, ‘dat je eens de mouw uit mijn, blouse gescheurd hebt?’
‘Was 't geen blauwe blouse?’ zei Jog.
‘Nee, zoo'n Liberty-achtig iets. Je hebt me vroeger wel vaak een spook gevonden zeker.’
‘Je was een baloorige élève,’ zei Jog.
‘En dat je toen tòch nog Julie aandurfde,’ zei ik, ‘met mij erbij. Dat heb ik altijd zoo'n moedige daad van je gevonden.’
‘Ja, dat dacht ik wel,’ zei Jog. En hij stak zijn arm omhoog voor een tram om te stoppen.
‘Als Julie ons zag,’ zei ik op het achterbalcon, ‘dan zou ze misschien nog jaloersch zijn.’
‘Zou je denken?’ zei Jog.
| |
| |
‘Ja, want ze is jaloersch. Maar dat is juist een bewijs van haar liefde,’ zei ik, om het hem even goed duidelijk te maken.
Toen schudde Jog zijn hoofd, en een meneer naast me grijnsde. Maar vlak bij onze huisdeur schoot me opeens nog wat te binnen met een rilling.
‘Zeg Jog, is Baum mannelijk of vrouwlijk?’
‘Baum?’
‘Ja, boom in 't Duitsch.’
‘Mannelijk.’
‘O zeg, en dat heb ik vrouwlijk genomen en Spitze, wat is dat?’
‘Vrouwlijk.’
‘En ik dacht, dat dàt mannelijk was. Nu weet ik genoeg. Dank je wel. Dag Jog.’
Pa maakte me zelf open en ik kreeg nog een kop chocola zonder suiker, want die had Pa er in vergeten, maar ik wou er niet om vragen, dat zou 'n affront geweest zijn, zooals Laura altijd zegt.
En nu lig ik in bed te schrijven bij mijn laatste kaars, die op het nippertje is. Baum mannelijk en Spitze vrouwlijk. Nòg twee fouten. Nee, nu hoef ik er niet meer over te tobben. Ik weet het zeker, zeker, zèker! Ik blijf zitten.
|
|