| |
| |
| |
Hoofdstuk XI.
10 Maart.
Gisteravond lag ik om tien uur in mijn mandje. Ik sliep gewoonweg boven mijn Fransch, dat kwam van de emoties natuurlijk. Ik noem Smidt op school ‘hm’. Dat is de meest geschikte oplossing. Maar ik geloof niet, dat ik er ooit aan wennen zal, dat hij familie van me wordt.
Zondag is het Julies receptie, en ze wil mooier japon hebben dan Lotte. Bijzonderder. Ik heb haar aangeraden haar badpak aan te trekken, dat is raar genoeg met overal vuurroode linten en strikken. Ze durft toch niet zwemmen, dus dan kon 't beter dienst doen. Ze zei, dat ik rijp was voor een gesticht. Vanmorgen is bij Pop de proef van onze foto gekomen, 't heeft lang genoeg geduurd; 't is werkelijk wel aardig geworden, heelemaal niet hemelsch. Nu moet ik dus drie gulden offeren; waar ik het geld vandaan krijg, mag Joost weten. Want Ma heeft vanmorgen bevolen: ‘Je moet in de Ivy-shop je bouquet bestellen voor Julies receptie Jo. Dan krijg je iets smaakvols. Het kan dan meteen dienen voor haar verjaardag.’ Ik vroeg met galgenhumor: ‘Zal ik ook nog een cadeau geven in zilver of in goud?’ ‘Ach,’ zei Ma, ‘dat is niet direct noodig. Maar ik vind het altijd een aardig idee dat je bloemen geeft. En dat je daarvoor spaart.’ Ik begrijp werkelijk niet hoe Ma aan dat malle begrip van sparen komt. Maar als ik het zou vragen, dan zou Ma haar wenkbrauwen optrekken en zeggen: ‘Dat heb je me zelf verteld,’ of zoo iets. Dus ik zeg maar niets. Morgen toch eens met de club overleggen, of die geen raad weet.
Julie is gelukkig onzichtbaar. Die maakt geloof ik kennis met al de familieleden van Jog. Ik geloof, dat hij hier twee getrouwde zusters heeft en drie broers en dan nog een vader en een moeder. Precies weet ik het niet. Maar ik weet wel, dat, als ik
| |
| |
me ooit verloof, dan moet het met een vondeling zijn, zonder een krummel familie.
| |
11 Maart.
Er is al weer heel wat gebeurd. Vanmorgen vroeg ik de club hoe ik aan geld moest komen. Pop zei: ‘Vraag een voorschot op je zakgeld.’ En Pien ried me aan bij Pa te biechten en te zeggen, dat ik te veel taartjes gegeten had. Maar Pa vindt taartjes en Coupes Jacques - ik geloof, dat je het zoo schrijft, 't is onze laatste bevlieging, wel erg koud, maar zalig en vreeselijk duur, zestig cent - uit den booze. Toen zei Kit: ‘Ik weet wat beters. Heb je niets om te verkoopen? Ouwe boeken of schoenen of blouses? Daar krijg je geloof ik een schep geld voor. Speciaal voor schoenen. Moeder heeft laatst onze Keetje wat rommel gegeven en dat heeft ze toen ergens verkocht. En voor 't geld kon ze een bontje koopen nota-bene.’ Nou, dat leek me erg prachtig. Er lagen massa's boeken op zolder te verschimmelen en oude blouses had Julie bij 't hoopje. Pop zei, dat ze wel met me mee wilde, en Kit bood zich ook aan. Connie zou met Ru gaan wandelen, Pien had teekenles, Loutje tingelingeling, en Nora moest met haar moeder uit. Dat heb je er nu weer van, als je eenig kind bent.
‘Maar dan moet ik vanavond zien uit te breken,’ zei ik, ‘en dat is vervelender.’
‘Zal ik je telefoneeren, dat ik jarig ben en of je vanavond bij me mag komen?’ vroeg Pop.
‘Ja, dat gelooft Pa direct.’
‘Zeg dan, dat je naar juffrouw Wijers gaat,’ zei Kit.
‘Nee, dat doe ik niet meer. Maar ik zal er wel wat op vinden. Misschien gaan Pa en Ma wel uit, en Julie neemt toch geen notitie van me.’
‘Bel me in elk geval vanmiddag even wat je doet,’ zei Pop. ‘Dan haal ik Kit, en dan wachten we jou bij het tramhuisje.’
Het noodlot was me gunstig. Want ik merkte al direct aan de koffietafel, dat Pa en Ma naar de opera gingen, naar Aïda.
‘O, dat is prachtig,’ zei ik. ‘Ja, dat moet u vooral gaan zien.’
‘Hoe weet jij dat?’ zei Pa, en hij keek me heel verwonderd aan. Hij dacht natuurlijk, dat ik al eens stiekem naar Aïda ge- | |
| |
spiebeld was en ik kleurde zoo verschrikkelijk, alsof ik het werkelijk gedaan had.
‘Ja, die Joop,’ zei Kees. ‘Daar mogen we wel een beetje op letten. Die wordt toch zoo wijs.’
Enfin, ik was al blij, dat dát terrein tenminste veilig was, en toen Julie aan Ma vroeg, of ze 's avonds haar zijden japonnetje maar niet zou aantrekken, want Elsa, Jog's zuster, was zoo vreeselijk precies, had ik met een aardappel kunnen voetballen. In de vreugde mijns harten bood ik Julie mijn ivoren achterspeld aan, die ik eens van oom Henri gekregen heb. Oom Henri koopt altijd zulke vreeselijk onpractische cadeaux, daarom heb ik ook maar liever, dat hij geld geeft. Maar Julie zei: ‘Dank je wel. Ik heb niet graag, dat je zoo verbazend vriendelijk bent Jo.’
Toen juffrouw Wijers om vijf uur weg was, ben ik meteen naar den zolder getogen en heb in de boekenkist gerommeld. 't Viel me erg tegen, want de meeste boeken hingen uit elkaar. Ik vond alleen een goed natuurkunde boek, een atlas, waar alleen Overijsel en Noord-Brabant maar uit misten, het tweede deel van een Fransche roman in prachtband, dat l'Homme heureux heette, en twee ingebonden exemplaren van het leven der dieren. Ik schatte het bij elkaar op vier gulden vijftig; vijftig cent voor het tweede deel van l'Homme heureux, en voor het andere een gulden per stuk. Zoo'n opkooper wist misschien niet eens, dat er zoo iets als Overijsel en Noord-Brabant bestond. Maar voor de securiteit toog ik toch naar Julie's blouseafdeeling. De dingen, die ze niet meer draagt, hangen over een roe achter een groot gordijn. 't Waren er negen, en nog heele goeie waren erbij. Ik zocht de besten uit; een schotsche, een rood zijden, een lila overhemd en een wit-flanellen. Dat alles pakte ik bij elkaar in een rietmand, die er ook stond. 't Liep me werkelijk allemaal mee.
Om half acht taxten Pa en Ma weg en vijf minuten later, kwam Jog om Julie te halen. Ik zorg altijd wel, dat ik dan uit de buurt blijf. Op 't allerlaatste oogenblik schoot me te binnen, dat Kit gezegd had, dat schoenen zoo goed betaald worden. Ik rommelde nog gauw in onze schoenen-afdeeling maar 'k vond alleen een paar oude tennisschoenen van Julie en mijn overschoenen. Die draag ik toch nooit, zelfs niet bij een zondvloed,
| |
| |
omdat ik ze altijd onderweg verlies; en dus pakte ik die óok maar mée. Met de rietmand rende ik om acht uur weg. Pop en Kit stonden al bij ons tramhuisje en ze vonden ook, dat ik voor vier boeken, een atlas, vier blouses en twee paar schoenen zeker wel tien gulden vragen kon. ‘Zelfs als het maar negen gulden wordt, dan fuif ik jullie elk nog op een coup Jacques,’ zei ik. ‘Dat kan er best af, 3 maal 60 is een gulden tachtig. Dan blijft er nog acht gulden twintig over, en daar kan ik morgen de heele club nog voor tracteeren.’ Kit rekende het gauw uit. ‘Dat kan best,’ zei ze. ‘Dan houd je nog net vier gulden over, en daar kun je prachtige bloemen voor krijgen.’ We werden erg vroolijk bij 't vooruitzicht en Pop kocht een zakje toffee, die vreeselijk kleefde, maar toch wel lekker was. 't Begon een beetje te motteren, en een riempje van de rietmand knapte, zoodat we het geval onder onzen arm moesten nemen. Kit wist het adres, dat nogal obscuur
was, maar Pop zei, dat je voor zoo iets niet in een eerste klas zaak kon gaan, dat was nogal logisch. 't Was gelukkig geen kelderwoning, want daar ben ik griezelig van geworden, maar 't rook er toch erg muf, en 't was ook vreeselijk nauw. Je kon er haast met z'n drieën niet in. Een oude man met een pet op zonder klep stond achter de toonbank. Er hingen overal aan haken gekleurde jurken en verfomfaaide bonten en soldatenjassen en sabels en een oud geweer. Ik zette de rietmand op de toonbank.
‘U koopt van alles niet waar?’ zei ik. ‘Blouses en boeken en schoenen.’
‘Ja zeker jongejuffrouw, laat me al dat moois maar ereissies zien wat u heb.’ Hij had een erg piepende stem en nog net één
| |
| |
tand in zijn mond, die los zat en heen en weer schommelde als hij sprak. 't Was niet erg plezierig om ernaar te kijken. Kit had de rietmand al open, en ik pakte uit.
‘Kijkt u eens, vier prachtige blouses en een paar nieuwe overschoenen. En die tennisschoenen zijn ook nog heel goed. En een mooie atlas en dan nog vier prachtige boeken.’ De man hield Julies zijden blouse tegen het licht, toen zag ik ook, dat er overal kleine gaatjes in zaten. Maar Kit zei heel fier: ‘Die blouse heeft vijf en dertig gulden gekost.’ Hij nam er echter geen notitie van en spreidde het lila overhemd op de tafel uit en bekeek vol aandacht de overschoenen. Toen boog hij zich zoo ver over de toonbank, dat ik achteruitschoof en tegen den muur aanbonsde.
‘Kom, zegt u maar ereissies, wat moet u er voor hebben.’
‘Tien gulden,’ zei ik fier. De man begon zoo hard te lachen, dat ik werkelijk dacht, dat hij het te weinig vond. En ik wou net zeggen: ‘Maar met de overschoenen mee twaalf gulden,’ wat ik verschrikkelijk pienter van mezelf vond, toen hij alles bij elkaar pakte en weer in de mand gooide.
‘'k Geef u twee kwartjes voor 't heele rommeltje.’ We stonden verstomd, Kit, Pop en ik.
‘Maar dat is ongehoord,’ zei Pop. ‘Twee kwartjes. Stel je voor! Kom Joop, laten we maar weggaan.’
Ik kreeg weer zoo'n ontredderd gevoel in me en Kit nam de rietmand onder den arm. We waren al bij de deur, toen de man riep: ‘Ik wil 't schappelijk met u make, ik geef u een gulden voor 't heele zakie.’
We zeiden maar niets meer en stonden weer buiten in den motregen op straat.
‘Hoe vin-je zoo iets brutaals?’ zei Kit.
‘Laten we nog maar een toffee nemen,’ zei Pop.
‘Waar moeten we nu naar toe?’ jammerde ik. ‘Ik weet geen andere adressen.’
‘Er moeten hier in de buurt meer zijn. Laten we maar eens rondkijken,’ stelde Kit voor.
En werkelijk ontdekten we nog een winkel voor tweede-hands goederen. Daar werden we geholpen door een meisje met roode
| |
| |
oogen en kort haar, die aldoor schreeuwde naar iemand, die in een kamer achter den winkel was.
‘Wat kan ik daarvoor geven Vader?’ En ze droomde mijn schatten op.
‘Een kwartje,’ riep de stem van den vader.
‘Onzin,’ zei Kit, ‘roep je vader dan hier.’
‘Die legt op bed, die kan niet komme. - Ze zegge dat het te min is.’
‘Dan geef je twee kwartjes.’
‘Kom maar,’ zei ik, ‘hier moeten we ook niet zijn.’
Ik geloof, dat het meisje ons naschold, maar zeker weet ik het niet. We werden alle drie erg treurig, en ook nat, want die motregen drong overal doorheen.
‘Ik heb nog net een kwartje,’ zei Pop. ‘Daar kunnen we twee en een halven boomstam voor krijgen.’
‘En ik heb acht en twintig cent,’ zei Kit. ‘Maar daar gaan nog zes cent af, die ik vorige week van Keetje geleend heb. Dus dat is twee en twintig.’
‘Ik wil die mand geen minuut langer dragen,’ zei ik baloorig, en ik zette hem in een vensterbank.
‘Geef het dan dien ouden man voor een gulden,’ zei Pop.
‘Ik wou, dat hij zijn tand inslikte,’ zei Kit. ‘Zoo'n uitzuiger. Maar misschien vinden we nog iets. Toe Joop, je moet niet zoo gauw den moed laten zakken.’ En zoo sjouwden we weer door. Ik begon me erg armelijk te voelen. Pa en Ma zaten nu bij Aïda, en Julie was natuurlijk op haar allerliefst bij die zuster van Jog, en ik, arm schaap, sjouwde maar in een motregen, om geld bij elkaar te scharrelen voor Julies verjaardag-verlovingsreceptie.
‘Ik ga toch naar dien ouden man terug,’ zei ik opeens. ‘Dan moet hij 't maar hebben voor een gulden.’
‘Laat ik maar gaan,’ zei Kit, ‘ik krijg er vast meer voor. Blijf jullie dan buiten staan.’ Toen ze terug kwam zwaaide ze de rietmand aan een puntje en vol trots vertoonde ze een gulden en twee kwartjes. ‘Ik ga in den handel later,’ zei ze. ‘'k Ben er erg geschikt voor. Hij zal plezier krijgen van zijn tweede deel. Die afzetter.’
Ik wou eerst nog voor die een vijftig gaan taartjes eten, maar
| |
| |
Pop zei, dat dan al de moeite voor niets was. En nu zit ik om half twaalf nog te schrijven. Er is nog niemand van mijn rijke familie thuis en ik heb het geld van den man met den eenen tand in mijn kast in een hoekje gestopt, want anders geef ik het morgen tòch uit. Brr, ik ben nat.
| |
14 Maart.
Een brief van Net gekregen. Nogal putterig. Die akelige Jaap ook. 't Zal me eens benieuwen hoe ze met Paschen is. Nog drie weken. Ik zit nu niet zoo in mijn rats voor het rapport als vroeger. Ik kan nog wel best ongelukkig zijn met de groote repetities, maar juffrouw Wijers heeft vrij wat in mijn hoofd gestampt. Als er nu maar niet iets gebeurt, waardoor ik plotseling leeg van hersens word, iets verrukkelijks of iets ontzettends. De bloemen voor Julie heb ik vandaag besteld, niet in de Ivy-shop, natuurlijk, want daar vragen ze je voor twee rozen een vijftig. Dat wist Pop secuur. Ik ben in een zeer bescheiden winkel gegaan en ik heb maar wat in 't wilde weg besteld en ze vooral op hun hart gedrukt, dat het maar een gulden vijftig mocht kosten. Ik heb meteen betaald en ze hebben me plechtig beloofd om iets fraais te sturen.
Julie staat morgen in 't kanariegeel naast Smidt. Ze heeft me gisteren speciaal geroepen om de pracht te bewonderen, en om haar plezier te doen, zei ik: ‘'t Is erg bijzonder.’
‘Ja, vin je niet?’ zei Julie. ‘Ongemeen hè?’
‘Hoopen ongemeener dan Lottes nil-de-vert,’ dreunde ik maar mee.
‘'t Is vert-de-nil Joop.’
‘Je hebt eens een Fransche thema gemaakt,’ zei ik, ‘en daar zaten vijf en dertig fouten in.
‘Wat heeft dat er nu mee te maken?’ vroeg Julie.
‘Niets. Wordt Jog ook zoo kleurig? 't Zou hem leuk staan, een fluweelen kuitbroek en dan zoo'n kort geel jasje met kant.’
‘Begin je alweer?’ zei Julie.
‘Hij zal goed bij je teint komen,’ poespaste ik door. En Julie was weer direct een en al actie.
‘Schitterend zeg. Hij maakt me een beetje mat. Heel bijzonder.’
| |
| |
‘Heeft Jog hem al gezien?’
‘Nee, 't wordt een verrassing voor hem.’
‘Ik zou hem anders morgen kunnen voorbereiden. 't Is nog al erg zie je.’
‘Je moet niet altijd probeeren om grappig te wezen Joop. Heusch, daar is niets aardigs meer aan op den duur.’
‘Ben je nog gelukkig?’ vroeg ik. Toen kneep Julie haar oogen dicht, gooide haar hoofd achterover, schudde het en zei: ‘Ah.’
Ik wou dat die dag van morgen voorbij was. Wat zal ik een schep handen hebben te geven. En allemaal voor Julies plezier.
| |
Zondag, 15 Maart.
't Is acht uur. Ik zit boven op onze slaapkamer. Ik heb net een eenzaam maal verorberd, en ik denk wel niet, dat er nog een mensch naar mij zal komen kijken. 't Spijt me alleen zoo ontzettend, dat, wanneer ik me nog eens ooit verloof, er niemand zal zijn om door mij naar boven gestuurd te worden. Maar laat ik geregeld vertellen.
't Begon al akelig, want het goot vanmorgen. Julie deed down.
‘Ik dacht, dat je zoo gelukkig was,’ zei ik.
Dat ben ik ook. Maar ik had zoo graag een stralenden receptiedag gehad.’
‘Welja, natuurlijk alleen voor jouw plezier moet het weer stralend zijn.’
‘Hè, wat ben je kribbig.’
Toen schoot het me te binnen, dat ze ook jarig was. ‘Nu many happy returns,’ zei ik vanuit mijn bed. ‘Je krijgt een bloemenhulde van me. Maar die wordt straks bezorgd. Ik zeg het je maar alvast, want anders let je er misschien niet op.’
‘Dank je wel, 't is erg vriendelijk van je,’ zei Julie.
‘O nee, heelemaal niet,’ zei ik. ‘Maar Ma stond er op.’
‘En nu doe je vandaag niet zoo idioot tegen Jog hoor!’ viel Julie opeens uit.
‘Idioot? Ik doe heel gewoon tegen hem. Gemoedelijk.’
‘Je doet net of je hem voor de mal houdt. Ba, die kwajongensachtige allures van jou!’
‘Wat zul jij beminnelijk zijn, wanneer je niet gelukkig bent. Daar vlas ik al op.’
| |
| |
De receptie zou zijn van 2 tot 4, en we dronken vroeg koffie. Er kwamen hoopen bloemen en Julie raakte bij elk bloemstuk meer in haar humeur. Mijn hulde was er om twaalf uur nog niet, en ik vond het niets erg, want Ma zou vroeg genoeg zien, dat het geen Ivy-shop-product was. Om één uur ging Julie naar boven om zich te kleeden; ze deed dat in Ma's kamer, dat was natuurlijk voor haar zenuwen. Mina stond mij bij en ik dwaalde om half twee al door de benedenappartementen in mijn witte zijdje met zwanendons. Om kwart voor twee kwam Jog, tegelijk met een groot bouquet van de Jopopinoloukicoclub, waar ik niets van afwist en wat me erg trof. Jog torste een vreemdsoortigen bloementuil met veel groene sprieten. Ik zei direct: ‘Wacht, laat ik dat ding even van je aannemen.’
‘Nee dank je,’ zei Jog, ‘'t hindert me niets.’
‘Nou dan niet,’ zei ik. Jog ging op het puntje van een stoel zitten en ik zwierf om hem heen.
‘Julie zal wel bibberen, als ze weet, dat jij beneden zit,’ kondigde ik aan.
‘Zoo, denk je?’ zei Jog.
‘Vast. Ze was down vanmorgen, omdat het giet.’
‘Ja, 't is geen prettig weer.’
‘Maar ze is verschrikkelijk gelukkig.’ Jog bloosde.
‘Zoo. Hum. Dat doet me genoegen Jo.’
‘Ja, dat dacht ik wel.’
Toen kwamen Pa en Kees beneden en ik zette de club in water. En toen kwam Julie in 't kanariegeel en met een kleur als een biet. Ik wou nog zeggen: ‘Ik dacht, dat die kleur je mat maakte,’ maar Julie rolde meteen in Jogs armen en met haar neus in den bloementuil met de sprieten. Ik stond tusschen de portières het tooneel aan te kijken en ik knipoogde tegen Kees, maar Pa ving de knipoog op en zei: ‘Heb je niets te doen Joop?’ Julie begon net te zeggen: ‘O Jog, begrijp eens, Ma en ik zijn zoo ontsteld...’ toen er gebeld werd. Ik dacht, dat het mijn hulde zou zijn, maar 't was de eerste visite. Ma kwam nog net op tijd binnen.
't Werd een lawine van bezoekers, en Julie en Jog lachten maar en drukten handjes en zeiden: ‘Dank u wel, o dank u zeer.’ Dat was dan voor de gelukwenschen, en ik lachte tegen
| |
| |
iedereen maar zoo'n beetje onnoozel, want ik begon het raar te vinden, dat mijn bloemenwinkel niet uit zijn slof schoot. Om drie uur zeilde de heele club binnen, erg verregend, want ze hadden natuurlijk geen geld voor een rijtuig. Dat bracht een beetje glorie in al dat stijve gedoe. Jog werd khaki, toen hij de halve derde klas zag, en toen drong misschien voor 't eerst het vreeselijke feit tot hem door, dat hij morgen weer voor onze geduchte aangezichten moet verschijnen als Smidt met dt. Julie bloosde ook, toen de club verscheen, maar ze bedankte toch erg lief voor de bloemen en Jog ook. We zonderden ons meteen wat af en Kit zei: ‘Hemel Joop, wat zie je er opgeprikt uit. Je lijkt wel een bruid.’
‘Dank je feestelijk,’ zei ik. ‘Zeg jongens mijn bouquet is er nog niet. En ik heb hem al betaald.’
‘Ja dat is ook erg dom,’ zei Noor.
‘Zag je hoe Smidt z'n snor glom van de brillantine?’ vroeg Connie. ‘Hij is wel erg dol op Julie geloof ik!’
‘Wat heeft dat er nu mee te maken,’ zei Pop.
‘Connie denkt altijd aan Ru,’ zei Pien! ‘Dat is zoo lastig. Ze praat over niets anders.’
‘Als jij iemand hadt, die van je hield.’
‘Ik zou je danken,’ zei Pien en sjorde den band van haar mantel strakker. Toen kwam Kees naar ons toe; hij had aldoor van uit een hoekje naar ons liggen loeren. Hij boog erg deftig en gaf iedereen de hand, Pop het laatst. Die hield hij precies elf tellen vast, en daarna werd hij erg luidruchtig. Op dat oogenblik zwingelde de deur open en binnen wandelde de Boomenfamilie met H. de Wilde. Lotte keek het eerst naar ons en ik keek naar Kees, maar die verblikte niet en bleef hardnekkig naast Pop staan. Julie gooide haar eenen kanariegelen arm erg ver vooruit, dat Lotte vooral maar alles zag en toen zoenden ze elkaar en H. de Wilde en Smidt drukten mekaar de hand, alsof de een naar de Noordpool moest en de ander naar Zuid-Afrika.
Ik ben nog lang niet klaar; 't is toch wel een voordeel, dat je eens rustig aan jezelf bent overgelaten, al is het dan ook voor straf. Pops vader en moeder kwamen ook en Pops vader be-'groette ons. ‘Dag Lies. Dag Lies. Dames. Zoo Pop. Hoe ben jij hier gekomen?’
| |
| |
‘Achter aan een auto hangend,’ zei Pop.
‘Ik zal een rijtuig voor jullie bestellen. Het stort gewoon. Ik kan hier wel even telefoneeren zeker.’ En toen hij later telefoneerde, wist hij den naam, de straat en het huisnummer niet. Een heerlijke Pipa is dat.
Toen de club weg was, stortte ik erg in en Julie begon werkelijk ‘mat’ te worden, maar toen leek ze net een verflenste zonnebloem. Om vier uur was zoowat iedereen verdwenen, behalve Jogs familie, die door de kamers zwermde. Hij heeft een lange, magere zuster met een gouden bril, die mij, geloof ik, erg naar vond. Tenminste zoo keek ze. Zijn ouders zijn nogal onschuldig.
Enfin, toen iedereen weg was, zei Julie: ‘Ik zou nog wel een eindje met je willen omloopen Jog. Ik heb hoofdpijn gekregen van de drukte.’
‘Maar ga dan even rusten schat,’ zei Jog. Ik stond erbij met de handen op mijn rug.
‘'t Is droog,’ zei ik bemoedigend, want ik had niets geen puf om bij die rustkuur te moeten blijven.
‘Trek je overschoenen aan Julie,’ zei Ma. ‘Want het is erg vochtig op straat.’
‘Ja Ma,’ zei Julie, en ze ging met haar wang langs Jog zijn wang; ik keek nog of ik ook brillantineoverblijfselen zag, maar dat ging best. Net op dat oogenblik werd er gebeld en kwam Mina binnen met mijn bouquet. Ik schrok er zelf een beetje van, want het was erg haveloos. Ik had gezegd: ‘Maar flink wat groen om het op te maken,’ maar 't was haast allemaal groen met een paar rozen er tusschen door, net een bos radijs.
‘Van wie zou dàt zijn?’ zei Julie, en ze keek zoo'n beetje viezig. ‘Wat een kaal iets.’
‘Is er geen kaartje bij?’ vroeg Ma.
‘Nee,’ zei Julie en snorde tusschen het groen.
Ma schudde haar hoofd. ‘Ik begrijp niet, hoe sommige menschen,’ begon ze. En toen zei ik het maar gauw: ‘'t Is van mij.’
‘Van jou?!’ zei Ma.
‘Ik had het kunnen verwachten,’ zei Julie. ‘Zoo'n paskwil is net iets voor jou.’
| |
| |
‘Ik begrijp het niet,’ zei Ma, ‘de Ivy-shop staat toch bekend als uiterst gedistingueerd.’
‘Maar het is niet uit de Ivy-shop,’ zei ik. ‘'t Is zoo maar ergens uit een winkel.’
Julie trok haar lippen in. ‘Enfin, ik ga mijn overschoenen halen.’ 't Was voor mij wel hachelijk, want Jogs familie, die bij ons eten bleef - Julie zegt altijd dineeren, ook als het erwtensoep is met opgebakken aardappelen - staarde ook naar mij, en daarom nam ik het bouquet, dat zoo zielig op een tafeltje lag, maar op en deed alsof ik het in een vaas wilde zetten.
Ik wou net zelf om water gaan bij het fonteintje want voor al die zieligheid durfde ik toch Mina niet bellen, toen Julie weer binnenkwam. En ze was hevig ontsteld.
‘Nee maar, zoo iets. Nu moet u toch eens begrijpen Ma, mijn overschoenen zijn ook weg. Alleen die van Jo staan maar in de kast. Ik weet, in de mijne zat zoo'n rood lintje binnenin. En nu zijn ze weg.’ Ik kreeg een koude rilling langs mijn rug.
‘Heb je wel goed gezien?’ zei Ma.
‘Ja zeker. Ik heb alles overhoop gehaald. Ja, stel je voor Jog, vanmiddag - dat wou ik je net vertellen, toen de visite kwam - ben ik even op zolder gaan kijken voor een paar gewone blouses, want ik wil nu ook wat in het huishouden gaan doen’ - Julie bloosde en keek scheef, Jogs moeder gluurde en Jog prevelde iets wat op schat leek, de rilling ging van mijn rug tot in mijn hielen - ‘en nu mis ik er vijf zeg.’
Ik slikte gewoonweg in: ‘Nee, 't waren er vier.’
‘Maar dat is toch kras,’ zei Jogs zuster met den gouden bril.
‘We moèten de meisjes wel verdenken,’ zei Ma. ‘En nu die overschoenen ook nog. 't Is verschrikkelijk.’
‘'t Is allernaarst,’ zei Julie. ‘Ik ga het aangeven bij de politie.’
Ik voelde me zoo langzaam aan een ijsklomp worden.
‘We hebben toch nooit gemerkt, dat Laura of Mina oneerlijk waren,’ zei Pa en hij had de frons tusschen zijn wenkbrauwen.
‘Die meisjes zijn nooit eerlijk,’ zei Jogs zuster met den gouden bril. Toen moest ik het wel zeggen. Ik hoestte eerst heel hard, zwaaide een paar maal met de bouquet, die ik nog altijd
| |
| |
in mijn handen had, echt, om me moed in te zwaaien, en toen flapte ik het er maar uit:
‘Ik heb het gedaan.’
‘Wat?’ Niemand snapte het vreeselijke feit eerst. In die dingen zijn de meeste menschen toch niet pienter. Lam voor mij, want ik moest het herhalen voor den heelen stoet. En met veel moed begon ik weer.
‘Ik heb die blouses weggenomen. 't Waren er maar vier. En de overschoenen ook. Maar dat is een vergissing, ik dacht, dat het de mijne waren.’
‘Heb jij die weggenomen?’ zei Pa. Hij begreep het nog niet, dat zag ik aan zijn gezicht.
‘Ja, en ook nog bòeken: Het Leven der Dieren en een natuurkundeboek’ - ik keek naar Jog, die op zijn snor beet - ‘en een atlas en het tweede deel van l'Homme heureux; dat was in prachtband. En een paar oude tennisschoenen.’
‘En wat heb je daarmee gedaan?’ vroeg Pa.
Ik wachtte even met antwoorden, niet met opzet natuurlijk, want in die ademlooze stilte - ja werkelijk, dat was het - klonk het nog eéns zoo hard, toen ik het zei: ‘Ik heb ze verkocht.’
‘Verkocht?!’ riep Julie.
‘Ja, aan een man van tweedehands goederen.’
‘Infaam,’ zei Julie. ‘Daar heb je zeker taartjes voor gegeten en voor gesnoept hè?’
‘Nee,’ zei ik, ‘daar heb ik deze bouquet voor gekocht.’ En ik hief den bos radijs omhoog.
‘Ba, wat laag,’ zei Julie. ‘O kind, ga weg, ik kan je niet meer zien.’
‘Ga naar je kamer Jo,’ zei Pa. ‘Daar kun je dan verder blijven. We spreken er nog wel over.’
't Was een erg schamele uittocht, die ik maakte. Nu kan ik natuurlijk in geen maanden meer fier doen tegenover Smidt. En bij de deur hoorde ik nog, dat Ma zoo iets prevelde van een misdadigen aanleg. Stel je voor, zou ik dat heusch hebben? Wat griezelig. Dan is het misschien toch wel waar, dat ik een vondeling ben geweest. Natuurlijk kan ik het ook wel niet goed hebben verstaan.
| |
| |
Daar komt iemand de trap op en het is Kees, omdat hij over al de treden maar acht keer doet.
Kees is al weer weg. Hij heeft erg moeten lachen om den man met den eenen tand. Kees is wel gevoelig voor zulke dingen, vooral toen ik zei, dat Pop er ook bij was. En hij zei, dat hij Pa wel eens onder handen zou nemen, stel je voor, en dat ik misschien wel een reuze-opslag van zakgeld krijg. Weet je wat, ik ga naar bed. En als Pa dan nog komt, dan slaap ik. Misschien droom ik wel van den opslag en dat zal heel vroolijk zijn.
| |
17 Maart.
Gisteravond na den eten heb ik Pa's speech gehad. 't Viel nogal mee. Toen Pa zei: ‘Hoe heb je het toch kunnen doen Jo?’ zei ik, ‘omdat ik heelemaal geen geld had Pa.’
‘Maar dan had je het mij toch kunnen vragen?’
‘Ja maar dan zou u mij gevraagd hebben waar al mijn geld blijft.’
‘Dat zou ik toch wel eens willen weten.’
Ik had me al voorbereid. ‘Voor schoenveters,’ noemde ik op, ‘en voor pepermunt als ik maagpijn heb, en voor een nieuw inschuif-potlood en voor postzegels.’
‘Voor postzegels?’ zei Pa. ‘Waarvoor heb jij postzegels noodig?’
‘Voor mijn brieven aan Net.’
‘Eens in de maand. Dat is net vijf cent.’ Daar zat ik.
‘Nu ja,’ zei ik, ‘maar het is toch weer een uitgaaf.’
‘Ja, enorm,’ zei Pa. ‘En hoeveel taartjes eet je wel?’
‘Dat weet ik niet precies.’
‘Zoo. Maar je hadt toch elke maand wat kunnen wegleggen, voor je zusters verjaardag. Dat zou ik flink van je gevonden hebben. Dit is een kwajongensstreek.’
‘Ja Pa,’ zei ik.
‘Voel je dat nu ook wel?’
‘'t Was griezelig,’ zei ik, ‘en 't was een erge nare, oude man, nee, ik had er geen grein plezier in.’
‘Ik geloof, dat je me niet wilt begrijpen Jo. Maar denk er aan, je haalt dergelijke practijken niet meer uit hoor!’ Pa
| |
| |
was weer een en al frons. ‘Ik zou een volgend keer niet zooveel consideratie gebruiken.’
‘Zou ik een misdadigen aanleg hebben?’ vroeg ik. Ik dacht, ik moet er toch het mijne van hebben. Maar Pa lachte nota-bene en zei: ‘Ga nu maar aan je werk. Hoe zou je rapport zijn?’
‘Ik denk wel, dat u ervan schrikken zult,’ zei ik. ‘Maar nu van de fraaiïgheid.’
‘Goed zoo,’ zei Pa. En daarmee was 't afgeloopen.
Julie doet nog steeds vertoornd. Ze heeft nu natuurlijk een ring aan, maar ik doe net, of ik die niet zie. Ze heeft er gisteravond precies twintig minuten op zitten turen, maar ik heb al dien tijd verschrikkelijk gegaapt, dus 't genot was niet onvermengd.
Jog doet luidruchtig op school; hij meent het niet natuurlijk, maar hij weet niets beters. En in een oude karaf staat mijn bos radijs, die werkelijk aardig is opgebloeid. Julie kijkt er met geen blik naar om.
| |
18 Maart.
Kees kwam vanmiddag, vòor Juffrouw Wijers er was, bij me binnen met een zakje bonbons, en hij zei: ‘Wat voor je te snoepen Joost.’ Ik was zeer verbluft.
‘Wat moet ik voor je doen?’ vroeg ik.
‘Niets,’ zei Kees. ‘Je bent toch ook een kattekop.’
‘Er is zeker wat met Pop gaande.’
‘Nee.’ En hij ging op de tafel zitten.
‘Dan niet,’ zei ik, en zocht een rhumboon uit, schoof toen Kees het zakje toe. Kees nam er geen notitie van, die floot met de handen in zijn zakken.
‘Die Kit Franken zag er Zondag ook wel leuk uit zeg.’
‘O, is 't nu Kitty? Of werk je de club af.’
‘Maar er is toch geen een zoo knap als Pop. En wat is die ouwe heer van haar een aardige baas.’
‘Ja, dat kan een leuke schoonpapa worden.’ Ik at een rose suikererwt op. 't Waren geen marrons glacées, waar Julie altijd mee schermt.
‘Ze hebben telefoon hè bij Pop thuis?’
‘Ja. Wou je haar opbellen.’
| |
| |
‘Nee, dat je moet jij doen.’
‘Zoo,’ zei ik, en knapte een nougat-achtig iets middendoor.
‘Ja, bel jij haar nu op om vanavond te wandelen. Spreek ergens af, en dan ga ik.’
‘Wat een onzin.’
‘Joost, ik doe 't later voor jou. Met liefde.’
‘Maar 't zal voor mij nooit noodig zijn. Dat knap ik zelf wel op.’
‘Als Pop me zoo laconiek aankijkt Joop, dan kan ik geen woord zeggen. Ze heeft van die diepe oogen hè?’
‘Nooit op gelet,’ zei ik.
‘En als ik nu eens een heele avond met haar kan praten, dan geloof ik wel, dat ze... dat ze... gewoner, enfin, anders tegen me worden zal. Dat snap jij nog niet natuurlijk.’
‘Nee. Zoo'n schaap ben ik.’
‘Doe je 't Joost?’
‘Ik houd niet van omkooperij.’
Toen hoorde we 't belletje van Juffrouw Wijers.
‘Is de huiskamer veilig?’ vroeg ik.
‘Je bent een fideele kerel,’ zei Kees en sloeg me op mijn rug. - Ik heb Pop natuurlijk getelefooneerd en ze was erg verrukt, dat ik uitmocht. We hebben afgesproken bij het tramhuisje en Kees heeft den heelen middag in zijn kamer zitten fluiten.
Toen ik juffrouw Wijers uitliet, bracht Jog net Julie thuis. 't Was voor het eerst, dat ik hem na de Zondagscène weer met Julie zag, en ik dacht: ‘Als ik nù verlegen tegen hem doe, dan ben ik voor altijd verloren.’ Dus deed ik heel fier. ‘Zoo jongelui,’ zei ik kerelachtig. Julie strekte haar armen naar Jog uit, om van haar mantel verlost te worden en ik bleef er naar staan kijken.
‘Mooi weer hè?’ zei ik.
‘Ja,’ zei Jog.
‘Hebben jullie samen gewandeld?’ - Jog hing met zijn gezicht over Julies nekharen en zweeg. Dat vond ik geen manier van doen en ik zei dus met verheffing van stem: ‘Ik vroeg, of jullie gewandeld hebben samen?’
‘Dat zie je’, zei Julie. ‘Is Ma thuis?’
| |
| |
‘Nee, er is niemand thuis, behalve Kees en ik.’
‘Nou Jog, laten we dan maar naar boven gaan, naar mijn kamer.’ Ik klom gedecideerd achter hem aan, en ik had veel puf om aan Jog zijn broekspijpen te trekken, maar dat durfde ik toch niet goed. Ik stapte meteen Julie's kamer mee binnen. Maar Julie draaide zich vertoornd naar mij om.
‘Wat kom jij hier doen?’
‘'t Is beneden zoo ongezellig.’
‘Maar je hebt hier niets te maken Jo. Ga naar Kees z'n kamer.’
‘Kees kan me ook niet gebruiken, en 't is hier warm.’ Ik ging op den divan liggen, zoodat Jog en Julie elk in een Oud-Hollandschen stoel moesten gaan zitten. Jog deed het, maar Julie bleef staan.
‘Als jij hier wilt blijven, mij goed, maar dan ga ik weer naar beneden. Kom Jog.’
‘Och, het hindert toch immers niets, dat Jo hier is,’ zei Jog. En 't waren werkelijk de eerste verstandige woorden, die ik hem ooit heb hooren spreken. Ik was er dan ook zòo door getroffen, dat ik uit mezelf zei: ‘O, ik ga al weg.’
Julie deed aan tafel vreeselijk vertoornd; ik geloof dat ze nu al de eerste ruzie met Jog beet heeft, omdat hij het gewaagd heeft, dàt tegen me te zeggen. Daar hoor ik Kees thuiskomen.
Ik heb gebruld zoopas. Kees kwam met zoo'n lang uitgerekt gezicht bij me binnen, alsof het met een strijkijzer platgestreken was.
‘Prettig gewandeld?’ zei ik natuurlijk. ‘En hoe was 't met Pop haar diepe oogen?’
‘Doe niet zoo abnormaal,’ bromde Kees.
‘Was ze er niet?’
‘Ja natuurlijk wel.’
‘En heb je degelijk met haar gepraat?’
‘Nee.’
‘En waarom niet?’
‘Er was geen gelegenheid voor.’
‘En je hebt twee uur minstens kunnen boomen.’
‘Och, ze was niet alleen.’ 't Begon in mijn hersens te lichten. Maar ik zei onnoozel:
| |
| |
‘Was ze niet alleen?’
‘Nee, dat hoor je toch.’
‘Naar wie had ze dan bij zich?’
‘Och, die heele zooi, Piet en Kit en Lou en Nora, en dat onwijze kind, hoe heet ze ook, Connie geloof ik.’
‘De heele club dus,’ proestte ik.
‘Ja. Zoo'n lammenadige boel,’ zei Kees.
‘O, 't is eenig,’ zei ik. ‘Heb je ze allemaal gefoven?’
‘Ja.’
‘Waarop?’
‘Ga je niet ân,’ zei Kees.
‘Wat kan ik er aan doen?’ zei ik.
‘Ik geloof zeker, dat Pop en jij dat hebben afgesproken, misselijk hoor. Ze keken me allemaal zoo gek aan. En die Connie lachte me gewoon in mijn gezicht uit.’
‘Je bent dol,’ zei ik.
‘Maar als ik het merk,’ en Kees sloeg op de tafel, ‘als ik het merk, dat ze me voor den mal houdt, dan nou enfin, dan zal je zien wat ik doe.’ En Kees daverde de kamer uit en sloeg de deur zoo hard achter zich dicht, dat mijn dagboek van mijn tafeltje gleed. Nee hoor, 't is niet alles om een verliefde zuster en een verliefden broer te hebben, en om dan zelf heelemaal niets te zijn.
|
|