De H.B.S. tijd van Joop ter Heul
(1919)–Cissy van Marxveldt– Auteursrecht onbekend
[pagina 247]
| |
24 Juni.'t Is alles weer heelemaal kits met Jog en Julie, en Julie zei vandaag, dat ze naar een fijne kookcursus wil. Kees zei: ‘Als ik het dan maar niet behoef te eten.’ En toen lachte Julie. Pa is terug, en warempel, 't eerste wat hij vroeg, toen hij mij zag, was: ‘Hoe staat het met de studie Joop?’ ‘Best,’ zei ik. En toen zei Pa: ‘Je eet toch wel flink? “O ja,” zei ik. “Je moet vooral goed eten Joop.” “U bedoelt goed blokken,” zei ik, en ik legde mijn armen op mijn rug.’ ‘O, 't is zoo'n lief kattekopje,’ zei Kees, die er bij stond. ‘Ziet u wel, dat ze mager wordt?’ Toen blies ik mijn wangen op en ik zei: ‘Puu,’ en wandelde weg. Er is al zoo'n overgangstemming op school. Den achttienden van de volgende maand krijgen we vacantie, en Kit zegt, dat dit zware dagen voor haar zijn, omdat ze zoo hard probeeren moet om niet wat ondeugends te doen. | |
27 Juni.Ik heb juffrouw Wijers voorgesteld, om maar bij ons te komen logeeren, dan kan ze ook 's nachts met me repeteeren, als ik wakker word. 'k Heb haast geen tijd meer voor mijn dagboek, en ik denk alleen nog aan | |
[pagina 248]
| |
Graven en Stadhouders, en bergketens en plusqueparfaits en de Duitsche meervoudsvormen en in mijn slaap repeteer ik heelemaal vanzelf: to ride-rode-rode, of ridden, och hemeltje, dat weet ik al niet meer, straks even opzoeken. Ik slaap met al mijn boeken onder mijn hoofdkussen; 't is wel hard, maar 't moet erg goed voor je hersens zijn, Kitty doet het ook. En ik heb alwèer gedroomd, maar nu, dat ik overging. De Generaal huilde dikke tranen, zoo speet het haar, maar Jog sloeg haar met een dikken knuppel op den rug en hij zei: ‘Schaam je je niet; dat arme kind.’ Julie is begonnen om een das voor Jog te haken. Kees zegt, dat het een boetedoening is, en nu heeft ze zich in haar wijsvinger gehaakt en Jog heeft het gisteren aldoor moeten afkussen. Ik zei heel moederlijk: ‘Toe maar hoor,’ maar toen zei Julie: ‘Hè Joop, ga de kamer uit.’ Ik kan soms 's nachts wakker worden met zoo'n benauwd gevoel in mijn keel. En dan klopt mijn hart en dan ga ik alle mogelijke cijfers na, die ik zoo voor en na gekregen heb, en soms ben ik erg bang, en dan weer weet ik zeker, dat ik over zal gaan. Wat een lamme vacantie zal ik krijgen, als ik zitten blijf. Maar 't is toch eigenlijk nog het allernaarst voor juffrouw Wijers. 'k Zal morgenochtend maar vroeg opstaan, en nog eens goed mijn geschiedenis doorlezen, brr, al die ouwe heeren, ik wou, dat ze nooit bestaan hadden. | |
Zondag, 28 Juni.
| |
[pagina 249]
| |
op de matras gelukkig, maar Steub zei, dat ik het er om deed. Als ik mijn beenen gebroken had, zou hij ook denken, dat het louter voor mijn plezier was. Ik schrijf maar niets van 't overgangs-examen, want dan word ik vervelend. Dat hoor je wel van me! Dag hoor. 'k Ben zoo suf als een kalkoen en ik weet, dat we een zalige taart toe hebben, maar 't laat me ijskoud. Dààg. Je Joop. P.S. 't Is afgeweest met Jog en Julie. Maar nu is 't weer aan-er dan aan, net als met Jaap en jou. Pop zei, dat het wel eens goed is, maar toen zei Kees: ‘Larie.’ Adie. | |
30 Juni.Juffrouw Wijers heeft vanavond een vergadering van vrouwenkiesrecht, en ze kon maar tot negen uur blijven. Nu kladder ik nog gauw even in mijn dagboek. We hebben vandaag onverwacht repetitie Fransch gehad en rekenen. En ik weet zeker, dat ik het goed heb gemaakt, en 'k heb vier van de vijf sommen afgejacht, en ze komen allemaal uit met mooie heele getallen. Uit de laatste kreeg ik ieder keer in klad 18 27/37, en dit is onmogelijk, want 't was een vraag van: Hoeveel mannen kunnen dan het werk doen? Ik mag die soort sommen met Juffrouw Wijers nog wel repeteeren, want dat zijn draken. Nog negentien dagen! Ik heb nog nooit zooveel moed gehad als vanavond. Pien zei vandaag ook: ‘Je komt er vast Joop.’ En toen zei Lou: ‘Natuurlijk, de Generaal merkt toch ook wel, dat je hard werkt.’ En Noor zei, dat het laatste rapport altijd het voornaamste is. 't Is zulk warm weer; we sjouwen naar school met bungelende armen en zonder hoed. Ma zegt, dat je haar dan zoo leelijk verkleuren gaat, maar dat kan me niet schelen. | |
1 Juli.Ik ben heelemaal dof en suf en dood in mijn hoofd. En ik kan me nòg niet voorstellen, dat het werkelijk | |
[pagina 250]
| |
gebeurd is. Dat het heusch, waarachtig gebeurd is vandaag. Ik ben van school gestuurd en nu pas snap ik, hoe ontzettend het is. Ik was door 't dolle heen vanmorgen, ik was gek geloof ik, maar spijt heb ik er niet van. Nee, heelemaal niet. En gisteravond was ik juist zoo blij en tevreden en toen dacht ik zoo stellig.... En nu weet ik het zeker, zeker, zèker, dat ik zitten blijf, en ik zal 't Pa nooit durven zeggen, want die begrijpt het toch niet. Ik was net zoo jolig vanmorgen, toen ik naar school ging, en we zwierden met z'n zevenen over de straat en Kit zei, dat ze wel loopende de turkey-trot dansen kon en ze deed het ook. 't Was erg gek. Het eerste uur hadden we teekenen bij juffrouw Swarts. Daar komt de Generaal nogal vaak kijken, want ze denkt, dat ze er verstand van heeft. Swarts is goedig en we zijn altijd nogal kalm bij haar. Vanmorgen hadden we lijnteekenen en ik had juist een nieuw potje Oost-Indische inkt gekocht op rekening van Pa. Dat mag! Er was een kind ziek en toen stond ik naast Mies Brouwer, maar ik nam natuurlijk geen notitie van haar, en ik begon meteen aan mijn gewrocht. Het zag er wat groezelig uit, maar ik deed toch wel mijn best. Toen juffrouw Swarts aan het andere eind van de klas was, hoorde ik Mies wat zeggen tegen Leen Varekamp, die naast haar staat. Dan doet ze altijd zoo misselijk, dan kijkt ze eerst alle kanten uit, of juffrouw Swarts ook ziet en dan zegt ze 't gauw. Maar Leen verstond haar niet en toen zei ze 't harder. Maar toen hoorde ik het ook. Ze zei: ‘Zeg, weet je wat juffrouw Wijers gisterenavond aan moeder verteld heeft? Ze waren samen op een vergadering, zie je. Dat ze dolblij zal zijn, als 't vacantie is, want dan is ze van Jo af.’ En toen keek ze zoo overzij naar mij. Ik werd meteen ràzend, en ik flapte eruit: ‘Dat jok je, mispunt dat je bent.’ ‘Zoo jok ik dat?’ ze Mies en haar oogen hingen haast op haar neus van kwaadaardigheid, ‘denk jij, | |
[pagina 251]
| |
dat juffrouw Wijers nog bij je zou komen, als ze 't geld niet zoo noodig had? 't Is nog al een grapje zeg, om al die lessen in jouw domme hoofd te pompen. Je snapt er nooit wat van, zegt juffrouw Wijers, je bent zoo dom als een koe, en 't kan haar niets schelen, als je zitten blijft.’ Toen zag ik, dat de Generaal binnenkwam en met juffrouw Swarts bij Pien haar werk ging staan, maar dat kon mij niets schelen, en ik gilde gewoon: ‘Mispunt, mispunt, lam wicht, dat je bent met je akelige groene oogen, drakepit,’ en ik keek net rond naar iets, waarmee ik haar slaan kon, toen de Generaal op ons toestevende en meteen zei: ‘Jo, ga de klas uit.’ Ik weet niet, wat me bezielde, maar ik trok Mies mee aan haar blouse: ‘Dan zal zìj ook, dan zal zìj ook, dat laffe mispunt.’ ‘Jo, gedraag je behoorlijk alsjeblieft,’ zei de Generaal. ‘En laat Mies los. Oogenblikkelijk.’ En toen werd ik zoo afgerazend woest op de Generaal, op haar zure, akelige gezicht, dat ik tegen haar schreeuwde: ‘O, moet ik die lieveling loslaten. Ja, ze kon er ook eens van bederven het schaap. Het arme zoete schaap hè? Zoo'n flauwe, ellendige leugenbrok. Die moet u voortrekken hè? boven ons allemaal, omdat ze, omdat ze.... vleit en liegt en nooit wat doen durft, alleen stiekem als niemand naar haar kijkt. Ik wil haar niet eens langer vasthouden,’ en ik gaf Mies een duw, dat ze tegen de teekentafel viel. En natuurlijk aan 't balken sloeg. Er kwamen allemaal rooie sterretjes voor mijn oogen, ik moèst huilen, maar ik beet op mijn onderlip, dat ik het bloed proefde. De Generaal keek zoo dreigend. ‘Ga onmiddellijk uit mijn oogen Jo.’ En misschien was ik toen rustig gegaan, als ze niet de idioterigheid gehad had, om haar arm zoo'n beetje om Mies heen te cirkelen en te zeggen: ‘Stil nu kind. Een beetje kalm zijn. Och Lena, haal jij water voor haar.’ Toen raakte ik heelemaal buiten mezelf, en de sterretjes voor mijn oogen werden gewoon roode bollen. | |
[pagina 252]
| |
Ik hoorde Kit nog roepen: ‘Joop dan toch,’ en ik voelde, dat Pop en Lou naast me stonden en me over mijn rug streken, maar de bollen draaiden en draaiden in 't rond en toen greep ik mijn fleschje Oost-Indische inkt, en gooide het pats naar Mies haar gezicht. Maar 't kwam op haar blouse terecht en ze droop.
En ik lachte opeens, en ik zei: ‘Dat is beter voor jou dan water. Ellendeling! Valsche, gemeene ellendeling.’ Natuurlijk stond ik toen in een ommezientje buiten de deur, en ik mag niet terugkomen, voor ik Mies, waar alle meisjes bij zijn, om excuus heb gevraagd. En dan nog alleen bij stemming. ‘Dat doe ik nooit. Nooit!’ zei ik tegen de Generaal. ‘Dan blijft mijn school voor jou gesloten,’ zei de Generaal. Ze was heelemaal wit, en ik rukte mijn tasch naar me toe en liep de trap af. Maar toen draaide ik me nog even om, en ik zei: ‘Als u niet zoo onrechtvaardig was, dan zouden wij allemaal meer van u houden. Dat zouden we. Vást.’ En toen rende ik naar beneden, en ik trok de buitendeur met een slag achter me dicht. Ik ben naar huis gegaan, heb niemand gezien, heb mijn dagboek opgehaald en ben naar 't park gestevend. Daar zit ik nu. En ik ben nòg woedend, woèdend, woedend, maar ik ben ook zoo ellendig, zoo.... | |
's Avonds.Ik heb een barstende koppijn, maar toch wil ik schrijven. Vanochtend, toen ik in 't park zat te schrijven, kwam er | |
[pagina 253]
| |
een hand op mijn schrift. Ik gaf een schreeuw van schrik. 't Was Jog. ‘Wat voer jij hier uit?’ zei hij. ‘Maak je gedichten?’ ‘Nee, een opstel,’ zei ik. ‘Wat een wonderlijk uur om een opstel te maken. En wat zie je er vreemd uit Joop.’ ‘Zoo,’ zei ik. En ik slikte. Hij vermoedde 't natuurlijk al, want hij zei: ‘Schuif eens een eindje op, dan kom ik naast je zitten.’ ‘Heb je niets te doen?’ vroeg ik. ‘Nee, vanmorgen niet. 'k Was op weg naar mijn boekhandelaar, maar dat heeft de tijd wel.’ Ik keek naar den vijver, want daar zaten we dichtbij en ik zei niets. Toen vroeg Jog: ‘Waar maak je een opstel over?’ ‘'t Is mijn dagboek,’ zei ik. ‘Een dàgboek. Zoo, zoo. Wat gewichtig. En heb je nu een uurtje vrij af gevraagd, om daarin te schrijven?’ Ik keek van op zij naar hem, maar hij lachte niet. ‘Ik heb vrij af gekregen,’ zei ik. ‘Voor zoolang ik maar wil.’ ‘Meen je 't Joop? Is 't werkelijk? Ben je van school gestuurd?’ ‘Ja.’ ‘Kind, hoe komt dat nu? En voor hoelang?’ ‘Dat zei ik toch, voor zoolang ik maar wil. Voor goed natuurlijk. O, 't is zoo gemeen.’ ‘Wat is er dan gebeurd Joop, vertel 't me eens.’ Ik slikte; er zat een dikke bobbel in mijn keel. Toen vertelde ik het Jog. En terwijl ik er over sprak, kreeg ik opeens angst, dat het waàr zou zijn, wat Mies gezegd had. Juffrouw Wijers wàs wel altijd lief tegen me en vriendelijk, maar misschien hield ze toch niet van me, en àls het waàr was, dan zou ik haar nooit meer willen zien. Maar ze had het geld van mijn lessen noodig, vooral nu haar zuster bij haar woonde. Ik werd heelemaal wee en akelig van binnen en ik groef een put in den grond met de hak van mijn schoen. | |
[pagina 254]
| |
‘Ik vraag die Mies natuurlijk nòoit excuus,’ zei ik toen. ‘Je hadt haar toch niet moeten gooien.’ ‘Ja, dat moest ik wel doen. Ik zou 't nog wel eens willen.’ ‘Kleine dolleman,’ zei Jog, en hij nam mijn dagboek en krulde de punten om. Toen zaten we een poosje allebei stil. Op 't laatst zei Jog: ‘Hoor eens Joop, ik zal naar de Directrice gaan, nu direct, en er met haar over spreken. Vind je dat goed? Ik wil juffrouw Wijers ook wel opzoeken, als je dat misschien prettig vindt. Zeg jij het maar.’ ‘Geloof jij,’ zei ik, ‘dàt juffrouw Wijers het gezegd heeft?’ ‘Nee,’ zei Jog dadelijk, ‘ik ben er van overtuigd, dat zij nooit iets dergelijks heeft kunnen zeggen. Daar is zij een veel te fijndenkende vrouw voor.’ Dat luchtte me een beetje op. ‘Je bent goed,’ zei ik tegen Jog, en Jog bloosde weer, en ik bedacht opeens, hoe ik hem altijd geplaagd had. We zaten weer een tijdje stil. Toen zei Jog: ‘Je bent een beetje overspannen Joop. Je hebt natuurlijk veel te hard gewerkt den laatsten tijd. Als je kalm geweest was, dan had je gelachen om wat Mies zei. Denk je ook niet? Als de vacantie begint, en je gaat over, - je gaat natuùrlijk over Joop -dan moet je maar eens een flinken tijd naar buiten. Ik zie jou al uit den toren van ons kasteel schijfschieten Joop, op mijn arme hoofd.’ Toen begon de bobbel in mijn keel omhoog te kruipen, en voòr dat ik het wist, drupten de tranen bij mijn neus neer, en omdat ik geen zakdoek bij me had, veegde ik ze maar af met de voering van Jog z'n jas. ‘Kom, kom,’ zei Jog. ‘Je bent altijd zoo'n ferme meid geweest. Ik dacht, dat jij niet huilen kon.’ ‘Ik doe 't ook nooit,’ snikte ik met lange uithalen. ‘Nooit. Ik vind het monsterlijk. Niet voor mijn teint hoor, want daaraan denk ik nooit. Maar 't is zoo laf.’ | |
[pagina 255]
| |
‘Je doorweekt mijn jasje,’ zei Jog. ‘Wat zal de Directrice wel denken, als ik zoo nat voor haar verschijn.’ ‘Je moet maar zeggen, dat het mijn tranen zijn.’ En ik boende mijn gezicht af. ‘Zeg dat maar. Misschien komt ze onder den indruk.’ ‘Nu, dan ga ik,’ zei Jog. ‘En dan kom ik straks nog wel even bij je thuis.’ Toen kreeg ik weer opeens een kneep in mijn borst. ‘Jog,’ zei ik, ‘wil jij het Pa zeggen? Pa zal woest op me zijn.’ ‘Ook al,’ zei Jog, ‘Maar op één voorwaarde.’ ‘En dat is?’ ‘Dat ik in je dagboek kom te staan.’ ‘Met een vlag erbij,’ zei ik. ‘Met een groote vlag erbij.’ ‘Zoo, dan is 't goed. Ga nu maar kalm naar huis en wasch je eens flink. Dag Joop.’ ‘Daàg,’ zei ik, en ik nam mijn dagboek onder mijn arm en stevende naar de tram. Ik was nog niet eens lang thuis, of daar was een gelui aan de deur, en daar stormde de heele club naar boven. Ze waren zoo opgewonden en Kit had een groot vel papier in haar handen, waarop stond: Verzoekschrift. 't Was voor de Generaal, en erg prachtig opgesteld, of ik zonder excuus vragen, weer op school kon worden toegelaten. Dat had Lou gedaan, en hun namen stonden er al allemaal onder, en de heele tweede en eerste klas en ook een paar meisjes uit de vierde. En drie uit de vijfde. De anderen hadden ze nog niet te pakken kunnen krijgen. Pop zei: ‘'t Is wel een beetje, alsof je een moord hebt begaan Joop, maar zoo moet je de Generaal aanvallen.’ Ik raakte al weer in mijn nopjes en Pien zei, dat ik er uitgezien had om uit te teekenen, zoo prachtigwoest. Maar toen ze allemaal weg waren, zakte mijn plezier weer danig af, en toen ik Pa z'n stap hoorde, | |
[pagina 256]
| |
had ik heelemaal geen trek in garnalencroquetjes meer, want die aten we. Pa was nog op zijn kamer, toen Jog belde. Ik rende naar beneden, om hem open te doen, maar Julie was me al voor. ‘En?’ zei ik. Julie streek over Jog z'n gezicht. ‘Wat ben je warm vennie,’ zei ze. ‘Heb je zoo hard geloopen? Blijf je lunchen?’ ‘En?’ zei ik nog eens, en ik knipoogde heel hard tegen Jog. Maar hij kon niet van Julie afkomen, die gewoon aan z'n hals hing. En omdat Pa toen net van boven kwam, gingen we naar binnen. Jog zei niets tegen Pa. Ik snapte er niets van. Maar nà de koffie zei hij zacht tegen me, dat de Generaal nog erg boos was, en dat die zaak eerst in orde moest zijn. Juffrouw Wijers is vanmiddag geweest; ik heb het aldoor willen zeggen, en aldoor weer niet gekund. 'k Begin nu weer te twijfelen; als ze het toch eens gezegd heeft. Omdat ik zoo'n hoofdpijn had, is ze vanavond niet gekomen. Ze was zòo hartelijk, en ik moet toch aldoor denken: ‘Zou ze 't wel meenen?’ Nu kan ik niet meer. Ik val om van akeligheid. Als ik maar wist, of Jog nog wat voor me doet. | |
Donderdagavond 2 Juli, elf uur.Gelukig, dat Julie met Jog naar den schouwburg is, en daarna aan 't soupeeren slaat. Nu kan ik nog rustig even schrijven. 'k Heb alweer scheuten door mijn hoofd, maar 't moet toch even. Ik wist heelemaal niet, wat ik vanmorgen moest doen, maar om acht uur was Jog er al om mij te halen. ‘Wat gek,’ zei Julie, die nog in bed lag. ‘'t Is voor een som,’ zei ik. ‘Die schàt,’ zei Julie. Onderweg zei Jog, dat hij gisteravond bij juffrouw Wijers geweest was, en haar alles verteld had. Ze schrok, toen ze hoorde, dat ik weggestuurd was. En ze wilde direct naar de Generaal om mij vrij te pleiten. | |
[pagina 257]
| |
Zoo noemde Jog het. Ze kon zich niet voorstellen, dat Mies zoo iets had durven beweren. Jog was nog aan 't verhaal, toen juffrouw Wijers al van een tram sprong. Die had thuis op ons moeten wachten, zei Jog, maar ze had het niet langer kunnen uithouden. Toen wist ik nog niet wat ze met me van plan waren, maar Jog vertelde me, dat we naar de Generaal gingen, om die alles te vertellen. 't Was toch wel net of ik opgebracht werd, en ik stak maar gauw mijn arm door dien van juffrouw Wijers. Dan ging 't idee een beetje weg. En bij de Generaal in de kamer met het groene kleed - o, 't was net een comedie. De Generaal was zòo vertoornd toen ze me zag, haar aardappel trilde en de strookjes van haar rok trilden en ik stond maar wat suf te staren, werkelijk, net een boefje. Jog speechte en juffrouw Wijers praatte en toen moest van Wijk naar Mies zoeken. Ik luisterde maar half meer, want ik dacht stellig, dat het toch niet in orde zou komen. Maar toen Mies kwam, kreeg ik weer kramp in mijn handen en ik stak ze in de zakken van mijn rok. Mies griende natuurlijk, en zei, dat ze heelemaal niets gezegd had, en ik wou al weer uit mijn slof schieten, toen Jog zei: ‘Dan zullen we er Lena ook nog bij roepen. Deze zaak moet nu uit de wereld, vindt u ook niet Directrice?’ En van Wijk, mopperend, toog op Lena uit. Die begon ook meteen te huilen en ik zat met mijn gummihak, die een beetje losgelaten had, in de franje van het vloerkleed vast. Ik kon er niet uitkomen en 't was erg benauwend, net op dat kritieke oogenblik. Lena zei, wat Mies precies gezegd had, en toen schudde de Generaal haar hoofd en zei: ‘Mies, Mies, dat had ik van jou niet verwacht.’ Ik rukte aan mijn hak en ik nam een heel stuk franje mee, maar ik wás los. En daar hoorden we buiten de deur Kitty's stem: ‘Wie teekent nog meer? Jij, Lous Perlkamp? Ja? Jij Greet? Jij Dinie? Gauw zeg, want we moeten op audientie. En terwijl de Generaal nog maar steeds bestraffend schudde, werd er op deur geklopt en | |
[pagina 258]
| |
binnen viel haast de heele club met het verzoekschrift. ‘Jo, wat 'n vergadering,’ riep Kit. Maar Lou nam het verzoekschrift en gaf het aan de Generaal. Die zette haar lorgnet steviger op, en ze drukten mij allemaal de hand en juffrouw Wijers ook en Jog ook. Dat was wel plechtig. Mies huilde nog steeds, maar toen gaf Kit haar een stomp. En zij trapte achteruit. Er stonden massa's namen onder het verzoekschrift. De Generaal las ze lang niet allemaal. Toen keek ze op. ‘Wat is jullie eerste les?’ vroeg ze. ‘Duitsch,’ riepen de jongens. ‘Goed; ga dan rustig naar jullie klas. En Jo kan blijven.’ ‘Hoera!!’ riep Kit en ze zwaaide met Mies haar vlecht. ‘Hoera! Leve de Generaal! O nee, enfin, allemaal hoera!’ En 't was een gebulder, dat een liniaal van de tafel gleed, en van Wijk om den hoek van de deur gluurde. Hij dacht zeker, dat we de Generaal hadden afgemaakt. Over excuus vragen, en het fleschje Oost-Indische inkt sprak ze niet meer, en ik zoende juffrouw Wijers uit louter dankbaarheid. En ik zoen anders nooit. Maar bij Zuurtje kreeg ik al weer de laag. Toen ik binnenstapte, keek ze eerst heel verwonderd, maar allemaal brachten ze me naar mijn plaats, alsof ik heel wat bijzonders was. Ze kneep haar mond dicht, en toen zei ze: ‘Jo, wat hangt daar aan je schoen?’ ‘O niets,’ zei ik, ‘een stuk franje, geloof ik. 't Is er al af.’ ‘Begin niet direct weer met dien onzin Jo,’ zei Zuurtje. ‘Nee juffrouw,’ zei ik zoet. Mies Brouwer was vanmiddag niet op school. En daar slaat een klok ergens twaalf. Ik ga naar bed. Pa weet het ook al. Hij was wel verschrikt eerst, en hij zei, dat hij niet wist, dat hij zoo'n gevaarlijke dochter had, maar hij was toch heelemaal niet boos. En vanmiddag nam hij me een nieuwe groote flesch Oost-Indische inkt mee. | |
[pagina 259]
| |
‘Gooi hem niet weer stuk Joop,’ zei hij. ‘Nee Pa,’ zei ik. Ik heb de flesch op tafel gezet, ik ga er nog lekker even naar liggen kijken. Wat is alles nu heerlijk! Kees zei straks, dat hij zoo iets ook net wat voor Pop vond. En toen heb ik hem over zijn haar geaaid, wat hij vreeselijk vindt. Hiep-ho! Dat is de vlag voor Jog!! |
|