| |
| |
| |
Hoofdstuk V.
14 Januari.
Pien heeft een broertje, en als ze daar tegen zeggen: ‘Wat is het leven, Charlie?’ dan schudt hij zijn kleine hoofd en zegt heel treurig: ‘Een tijd.’ Hij bedoelt een strijd. Ik vertelde dit gisteravond aan juffrouw Wijers. Ik dacht, dat ze het flauw zou vinden. Maar ze lachte er om en ze zei: ‘Hou, je veel van kinderen Joop?’
‘Dol,’ zei ik. ‘En U?’
‘Ja ik ook. Ze zijn zoo lief en onschuldig die kleine kleuters.’
‘Liever dan groote kleuters?’ vroeg ik.
‘O die kunnen ook heel aardig zijn,’ zei ze. - Ik kon 't niet helpen, maar ik moest tegen haar knipoogen - stel je voor, dat ik tegen Zuurtje knipoogde of tegen de Generaal - en toen lachte ze weer; als ze lacht, dan trekken haar rimpels wat weg, en lijkt ze veel gladder. En uit mezelf zei ik: ‘Kom, nu zal ik Afrika - we zitten nog altijd aan die malle Soedan-negers en Zoeloe-Kaffers vast - maar een goeie douw geven.’ Als Pa mijn knipoog gezien had, zou hij misschien denken, dat ik voor Juffrouw Wijers geen grein ontzag heb. Maar Pa weet niet, dat ik in mijn zak, - die zakken boven op je rok zijn wel lekker, daar stop je van alles in - een hansworst had zitten, die allerakeligst gaat blèren, als je hem opdraait. Die had Kit me gegeven om mezelf te plezieren bij juffrouw Wijers. Kit zal 't natuurlijk flauw vinden, dat ik hem niet gebruikt heb, maar dat kon ik toch niet. En ik zou er niets geen been in zien, om het wurm bij Smidt of bij Steub, ja zelfs bij de Generaal te laten afdraaien. Enfin, ik weet niet wat het is. 't Is ook wel lam voor haar - voor Juffrouw Wijers - om daar elken avond met mij te zitten vossen. 't Is voor mij ook niet plezierig natuurlijk, maar, ja, hoe zal ik het zeggen, er kan voor mij nog wat een
| |
| |
leuke tijd komen later, en 't is voor haar eigenlijk al voorbij. Och wat zeur ik. Ik heb slaap. Ik ga naar kooi.
| |
16 Januari.
Ik voel me niets gedisponeerd, zooals Julie zegt, wanneer Ma haar vraagt een sonate van Beethoven te spelen, als zij leut heeft in een Engelsche mop. Vanmiddag, toen we om vier uur uit school kwamen, de heele club weer op een rijtje, kwam in de verte Juffrouw Wijers aan. Ik zei natuurlijk: ‘Daar heb je d'r.’
‘Wie?’ vroeg Pop, en ze keek naar een vrouw achter een snoepkar.
‘Juffrouw Wijers. Ze komt vlak op ons toe. Ze heeft een bruine mantel aan. Nee Connie lach niet.’ En ik stompte Connie, die al ging proesten.
‘Hemel, wat een draak,’ gilde Kit, die net zoo'n harde stem heeft, van haar zangles zeker. Ik kneep Kit, dat ze een halven meter omhoog sprong.
‘Wees toch stil,’ zei ik, ‘moet ze 't hooren?’
‘Wat doe je bravig,’ zei Kit.
Juffrouw Wijers was al heel dicht bij ons, toen zei Noor: ‘Wat een antieke jas heeft ze aan.’
‘En wat een malle dop,’ vond Pien, ‘daar is de schuit van de Generaal nog een prachtstuk bij.’
‘Wat is haar gezicht verfrommeld,’ zei Pop, ‘net gekreukt papier.’
‘Daarom kan ze toch wel aardig zijn,’ zei Loutje.
Maar toen juffrouw Wijers ons voorbijging, riepen ze allemaal: ‘dag juffrouw.’ Loutje ook. En ik weet, hoe spottend ze keken en zoo voor-de-mal-houerig. Zoo kijk ik zelf ook, als Smidt ons voorbijgaat. Maar ik vond het lam, want het was net, alsof ik malle dingen van haar had gezegd. En dat is toch niet zoo. Ja natuurlijk, wel toen ik haar nog niet kende. Enfin, toen ze vanavond zou komen zat ik toch wat in mijn piepzak. Om kwart over zeven had ik al een uitstalling boeken om me heen gebouwd, en toen om half acht precies haar schelletje ging, zaten mijn beide wijsvingers in mijn ooren en was Joopje schijnbaar heelemaal ongevoelig voor haar omgeving. Ik merkte het niet eens
| |
| |
- al weer schijnbaar - dat ze binnenkwam, niet eerder, dan toen ze naast me stond en zei: ‘Zoo Joop, wat ben je al druk aan 't werk.’
Ze deed net, of er niets gebeurd was, en toch heeft ze gekleurd vanmiddag toen ze allemaal zoo mal deden. Of mal, ik ben zelf niets beter. En die Connie, die zoo hard lachte. Ze was den heelen avond bar geduldig en ik wist letterlijk niets. Middenin een Fransche vertaling zei ik: ‘Dat was de club vanmiddag, waar ik u van verteld heb.’
‘Zoo was dat nu de club met den ellenlangen naam. Wil je wel gelooven Joop, dat ik dien nooit onthouden kan. Soms middenin het corrigeeren van thema's, denk ik: ‘Hoe heet die club van Joop nu ook weer? En ik kom nooit verder dan Jopohon.’
‘Ik zal 't wel voor u opschrijven,’ zei ik. En ik kladde het buiten op mijn Duitsch schrift. ‘Ziezoo.’
‘Ik zal 't maar overnemen in mijn notitieboekje, dat is wel zoo veilig,’ zei Juffrouw Wijers, en heel netjes schreef ze het in op den 16en Januari. Zou ze het gehoord hebben van de Draak? Ik weet het niet. Ik geloof het wel. Want anders had ze niet gezegd: ‘Er was een meisje bij met zulke vroolijke oogen en lang blond haar. Ze had zoo'n klein fluweelen hoedje op.’ Want dat was Kit. Ze heeft geen een keer gelachen vanavond, ze was een en al rimpel, en dan is haar gezicht net gekreukt papier. Als Pop het alleen maar niet zoo hard had gezegd. - Ik ga morgen een bende schoppen op school, want ik moet een verzetje hebben.
| |
Zondag 18 Januari.
Gisterenavond, toen ik al in bed lag, kwam Julie boven. Ze draaide eens door de kamer, keek in den spiegel, en legde haar dot valsche krullen boven op mijn onderlijfje.
‘Héé,’ gilde ik uit mijn kussen.
‘Beg pardon,’ zei Julie. Ze heeft dagen, dat ze niet vergeten kan, dat ze op een Engelsche kostschool geweest is.
‘Zeur niet,’ zei ik. ‘Neem die viezigheden weg.’
‘Je moet niet altijd zoo vulgair zijn Joop,’ zei Julie. Maar ze legde toch den knoedel op haar toiletafel, en sloeg met veel
| |
| |
zwier haar kapmantel om. Toen begon ze haar haar los te maken. Ze heeft werkelijk een behoorlijke - Lotte zegt beheurlijke - hoeveelheid, ik snap niet wat ze nog met dien valschen rommel doet. Enfin, dat moet ze ook zelf weten, ik hoop, dat ze dien onzin nog eens verliest. Ze schuierde een veeg, en dan keek ze weer in den spiegel, weer een veeg, weer gestaar. Ik draaide me met een ruk om. Ze dacht natuurlijk weer aan Lotte's H. de Wilde, dan doet ze altijd zoo tragisch. Niet om H. de Wilde zelf natuurlijk, maar om den ring en de cadeaux en het heele ‘malle verloofd-zijn’. Ik dommelde zoo'n beetje in, toen zei ze:
‘Slaap je al Joop?’
‘Ja. Bijna.’
‘Zeg eens Joop, ik kwam vanmorgen voorbij jullie school en toen kwam er een heer uit met een verbazend interessant gezicht.’
‘Kan niet,’ zei ik kortaf.
‘Ja, 't is toch zoo. Hij was nog al bleek met zwart haar en een blonde snor. Vreeselijk bijzonder.’
‘O, da's Smidt,’ zei ik. ‘Noem je die interessant? Pleit niet voor je.’
‘Doe toch niet altijd zoo kattig, als ik je iets heel gewoons vraag.’
‘Maar 't is niet gewoon. Als ik Maandag op school vertel, dat jij Smidt interessant vindt, dan denken ze, dat je stapel bent.’
‘Je vertelt het toch niet, hoop ik.’ En Julie keek me beslist onderdanig aan. Dat trof me, en ik zei goedig:
‘Nee natuurlijk niet.’ En ik ging weer in den dommel. Toen maakte ze me weer wakker.
‘Waar geeft hij les in Joop?’
‘Wie?’ schrok ik compleet.
‘Die mijnheer Smidt van jullie school.’
‘O Smidt. In natuurkunde. Hij is doctor in de wis- en natuur.’
‘Dan is hij toch wel knap.’
‘Knap!’ zei ik zoo verachtelijk, als ik het met mijn slapende stem kon. ‘Mocht wat. Lodewijks, de amanuensis, is stukken knapper. En hij is verliefd op Pop.’
‘Wie? Lodewijks?’
‘Nee, Smidt.’
| |
| |
‘Is die verliefd op Pop? Wat mal!’
‘Vind je dat mal? En je zegt zelf, dat Pop zoo mooi is.’
‘Nu ja, maar 't is nog zoo'n kind.’
‘Pu,’ zei ik, en sliep weer in. Toen werd ik wakker, doordat Julie aan mijn arm schudde.
‘Hoe oud zou hij zijn Joop. Is hij al lang afgestudeerd?’
Natuurlijk zei ik weer: ‘Wie?’
‘Och, je weet wel, Dr. Smidt.’
‘Zeg toch Smidt,’ zel ik, weer klaar wakker zijnde. ‘Doe toch niet zoo verheven. Hoe oud hij is? Dat zal ik hem wel eens vragen, overmogen, als je 't graag weten wilt.’
‘Pig,’ zei Julie.
‘Nacht,’ zei ik. En ik trok het dek over me heen en soesde weer glorierijk in.
't Is nu tien uur Zondagmorgen. Ik heb heerlijk mijn werk af, en, het buiten gietende, zit ik te dagboekeren. - Een heerlijke themazin. - Ik voel me echt uitgeslapen, ondanks Julie's gemier van gisteravond. En ik ben wel in mijn knolletjes, zooals Pien altijd zegt. Ik geloof, dat ze op school denken, dat de bliksem in mijn bol is geslagen en daar finale schoonmaak gehouden heeft. Want meestal weet ik nu een behoorlijk antwoord te geven op de vragen, die ze me doen. De Generaal in hoogst eigen persoon heeft me zelfs van smokkelen verdacht, tenminste toen ze me de Graven van het Bourgondische Huis vroeg - ze geeft les in de geschiedenis - en ik die ouwe heeren direct, zonder er tijd van voorzeggen voor te nemen, opdaverde, zei ze vriendelijk: ‘Wat heb je daar op je knie Jo?’
Ik jubelde gewoonweg: ‘Niets juffrouw.’
‘Leg je handen eens op de bank.’
En ik vleide mijn tien uitgespreide vingers voor me neer, eerst met de palm naar boven, dan met de palm naar beneden.
‘Ziet u wel?’ zei Kit triomfantelijk. Toen kreeg Kit een beurt en een nul, ofschoon ik haar voorzei, dat mijn lippen kromtrokken. En nu heb ik juffrouw Wijers nog maar zoo kort. Stel je voor de glorie van een goed rapport. En dan overgaan naar de vierde met een pluim van Pa. Gek, ik hecht toch wel ontzettend aan zoo'n pluim, misschien omdat Pa er me nooit mee verwend heeft.
| |
| |
Wat regent het! Zoo kan ik gelukkig vanmiddag niet betondeldoosd uit. Ik trek heerlijk mijn regenjas aan en zet m'n ouwen lakhoed op en dan zeil ik zoo naar Pop. Er zullen nog wel een paar jongens komen opduikelen. Misschien, dat we kunnen gaan taartjes eten.
| |
's Avonds.
Julie verraste me net middenin het verkwikkende woord taartjeseten.
‘Wat doe je daar?’ zei ze.
‘Ik maak een opstel voor Smidt,’ zei ik.
‘Waarover?’
‘Over kurk als warmtegeleider.’
‘Wat een gek onderwerp.’
‘Ja, zoo is Smidt nu eenmaal.’
‘Kan hij nogal orde houden?’
‘O nee, heelemaal niet. We staan altijd boven op de bank.’
‘Really?’
‘Ja, of we zetten Smidt erin, en wij gaan voor de klas staan.’
‘Dat jok je Joop.’
‘Zoo.’
‘Over veertien dagen hebben we het groote studentenbal.’
‘Aangenaam.’
‘Ik krijg nog een nieuwe japon. Ik denk witte voile over rose crêpe-de-chine.’
‘Jakkes,’ zei ik.
‘Ik heb niets aan jou als zuster,’ zei Julie. ‘Wat ben jij toch voor een wezen. Gisteravond ook, toen ik je heel gewoon iets vroeg van Dr. Smidt, kreeg ik direct idiote antwoorden.’
‘Nu zegt ze nog Dr.,’ jammerde ik.
‘Dat weet ik wel,’ zei Julie. ‘Als hij ook op het studentenbal komt, en dat is niet onmogelijk, en ik dans met hem...’
‘Geen kans,’ zei ik.
‘En ik dans met hem,’ herhaalde Julie verwoed, ‘dan zal ik hem toch eens naar jou vragen.’
‘Ja, dat moet je vooral doen. Dan is Smidt z'n avond meteen bedorven.’
‘Je moet niet denken Joop, dat je aardig bent,’ snauwde Julie.
| |
| |
‘Zooiets denk ik nooit van mezelf.’
‘Ik ben blij, dat je tegenwoordig onder toezicht staat.’
‘Ik ook.’
‘Zoolang het duurt tenminste. Je zult die juffrouw ook wel weer wegtreiteren.’
‘Misschien krijg ik dan Smidt,’ zei ik. ‘Ik hoop het voor jou.’
Toen prevelde Julie weer ‘pig.’ Dat schijnen Engelsche meisjes op kostschool nog al eens tegen elkaar te zeggen. Ik vind het zeer onbeheurlijk. Ik zou er gewoonweg niet aan denken, om een van de jongens ‘varken’ te noemen, bij het minste geringste. Maar mijn opvoeding is ook nog niet in Engeland voltooid.
| |
23 Januari.
Hoe genoeglijk rolt het leven
Eens gerusten H.B.S.'er heen.
Dat is in 't mannelijk, maar ik bedoel het in 't vrouwelijk natuurlijk, en dan inplaats van genoeglijk ingewikkeld. Kit zei vandaag tegen me:
‘Joop, wat wordt je intens saai. Komt dat allemaal door de draak?’ Toen zei ik:
‘Kit, doe me een plezier en noem juffrouw Wijers geen draak meer.’
‘Maar kind,’ haalde Kit uit.
‘Want dat is ze toch niet zie je.’
‘'t Is prettig voor Joop, dat ze nogal aardig is,’ zei Loutje.
‘Natuurlijk, Joop zit er mee opgescheept,’ deed Pop laconiek.
Zoo is het. Ik zit er mee opgescheept. Of, dat is het woord eigenlijk niet, want ze blijft dezelfde, goed en geduldig en zoo. Zij kan 't niet helpen, dat het me af en toe razend verveelt, dat ik elken avond werken moet, ook zonder dat het heilige vuur in me brandt. Want zelfs toen ik bij Pa zat, had ik nog wel eens een bieb-boek onder mijn atlas liggen. En nu - elken avond weer hetzelfde: ‘Kom Joop, laat me even je lesrooster zien. Heb je je boeken allemaal bij de hand? Mooi, dan kunnen we beginnen.’
Vanavond heb ik haar gevraagd: ‘Hebt u nu den heelen dag les gegeven?’
| |
| |
‘Ja Joop.’
‘Van vanmorgen negen uur af tot vier uur toe?’
‘Ja. Hoezoo?’
‘Hoe kunt u dan nu nog pienter zijn?’
‘Alleen, omdat ik wil Joop en...’
Ik werd kriegel, omdat ik dacht, dat het een preek worden zou. ‘Ja, daar schermen Pa en de Generaal ook altijd mee. Met de wil,’ zei ik vlug.
‘Je laat me niet uitspreken Joop. Ik wilde er nog bij zeggen: “en omdat ik moèt.”’
‘Moèt u 's avonds lessen geven?’ vroeg ik. ‘Hebt u dan geen thuis meer of...’ Ik kon er niet goed uitkomen.
‘Nee, mijn ouders zijn al lang dood. Ik heb nog eèn zuster. Ze is in Rotterdam, assistente in de huishouding.’
‘O, ik weet niet, ik heb altijd gedacht, dat u bij uw ouders thuis was.’
‘Ik woon al jaren op kamers. Heel aardig. Je moet eens bij me komen Joop.’
‘Graag,’ zei ik. En ik meende het natuurlijk. Als Julie ‘graag’ zegt, bedoelt ze ‘ajakkes.’ Tenminste vaak.
‘Mijn zuster en ik, we willen later buiten wonen in een aardig, klein huisje, we houden zooveel van buiten allebei. Dan gaat zij de huishouding doen en ik ga een beetje tuinieren.’
‘Met handschoenen aan,’ zei ik.
‘Juist. Met handschoenen aan,’ lachte ze. ‘En als ik er dan nog een paar lessen bij heb, dan zullen we rustig kunnen leven Greet en ik.’
‘Heet uw zuster Greet? En hoe heet u eigenlijk?’
‘Heel gewoon Johanna.’
‘O, net als ik. Ik bedoel, ik heet Josephine, maar 't is toch allebei Jo. Wat leuk.’
‘Daarom zei ik zooeven, dat ik moèt Jopie, begrijp je het nu?’
‘Ja,’ zei ik. En ik zuchtte haast, want hoe kan ik nu nog mopperig en landerig en kriebelig zijn 's avonds. 't Is toch al lang geen pretje voor haar. Brr, elken, avond maar weer aan naar zoo'n paar huurkamers te stevenen.
Juffrouw Wijers ging alweer door met de lessen. Maar ik vroeg nog:
| |
| |
‘Is uw zuster al oud?’
‘Ze is acht jaar jonger dan ik. Maar toch ook al vier en dertig.’
Dus zij is twee en veertig. Ik hoop, dat ze maar gauw haar huisje heeft met den tuin en de handschoenen, niet omdat ik haar graag kwijt wil, want wie weet wat voor exemplaar ik dan weer krijg, maar omdat zij het toch zeker verdient. Ik zal het toch morgen Kit eens vertellen en de anderen. Ik hoop werkelijk niet, dat ik een saaiert word, zooals Kit vandaag zei, want dan zou ik het land krijgen aan mezelf.
| |
25 Januari.
Beste Net,
't Is vandaag Zondag en vanmorgen ben ik naar Pa gespiebeld en ik heb gezegd: ‘Mag ik aan Net schrijven? Oudjaar was mijn laatste brief. En dan komt het niet uit eens per maand.’ Pa keek op van zijn krant. ‘Goed,’ zei hij ‘Zal ik het even op uw kalender zetten?’ vroeg ik heel gedienstig. ‘Dan kunt u 't altijd bijhouden.’ ‘Ik vertrouw je ook wel zonder kalender Joop,’ zei Pa.
Wil je wel gelooven Net, dat ik precies zoo kakelbont bloosde als Connie, wanneer ze Guus van Dillen tegenkomt? Dat is nu haar laatste vlam.
Zoo zit ik dus op Julie's kamer, want die is uit, ergens heen koffiedrinken geloof ik, - Julie zegt lunchen - met haar rose flanellen ochtendjas om, want er brandt geen kachel. Dank voor je leuken brief. Ik geloof niet eens, dat ik hem in mijn dagboek heb gememoreerd, - ja, val niet van je stoel, 't woord is van mezelf, niet eens van Julie. Maar dat komt, omdat ik zoo bar veel in mijn hoofd heb tegenwoordig. En niet eens allemaal nonsensdingen. Want ik zit nu elken avond te blokken tot ik groen word van akeligheid. 't Heb een bevoegd iemand bij me zitten, die op me toeziet. 't Is een zij, en ze is werkelijk aardig. Enfin, met Paschen zul je haar wel zien.
Wat typisch zeg, dat jij 't al wist van Lotte's verloving. Nee, Kees heeft geen wanhoopsdaad begaan. Hij is juist veel
| |
| |
leuker nu, en hij is me al twee keer tegengekomen, toen ik om vier uur uit school kwam. Niet om mij hoor! Maar omdat ik hem heb verteld, dat alle meisjes van mijn klas verliefd op hem zijn. Nu kijkt hij wel een beetje als een overwinnaar, maar dat kan ik van hem wel verdragen. Ik heb me suf gelachen om dat verhaal van de morsmouwen. Ik zag jullie zitten. Wij hebben gisteren een leuke pan gehad bij Smidt. Kits buurvrouw was al een paar dagen ziek, en toen vroeg ik of ik naast haar zitten mocht, omdat ik dan de proeven beter kon zien. Nu is Smidt altijd geneigd, om het beste van je te denken. Hij zei dus ook direct: ‘Goed, maar opletten hoor!’ ‘Ja meneer,’ zeiden we zoet. We wisten heelemaal niets leuks om uit te voeren, we keken maar zoo'n beetje schapig naar Smidt z'n gepruts. Maar toen ontdekte ik opeens, dat Pien weer haar halsband omhad. Dat zijn nota-bene twee oude horlogekettingen van haar broer, die ze aan elkaar gehaakt heeft, en die slingert ze dan op school om haar nek. 't Staat bespottelijk zie je, en de Generaal heeft al eens gezegd:
‘Philippien, wat heb je daar om je hals?’
‘'n Ketting juffrouw.’
‘Ik zou het maar afdoen.’
‘O, maar dat kan ik niet,’ zei Pien.
‘Kun je dat niet?’
‘Nee, 't zit zoo vast.’
‘Wasch jij je hals dan nooit?’
‘Jawel, maar dan schuif ik het even omhoog.’
‘Zoo, dat is erg frisch,’ zei de Generaal.
‘O, 't kan best,’ zei Pien.
We zaten allemaal te stikken, want er is niets van waar. Ze draagt het ding alleen op school.
Toen ik dien halsband zag, kreeg ik een ingeving. Dat kun je zoo plotseling krijgen hè? Ik wenkte Pien en ik hoestte al eens verschrikkelijk, maar Pien zat te teekenen en zag niks. Toen schreef ik haar een kladje en dat mikte ik precies in haar nek. Pien snapte het gelukkig, ze deed den halsband af, rolde die netjes in een stuk papier uit een schrift, en roets, daar vloog hij over een paar hoofden heen en naast me op den grond.
‘Wat valt daar?’ riep Smidt.
| |
| |
‘Niets. Mijn liniaal,’ zei ik. En ik dook al.
‘Je hebt geen liniaal nodig.’
‘Nee, maar daarom kan hij toch wel vallen,’ zei ik uit de diepte. Ik kwam met den halsband weer boven water. Toen moest ik Kit nog mijn plan aan 't verstand brengen, maar die is nogal pienter in die dingen en ze begreep me direct. Eerst kreeg ze nog een vreeselijke proestbui en toen die over was, haakte ze den eenen ketting in haar rechteroorlap, ik den andere in mijn linker, en toen kronkelde zich tusschen onze gehoororganen, zooals Smidt ze noemt, een bekoorlijke dikke zilveren slang.
‘'t Doet pijn hè!’, zei Kit.
‘Nou,’ zei ik. Ik had dat eigenlijk niet verwacht, maar enfin, dat moesten we op den koop toenemen. Pien had Connie al op de hoogte gebracht en Noor en Lou. Pop, die altijd scheef in haar bank zit, had het al dadelijk in de gaten. Het deed afgerazend zeer zeg. Ik durfde mijn hoofd niet bewegen, want dan kreeg mijn oorlel weer een nieuwen knauw. Smidt merkte eerst niets; onverdroten ging hij door met z'n gehannes. Maar toen kwam er door de heele klas zoo'n stil gegrinnik, je kent het wel, allemaal doen ze eraan mee, en je weet toch niet, waar het vandaan komt. Kit en ik zaten als mummies gewoon. Smidt snoof al eens als een jachthond, die wild ruikt. Zijn neusgaten werden grooter - en met éen wilden blik door de klas zag hij Kit en mij. Tegelijk knalden ze allemaal los.
‘Gloeiend aaneengesmeed meneer,’ zei Pop plechtig.
‘Doe dat ding weg,’ zei Smidt nog kalm.
‘Stel je voor, als dat nu eens mode was,’ riep Pien.
‘Doe dat instrument uit je oor Kitty. En ga jij op je plaats Jo. Onmiddellijk.’
‘Maar dat kan ik niet. Of Kit moet mee.’ Ik deed net of ik op wilde staan.
‘Au,’ gilde Kit. ‘Blijf toch zitten Joop.’
‘Aanstonds scheurt een van de ooren uit,’ voorspelde Pop.
‘Wat griezelig,’ riep Noor. En allemaal brulden ze van 't lachen.
‘Meneer, ik ken de constructie,’ riep Pien, die al half de bank uit was. ‘Zal ik het losmaken?’
| |
| |
‘Je blijft zitten,’ schreeuwde Smidt. ‘Wat is dat hier voor een janboel. Ga zitten Philippien.’
‘Joops oor is al heelemaal blauw,’ zei Lou kalm.
‘O, ik word zoo naar,’ snikte Connie. ‘Ik krijg maagkramp van 't lachen. O, die Jo.’
‘Meneer, Kitty's eene oor is al langer dan 't andere,’ zei Pop. Zoo schreeuwden ze allemaal door elkaar. En Kit en ik zaten maar recht naast elkaar; we durfden niet bewegen, want dan werd de pijn niet om uit te houden, en als Kit lachte gilde ik ‘au,’ en als ik op eens proestte, schreeuwde Kit: ‘Schei toch uit Joop, lach niet.’ Toen opeens was Smidt met twee stappen van zijn lange beenen bij ons.
‘Nu is 't uit,’ zei hij. Hij trok weer aan mijn arm.
‘Meneer, denk aan Joop's blouse,’ waarschuwde Noor. ‘Ooooo,’ krijschte Kit. ‘Auauau. M'n oor.’
‘U moet op 't knopje drukken, dan laten ze los,’ zei Pien, die al weer uit de bank was. Smidt rukte aan de ketting, en met een krijgsgehuil vlogen Kit en ik omhoog. Ik zag nog net hoe Pop en Noor voorover op de bank sloegen van 't lachen, ze zeiden later, dat ze dachten, dat het comedie van ons geweest was. Toen ging de deur statig open en binnen wandelde de Generaal. Ik geloof, dat Kit en ik de eenigen waren, die haar zagen. De anderen gierden door.
‘Dit schijnt een amusante les te zijn,’ zei de Generaal, en omdat niemand haar eerst verstond, zei ze nog eens: ‘Dit schijnt een heèl amusante les te zijn.’
‘Pardon,’ zei Smidt, en wischte zijn gezicht af met zoo'n flieder de fladder van een zijden zakdoekje. Als uit ijzer gegoten zoo rechtop stond de Generaal voor ons. Ze snapte de situatie natuurlijk direct. Kit en ik staarden haar aan met den bungelenden ketting tusschen onze ooren, en Kit zei onnoozel: ‘'t Kan er niet meer af.’
De Generaal keek zoo vies, alsof het minstens een slang was, die daar tusschen ons inhing, en haar spitsen wijsvinger uitstrekkend, sprak ze de verachtelijke woorden: ‘Hoe komt dat ding daar?’
‘O gewoon,’ zei ik, ‘gewoon eringehaakt.’
‘Behoort het aan jou Josephine?’
| |
| |
‘Ja juffrouw.’
‘Au, trek toch niet zoo,’ zei Kit. ‘Houd je hoofd recht Joop.’
De meisjes waren allemaal stil, maar 't was zoo'n angstige stilte, zie je. Je wist, dat ze bij 't minste weer zouden losbarsten. En ik kreeg zoo'n akelige kriebel in mijn keel. We hadden ons aldoor nog tamelijk goed gehouden, omdat het ongeluksding zoo'n pijn deed, maar 't was zoo komisch zie je, die lange vertoornde Smidt met zijn wapperenden zakdoek, en daarnaast streng en statig de Generaal. Ik stelde me opeens voor, hoe gek het zou zijn, als de Generaal nu de armen om Smidt z'n boord zou slaan om hem eer zoen te geven - je denkt altijd op ongelegen momenten aan zulke malle dingen - en toen was ik verloren. Ik zette mijn tanden nog in mijn onderlip, om 't gevaar af te wenden, maar 't gaf niets meer. Ik schaterde hardop zeg, pal in 't gezicht van de Generaal, die letterlijk verstijfde over zoo'n brutaliteit. Je zag haar compleet groeien van verontwaardiging.
‘Jo, ga de klas uit,’ zei ze.
‘Ja maar, ik kan niet alleen,’ zei ik.
Dreigend wees de hand van de Generaal naar de deur.
‘Ga de klas uit.’
Toen stond ik op. Kit ook natuurlijk. En daar wandelden we heen, gloeiend aaneengesmeed, zooals Pop zei. We waren bijna bij de deur, toen Kit struikelde over een bankje, dat Lodewijks daar had neergezet. Ze plofte voorover, en - Pop zei, dat ik een onmenschelijken schreeuw heb gegeven - mijn oor schoot los. Buiten de deur heb ik Kit, die proestend en snuivend de klas kwam uitduikelen, los gepeuterd. En we hebben een kwartier boven op de trap gezeten, voor we een beetje bedaard waren.
| |
| |
Toen kwam de Generaal uit onze klas getreden, en ze zei, als wijlen de een of andere Romeinsche veldheer: ‘Volgt mij.’
Enfin, wat ze in haar kamer allemaal beweerd heeft, dat behoef ik zeker niet te omschrijven. Ik weet alleen nog, dat ze van Smidt gezegd heeft, dat hij een zeer bekwaam, hoogst ernstig mensch is. Het verband ben ik vergeten. Wil je wel gelooven, dat mijn oor nog gloeit. Julie zei gisterenavond, dat ze roode ooren zoo ordinair vindt. Ik zei, dat het de winter was. Verder nieuws is er niet veel. Schrijf me maar gauw eens weer. Heaps of love - dat schrijft Julie aan die Engelsche vriendin van haar. Ze heeft me verleden week aangeboden om me de laatste bladzij van zoo'n epistel voor te lezen, omdat ik er nog wat uit leeren kon, zooals ze zei. Maar ik zei, als je me de andere negen ook laat lezen. Daarvoor was ze natuurlijk niet te vinden. Dus - heaps of love, brr.
Joop.
|
|