De H.B.S. tijd van Joop ter Heul
(1919)–Cissy van Marxveldt– Auteursrecht onbekend
[pagina 137]
| |
28 Februari.Vanmorgen ben ik met den geschonden Smidt naar school gewandeld. Ze waren natuurlijk allemaal zeer vertoornd, dat Julie zoo liefelijk geweest was, om Smidt door midden te scheuren. En ze snapten er niets van. Ik nam de schuld maar op mij, en ik zei, dat ik Julie geplaagd had. Maar dat vonden ze geen reden, en ik vond het weer niet noodig om te vertellen, dat het nog allemaal een gevolg was van Julie's vroegere bevlieging. Want dan zouden ze mij daarmee plagen, en dat was Smidt me lang niet meer waard. Pien zei, dat ze hem wel weer prachtig aan elkaar kon fabrieken, en dat deed ze ook onder het eerste lesuur. We hadden heelemaal niet afgesproken, wat we er precies mee zouden doen; zooiets rolt gewoonlijk van zelf wel. Het tweede uur kwam Smidt binnen met een groote portefeuille onder zijn arm. Zoo loopt hij altijd, net of er wonder wat inzit, en dan haalt hij er een paar natuurkundeboeken uit. Of een schrift. ‘Dag meneer,’ zeiden we allemaal verschrikkelijk vriendelijk. Dan kijkt Smidt al angstig, want dat vindt hij verdacht. ‘Mooi weer meneer.’ Smidt deed zijn tasch open en streek over zijn scheiding. We keken naar Pien, die ‘hem’ bovenop haar boek had liggen. Ze zat er aandachtig naar te staren. Eerst kreeg Greet Hamel een beurt, dat is een zoeterd, die alles kent. En toen Pien. | |
[pagina 138]
| |
‘Pien, vertel me eens... Wat heb je daar op je boek liggen?’ ‘Een foto meneer.’ ‘Berg dat ding weg.’ ‘Ja meneer.’ ‘Mag ik eens zien?’ riep Kitty. ‘Gooi maar op Pien.’ ‘Kitty, moet ik je weer verzoeken de klas te verlaten.’ ‘Hè nee meneer, liever niet.’ ‘Gedraag je dan ook behoorlijk.’ Smidt pufte even. Pien had ‘hem’ in haar boek gemoffeld. En hij ging door. Toen hij met den rug naar haar toestond, mikte ze hem naar Pop; 't was een moedige daad, want Pop zit vlak vooraan, en ze had best mis kunnen gooien. Maar ‘Smidt’ daalde fier op Pops bank neer, die er zoo half met haar arm overheen ging hangen. ‘Wat heb je daar Emilie?’ vroeg Smidt, toen hij zich ronddraaide. ‘Niets. Een foto meneer.’ ‘Berg dat ding weg.’ ‘Ja meneer.’ We zaten allemaal te reikhalzen om hem ook te krijgen en een paar zoeterds, die er niets van afwisten, vroegen zoo benepen, bang, dat Smidt ze hooren zou: ‘Wat hebben jullie toch?’ ‘Niets,’ zei ik heel hard. ‘Jo. Stil zijn!’ Roets, daar vloog Smidt naar Loutje. Loutje, die nooit zoo erg kan meedoen om haar vader, zwiepte hem naar Noor. ‘Nora, wat doe je daar toch?’ zei Smidt, want Noor zat zoo verrukt te kijken, alsof ze minstens een tien voor natuurkunde zag staan. ‘Ik bekijk een foto. Gewoon meneer.’ Als ik jullie nu nog eén keer over een foto hoor spreken,’ zei Smidt, ‘dan neem ik het ding in beslag. Denk er aan.’ | |
[pagina 139]
| |
Smidt schreef een formule op het bord, en huup, daar zwierde ‘Smidt’ naar Kit, die gewoon te popelen zat, maar hij viel bij ongeluk op mijn bank. En Kit, die 't niet meer kon uithouden, ging heelemaal achterover hangen, om met me mee te kijken. Toen draaide Smidt zich om. Ik keek gauw even op, en hing weer met Kit over zijn aanschijn. ‘Jo!!!!!’ met vier uitroepteekens. ‘Ja meneer.’ ‘Wat heb je daar?’ ‘'n Foto meneer.’ Smidt gooide zijn krijt neer. ‘Geef hier dat ding. Nu is 't uit. Ga op je plaats Kitty.’ Hij kwam door de banken heen naar me toeloopen. Dat was hèt oogenblik. De heele club stond overeind, ik ook, om het Smidt plechtig te overhandigen.’ ‘Astublieft meneer.’ Smidt maaide het gewoon uit mijn handen, keek er naar, en toen werd hij vuurrood. Zoo rood, dat ik dacht, dat zijn boord springen moest. ‘Hoe kom je daaraan Jo?!’ Daar was ik niet op verdacht. En ik keek de club rond. ‘Gevonden,’ zei Kit achterom naar mij. ‘Zoo maar. Ergens opgediept.’ ‘'t Is goed. Je blijft om twaalf uur. Schaamteloos,’ zei Smidt. ‘Maar wij waren er ook bij,’ riep Pop. ‘Kit en Pien en Noor en Loutje en Connie, allemaal waren we erbij.’ ‘'t Is voldoende als Jo blijft. We gaan door.’ En Smidt stak zijn verminkt evenbeeld in zijn binnenzak. Om twaalf uur bleef ik dus alleen achter. De club stond voor de ramen op me te wachten. Ik durfde het gewoonweg niet vergeten, want Smidt was als een razende ijsbeer geweest het heele uur. Om kwart over twaalf had ik, net als Julie, een prachtige bruid geteekend, ook van opzij, met een verschrikkelijk mooie, lange sleep, en ik was begonnen aan een bruigom, maar dìe was veel moeilijker, toen Smidt kwam. Ik dacht, dat hij nog | |
[pagina 140]
| |
steeds woedend zou zijn, maar hij was akelig kalm en hij viel meteen met de deur in huis. ‘Hoe ben je aan mijn foto gekomen Jo?’ ‘Bij van Duinen, de fotograaf, lag hij. En toen hebben we hem meegenomen. Voor de mop.’ ‘Ja, dat was erg aardig bedoeld,’ zei Smidt. Ik vond het naar, dat hij het zoo roerend me eens was en ik begon aan den bruigom te klodderen. ‘En waarom heb jullie mijn foto dan zoo gehavend? Ook voor de mop?’ ‘Nee, dat was een ongeluk.’ ‘Zoo, en wat voor een ongeluk was dat dan? Heb jullie er misschien aan getrokken?’ Dat vond ik een uitkomst. ‘Ja,’ zeide ik, ‘we hebben er aan getrokken. Met z'n tweeën. En toen ging hij middendoor. Zoomaar.’ ‘Dat is wel merkwaardig,’ zei Smidt. ‘Ja, 't is erg merkwaardig,’ beaamde ik. ‘En aan iedereen heb jullie die foto zeker laten zien. Dat was ook erg grappig natuurlijk.’ ‘Dat is nietwaar! Niemand heeft hem gezien, en ik heb hem al vanaf Woensdag thuis gehad. Alleen mijn zuster...’ begon ik in 't vuur van mijn edele verontwaardiging. Dat is een zin uit een geschiedenisboek. Toen hield ik op. ‘Alleen je zuster....’ zei Smidt, en hij streek over zijn scheiding. ‘Ja, waar u mee gedanst hebt, zes extra's geloof ik, die heeft hem gezien.’ ‘Juist,’ zei Smidt, ‘'t was, of ik wel zoo iets vermoedde. En je hebt haar natuurlijk een massa nonsens erbij verteld.’ ‘Ja. En zij heeft hem ook doormidden gescheurd, als u 't precies weten wilt,’ zei ik opeens wraakgierig. Ik kan er niet tegen als Smidt hatelijk wordt. ‘'t Is goed. Nu weet ik genoeg. Je kunt wel gaan Jo.’ Ik wachtte, heel ezelachtig, bij de deur nog even op strafwerk. Maar dat bleef uit, en tegen de club | |
[pagina 141]
| |
zei ik, dat Smidt engelachtig geweest was en mij een lijst om de foto had aangeboden, die ik geweigerd had. | |
4 Maart.Ik heb alweer een paar dagen niet kunnen schrijven, want ik ben mijn schoenveter met mijn sleutel kwijt geweest. Ik heb me er half razend naar gezocht, en onze heele slaapkamer ondersteboven gehaald. Ik heb op mijn knieën onder onze ledikanten gekropen, en toen Julie me heel beminnelijk vroeg: ‘Mis je weer eens iets? Gelukkig,’ heb ik even beminnelijk geantwoord: ‘Ja, 't portret van Smidt mis ik. Dat wou ik voor jouw verjaardag laten omlijsten.’ Want Julie is over veertien dagen jarig, wat heel benauwend is, omdat ma er op staat, dat ik haar bloemen en een cadeau geef, en nu heb ik nog de extra-uitgaaf voor de sik. Vandaag heeft Mina hem, den sleutel bedoel ik, in de badkamer gevonden, achter de kuip. Ik snap niet, hoe hij daar gekomen is, enfin, 'k ben wat verrukt, dat hij terug is, en ik heb me vanavond weer direct aan mijn diary geslingerd. Dat heeft Julie op een rood-leeren boek staan dat ze van een Engelsche vriendin heeft gekregen. Er staat wat Engelsche onzin in, die ik best lezen mag van Julie dus die mij niets interesseert. Ik ben benieuwd, hoe ons portret wordt. Connie haar tip-top is wat aardig, je kunt de kwasten aan haar jurk zien, alleen steekt haar voet wat erg naar voren en lijkt daardoor extra groot. Maar dat is minder. Ze heeft nu ook een tip-topje van Ru met een wandelstok en een cigaret. Hij heeft geweldige o-beenen, voor hem was kniestuk toch wel beter geweest, maar Connie is er zoo mee in de wolken, en ze heeft hem opgevouwen in een medaillon van haar grootmoeder zitten. Dat draagt ze nu elken dag, en 't is gelukkig een erg ouwerwetsch, zoodat Ru er net in kan, al is het dan een beetje gedrongen. | |
[pagina 142]
| |
Vandaag zei Julie aan tafel: ‘Wat is die juffrouw Wijers toch ontzettend leelijk.’ Ik vatte meteen vlam, want dat kan ik van Julie heelemaal niet hooren, ‘Zoo,’ zei ik, ‘vind je dat? Ja 't zijn niet allemaal zulke schoonheden als Lotte en jij.’ Julie keek naar Ma, als of ze wou zeggen: ‘Hoe vindt U Joop nu weer,’ Maar omdat we ingelegde asperges aten, lette Ma niet op me. Toen zei Julie: ‘En hoe oud is ze toch? Ze ziet er uit als zestig. Wat heeft dat mensch een rimpels.’ ‘Maar zij is ook nooit apatisch geweest zooals jij,’ zei ik woest. ‘Dan kun je met tachtig jaar nog gaaf wezen. Dat is geen kunst. En zij heeft niet van die vetpotten op haar waschtafel staan net als jij.’ ‘Joop,’ zei Pa. ‘Ze is onuitstaanbaar den laatsten tijd,’ zuchtte Julie. Maar na tafel heeft Pa me op mijn rug geklopt, en hij heeft gezegd: ‘Als je zoo doorgaat met werken, als deze laatste weken, dan ben ik over je tevreden hoor Joop.’ Juffrouw Wijers is ons vandaag, toen we uit school kwamen, weer tegengekomen, en toen ze ons zag bleef ze staan. Pien en ik hebben de club aan haar voorgesteld, wel een beetje verwilderd. Ze zeiden later, dat ze haar Kedibi vonden. Dat is het allernieuwste vreemde woord van Pien, en 't beteekent leuk. | |
5 Maart.'k Geloof niet, dat ik Julie een cadeau geef met haar verjaardag. Dat moet uit je hart komen, en anders behoef je er toch heusch je geld niet voor uit te geven. Ik heb ook geen sou trouwens. Vanavond is ze alweer naar Lotte. Ze was zoo zenuwachtig toen ze wegging. Ik moest een boek in mijn kast zoeken, terwijl zij zich aan 't kleeden was. En 't was maar: ‘Joop, hoe zit mijn achterhaar? Joop, is mijn blouse overal goed uitgetrokken? Joop, toe vraag of Ma | |
[pagina 143]
| |
even hier komt. Heb jij mijn ivoren haarspeld gehad?’ ‘Ja, die heb ik in mijn geschiedenisboek liggen. Als bladwijzer,’ zei ik vertoornd, want juffrouw Wijers wachtte op me. ‘Och nee, toe zeg, zoek even met me mee. Wees eens lief. Ik heb hem hier zoo pas gehad.’ ‘Hij zit al in je haar uil,’ zei ik. ‘Ik snap waarachtig niet, dat je voor Lotte en H. de Wilde zoo'n poespas maakt. Stel je voor!’ ‘Maar er komen meer menschen,’ zei Julie en ze wreef haar nagels. Toen had ik mijn boek gevonden en ik vergat natuurlijk Ma te roepen. Juffrouw Wijers kan zich niet voostellen, dat ik zoo weinig met Julie sympathiseer. Ja, zoo noemt zij het. Ik noem het anders, kerelachtiger. ‘Ben je wel altijd lief tegen haar Joop?’ vroeg ze. ‘Lief?’ zei ik. ‘Lief tegen Julie? Maar ze is altijd naar tegen mij en vitterig en vervelend. Hoe kan ik dan lief zijn.’ ‘Maar je plaagt haar zeker nog al eens.’ ‘Ik plaag haar véél. Elken dag, dat weet ik wel. Maar zij plaagt mij ook met haar gezeur.’ ‘Je moet zoo denken Joop, zij is de oudste, en als oudste heeft ze natuurlijk wel eens aanmerkingen te maken, dat moet je dan niet direct kwalijk nemen.’ ‘Och, zij zeurt over de strikken, die ik in mijn haar heb, en dat ik nooit handschoenen draag. Ik geef geen laars om al die nonsensdingen waar zij mee dweept.’ ‘Nee, erg lief ben je niet,’ zei juffrouw Wijers. ‘Als je mijn zuster was....’ ‘O, maar dat is heel wat anders. Dan zou ik een engel wezen misschien.’ ‘En ìk geloof, dat je mij dan ook plagen zoudt.’ Juffrouw Wijers lachte zoo'n beetje. Toen bedacht ik me. ‘Ik geloof het ook,’ moest ik bekennen. ‘Het is zeker een gebrek in mijn karakter.’ Wat is ze toch goed, juffrouw Wijers. Nu geeft ze me al, laat és kijken, twee maanden les, en ze is nog | |
[pagina 144]
| |
net dezelfde als den eersten dag toen ik haar zag. Ik zie zooveel leuks aan haar. Ze heeft van die kleine, witte handen, waar Julie een moord voor zou doen, want Julie heeft lange grijpvingers, die ze wel aristocratisch noemt, maar ondertusschen. En haar oogharen krullen een beetje om. Erg leuk. Julie heeft eens beweerd, dat je, als zij sliep, een lucifershoutje op haar oogharen kon leggen, en dan rolde 't er niet af. Ik heb 't toen 's nachts meteen geprobeerd, 't gleed elk oogenblik naar beneden. Drie waren al bij haar nachtpon ingerold, en twee tusschen de dekens, en ik was net met het zesde aan 't probeeren, toen ze wakker werd en zei, dat ik een idioot was. Ja, Julie is altijd oer-beminnelijk geweest. Zaterdag is Net jarig; morgenavond steven ik naar Pa, of ik haar schrijven mag, ik moet eerst mijn verjaardagalbum nog opsnorren als bewijs. Nu, ik ga naar kooi voor Julie thuiskomt. Want als ze over Lotte begint te meieren of over al de lui, die er waren, en wat die aanhadden, dan moet ik met mijn kussen smijten of de lampetkan omgooien. En dat werkt op Ma haar zenuwen. Brr - al die zenuwen. | |
Vrijdag, 6 Maart.
| |
[pagina 145]
| |
is pas ziek geweest nota-bene, niet erg, maar ik snap nu best, wat er aan mankeerde. Driedubbel-overgehaalde uil, die ik geweest ben. Maar enfin, zóó lag ze weer op haar divan, en zóó rukte ze 's avonds weer uit. Gisteravond, voor dat ze wegging, deed ze al zoo zenuwachtig; als 't me nu ooit weer met haar overkomt, dan zal ik op mijn hoede zijn, dat beloof ik je. Ik spreek in hevige raadselen geloof ik. Ja, wacht maar! Toen ik haar hoorde thuiskomen, lag ik net in bed. Ze was voor haar doen extra-vroeg, want anders komt ze nog na middernacht thuis met Ma en 'n taxie. En ze ging meteen door naar Ma's kamer - de Pipa was naar een vergadering - en daar hoorde ik eerst een reusachtig gefluister en toen een hevig gesnik. Ik dacht: ‘Kom, heeft ze 't weer op haar zenuwen. Had Lotte zeker een nieuwe japon aan, of misschien gaat Lotte gauw trouwen, en daar kan ze weer niet tegen natuurlijk.’ Ik werd alweer kriegel en ik hoopte maar, dat ze bij Ma uitgriende en mij niet met al die petieterigheden ging vervelen. Zoo zou jij ook denken Net, als je een zuster had. Wees blij met je eenen broer, hoewel die ook lastig kunnen zijn! Nou, ik weet niet hoe 't kwam, maar ik ging toch niet slapen voór ik Julie bij onze deur hoorde. En toen schrok ik, want ze zong. Zacht natuurlijk, want 't was al over half twaalf, maar ze zong toch. Dat liedje van je t'aime, je t'aime, en dan nog zes keer hetzelfde, met al die lange uithalen. Ik deed mijn oogen wagenwijd open en daar stond Julie in de deur, en ze zag er heel anders uit dan anders, grooter en leuker - enfin anders. ‘Waarom zing jij?’ zei ik meteen. ‘Dag Joost.’ ‘Dag. Waarom zing jij zoo laat?’ Toen ging Julie voor haar toilettafel zitten, en ze keek in den spiegel. ‘Oh, I am so happy,’ zei ze. Als ze erg verrukt is, praat ze altijd Engelsch, dat weet je. ‘Kom,’ zei ik, ‘waarom ben je nu weer happy?’ Ze | |
[pagina 146]
| |
zuchtte zoo lang op, zoo 'n zucht, die uit je teenen komt. ‘Ik bèn het,’ zei ze. ‘Nou, ik hoop, dat je 't blijft,’ zei ik, en wou me omdraaien. Maar toen rende ze naar me toe, en zoende mijn neus, ze bedoelde natuurlijk mijn wang, maar omdat wij elkaar nooit zoenen, zelfs niet als we jarig zijn, kwam dat falikant uit. ‘Joost, zul je geen rare dingen zeggen, als ik je iets heel, heèl heerlijks vertel?’ ‘Is 't voor mij ook prettig?’ ‘Ja, ook; ja voor jou ook.’ ‘Vertel dan maar op.’ ‘Maar zul je dan lief zijn Joop? 't Is de gewichtigtse dag van mijn leven Jopie.’ ‘Jakkes,’ zei ik. ‘Ga je in talen studeeren. Of misschien weer naar 't buitenland?’ ‘O, heel iets anders. Ik ben verloofd Jopie, ik ben verloofd!’ Ik sprong overeind, dat snap je! ‘Ben jij verloofd?!’ zei ik. ‘Met wie?’ Toen viel Julie, heel raar op haar knieën voor mijn bed, en stopte haar gezicht in mijn deken. ‘Je mag wel oppassen,’ waarschuwde ik, ‘want ik heb er vanavond een open veiligheidsspeld op laten vallen. Je kunt er je aan prikken.’ Daar dacht ik nog aan Nettie, want ik overzag nog den heelen vreeselijken toestand niet. ‘O Joop!’ zei Julie in de deken. ‘Nou, met wie?’ Ik schudde haar maar eens, want ik dacht: ‘Aanstonds slaat ze weer aan 't huilen.’ ‘Met...met Jog, Joop.’ ‘Met Jog?’ zei ik. ‘Wie is Jog? Ik ken geen Jog.’ ‘Met jouw Smidt,’ zei ze. ‘Met mijn Smidt? Van onze school? Dat noemt ze mijn Smidt nota-bene.’ 't Was me net of ik met bed en al door de kamer zweefde, zoo schrok ik. Want dat had ik heelemaal niet vermoed. ‘O, wat verschrikkelijk,’ zei ik toen. ‘En je zou lief zijn,’ zei Julie. | |
[pagina 147]
| |
‘Ja, maar jij zou me iets heerlijks vertellen. Met Smidt. En hij kon je niets meer schelen.’ ‘Dat zeg je altijd, wanneer 't juist andersom is Joop.’ ‘Zoo, dat is wel aardig,’ prevelde ik. Ik wiegelde maar heen en weer in bed van ontzetting. Ik heb er tegen jou, geloof ik, nog wel gekheid over gemaakt. Maar ik heb toch nooit kunnen denken, dat het er werkelijk van komen zou. En ik zei nog maar eens: ‘Met Smidt.’ ‘Als je hem goed leert kennen Jopie, dan zul je eens zien wat een schat hij is.’ ‘Heeft hij je vanavond gevraagd?’ zei ik. ‘Ja.’ Julie krabbelde overeind en liet haar hoofd hangen. ‘Waar?’ ‘Hij heeft me thuis gebracht.’ ‘Zoo. Dat is wel fraai. Ik dacht, dat dat niet netjes was.’ ‘Hij had me zooveel te vragen Joop.’ ‘Heeft hij je gezoend?’ Ik griezelde gewoon, als ik er aan dacht Net. Toen zakte Julie's hoofd nog dieper. ‘Je mag niet zulke ondeugende vragen doen Jopie.’ ‘Dat noemt ze ondeugend. Heèft hij je gezoend?’ ‘Jà, jà, jà.’ ‘Brr,’ zei ik. Bij ongeluk, want toen versteende Julie. ‘Je zult je behoorlijk tegen hem gedragen Joop. Daar zal Pa wel voor zorgen.’ Toen vond ik het toch wel zielig voor haar, dat ze zoo in haar nopjes was met Smidt en daarom zei ik: ‘Nu enfin, ik feliciteer je hoor. En ik hoop dan maar, dat het niet meer afraakt.’ ‘Dank je wel Joop,’ zei Julie. En dat vond ik voor haar doen zoo beminnelijk, dat ik er nog achteraan zei: ‘Hij heeft ook werkelijk mooie tanden. Pien dacht, dat ze valsch waren.’ ‘Nee, ze zijn niet valsch,’ zei Julie. ‘Prachttanden zijn het hè? En heb je wel eens op zijn oogen gelet?’ | |
[pagina 148]
| |
‘Nee nooit.’ ‘O, bèeldige blauwe oogen heeft hij. Snoezig zeg!’ ‘Dan zal ik daar morgen eens naar kijken,’ beloofde ik. ‘Nacht, droom maar niet hardop.’ ‘Nacht Joop,’ zei Julie, en ze wou me al weer zoenen, maar ik duwde haar maar gauw een hand toe. ‘Geef me de vijf,’ zei ik. ‘Het beste.’ En ik heb nog twee uur liggen woelen Net! Ik kan er niet over uit gewoonweg. Een zwager te krijgen, die Jog heet. Hij heet werkelijk Joachim. Wat een vreeselijke naam hè? Joachim Marinus!!!! De heele club is vanochtend omgetold, toen ze 't hoorden, en ze hebben me allemaal beklaagd. Volgenden Zondag, als Julie jarig is, is het receptie en overmorgen komt hij om haar hand vragen; wat 'n onzin, net of Pa hem niet even kan telefoneeren, dat het goed is. En meer weet ik niet te schrijven. Werkelijk niet. Ik ben maar blij, dat Kees verliefd is op Pop, anders zou hij het misschien nog op de Generaal worden, of op Zuurtje. Ik geloof wel, dat zoo iets voor mij is weggelegd. Nou Net het beste. Schrijf maar eens gauw aan me.
Je ontredderde Joop. | |
7 Maart.Daar zit ik weer voor mijn dagboek. 't Is een week geleden, dat we met Smidt zijn foto aan 't ballen waren. Och, die ellendige foto ook! Want als je 't goed beschouwt, is 't nog mijn schuld, dat Smidt zich gedeclareerd heeft. Zoo noemt Julie het. Hij heeft haar nota-bene gevraagd, waarom ze zijn foto stukgescheurd had. Wat zijn mannen toch wezens. En ik kan me best voorstellen, hoe Julie toen gebloosd en zoo'n beetje uit de hoeken van haar oogen gekeken heeft. Ik zie er haar best voor aan, dat ze een traan heeft vergoten, toen ze zei: ‘Omdat hij van Pop was.’ Want dat heeft ze gezegd. Ik heb haar op den man | |
[pagina 149]
| |
af gevraagd hoe alles precies gegaan is, en nu ze het me éen keer verteld heeft, krijg ik 't natuurlijk op alle uren van den dag te hooren, want zoo is Julie. Er is zoo'n gekke stemming in huis. Ma kijkt naar Julie met blikken vol trots en Pa is afweziger dan ooit. Kees heeft gezegd: ‘Blij, dat hij niet op 't gym les geeft. 't Zou slecht voor zijn prestige zijn.’ Maar ik zit ermee. De heele club wou vanmorgen opstaan en hoera roepen als hij binnenkwam. Ik heb ze moeten bezweren het niet te doen, want hij is nu niet meer Smidt met dt, maar Jog, die mijn zwager wordt. Kit werd er nog kwaad om. Die zei: ‘Stel je toch niet zoo aan Joop. Net of 't wonder wat is. 't Zou mij niets kunnen schelen, al werd hij mijn vader.’ Kit heeft goed praten, want Steub is getrouwd en zij heeft nooit kans, dat ze met Georgien voor 't zelfde feit komt te staan. Kit had toch een vreeselijke groote oranjeroset opgespeld en een vlaggetje voor op de bank geprikt, en ze dreigde me, dat als Smidt zou vragen wat dat beteekende, ze zeggen zou: ‘Omdat u familie wordt van Joop. Dat vind ik zoo plezierig.’ Ik moest er werkelijk vanmorgen aldoor aan denken, wat 'n bende we gemaakt zouden hebben, als Smidt zich aan een ander dan Julie gedeclareerd had. En ik neem het ze allebei erg kwalijk, dat ze me niet eens dat pleziertje gegund hebben. Smidt deed net of hij de vlag en de roset niet zag en zelfs toen Kit er mee zwaaide boven haar hoofd zei hij niets. Ik heb geen enkele beurt gehad, 't was juìst zoo'n lamme les, en toen zei de club: ‘Zie je wel, Joop heeft al een streepje voor.’ En ik ken niets akeligers, dan om bij de Generaal of bij een van de adjudanten een streepje voor te hebben. Toen ik thuiskwam uit school, stond Julie al in de gang. ‘Hoe was hij Joost?’ ‘Bleek,’ zei ik, ‘en mager. En hij heeft zes keer in zijn boek moeten kijken, omdat hij zijn les niet kende.’ | |
[pagina 150]
| |
‘Heeft hij nog iets tegen je gezegd?’ ‘Nee, dat heeft hij niet gedurfd natuurlijk. Hij ziet er zoo bibberig uit. Je mag hem morgen wel van huis halen, want anders geloof ik nooit, dat Pa hem ziet verschijnen.’ Ziezoo dacht ik, daar heeft ze zeker genoeg aan. Maar nee. ‘Jopie, je krijgt een beeld van een wit-zijden japonnetje voor de receptie. Met zwanedons om den hals en om de mouwen. Snoeperig. 'k Heb het vanmorgen met Ma bij de Bonnetterie gezien.’ Ik mikte mijn hoed naar den kapstok, maar hij viel eraf en op Julie's neus. 't Is een lakhoed, dus 't deed nogal pijn geloof ik, want ze gooide het direct over een anderen boeg. ‘Ik weet wel,’ zei Julie, ‘dat ik jou nooit vraag te logeeren, als ik getrouwd ben.’ ‘Dat is een opluchting,’ zei ik. ‘En ik hoop maar, dat je gauw trouwt. Volgende week al.’ Toen werd er getelefoneerd en Julie rende naar de telefoon. Ze dacht zeker, dat het Smidt was, maar 't was verkeerd verbonden en ik lachte zoò hard, dat Ma, die van boven kwam, zei: ‘Lach toch niet altijd zoo luid Jo. Foei, zoo ordinair.’ Vanmiddag, toen ik les had van juffrouw Wijers, is Julie zelf binnengekomen met de thee en heeft het glorierijke feit van Smidt verteld. Ik had Julie met plezier kunnen slaan, zooals ze binnenkwam, een beetje verlegen, wat ze heelemaal niet is. En verrukt dat ze deed en I am-so-happy-achtig. Ik zei: ‘Je hadt het heusch niet zelf behoeven te vertellen. Ik heb het gisteravond al bejammerd tegen juffrouw Wijers. Maar die zei: ‘Ik hoop, dat u heel gelukkig wordt.’ ‘Dank u,’ zei Julie met zoo'n ingehouden gaap. Daar bedoelt ze dan een traan mee achter in haar keel. Ik geloof, dat ik vreeselijk uit mijn humeur ben. Als ik het maar niet al dien tijd van Julie plus Smidt blijf, dat zou erg naar voor me zijn. Daar komt Mina naar boven. Zoo, iemand voor mij aan de telefoon, gauw even hooren. | |
[pagina 151]
| |
't Was Pop. ‘Hallo Joop,’ zei ze. ‘Je spreekt met Pop. Zeg, komt Smidt morgenmiddag bij je Pa.’ ‘Ja, hoezoo?’ ‘Wat ga jij doen?’ ‘Ik moet thuisblijven van Ma. Voor de vulling.’ ‘Zal ik bij jou komen? Dan zit je er niet zoo akelig alleen voor.’ ‘Goed,’ zei ik. ‘Leuk. Tegen drie uur hoor. Ja 't wordt een penibele dag voor me. Nu, tot morgen dan.’ Want ik hoorde Pa thuis komen. ‘Tabeh,’ zei Pop. Ik geloof beslist, dat ze meer met Kees spreekt, dan ik weet, want anders zou ze dunkt me niet tabeh zeggen. Ik weet nog steeds niet hoe je het schrijft. Als Julie getrouwd is, heb ik de slaapkamer alleen en haar zitkamer natuurlijk. Dat is tenminste een voordeel. Laat ik me daar dus in verdiepen gaan. | |
8 Maart.Vanmorgen was Julie om zeven uur op. En omdat ze de lampetkan brak, werd ik wakker. 't Was een zee en Julie stond erin te dansen als een kikker. ‘Hé Jo, kom eruit en help me opruimen. Mijn voeten zijn drijf.’ ‘Je mag den rok van mijn mantelpak nemen om te zwabberen,’ bood ik aan. ‘Als je 't maar zegt tegen Ma.’ ‘Flauw wicht. Help me dan toch.’ Ik had er niets geen zin in, en Julie wierp zich op de bel en belde Mina. Maar Mina kwam niet, die was natuurlijk nog niet op. Julie belde weer als een razende, en ik dacht werkelijk, dat Ma wel komen zou in de verwachting Julie bezwijmd en mij aan de schel te vinden. Maar inplaats daarvan kwam Laura met haar woedendste gezicht om de deur. ‘Ik belde twee maal. Voor Mina,’ zei Julie. ‘Die legt nog in d'r bed,’ zei Laura en ik genoot van haar stem. | |
[pagina 152]
| |
‘De lampetkan is gebroken. Wil je dat even wegruimen?’ Julie kroop weer gauw in bed. ‘De smeerboel,’ zei Laura heel fier. ‘Scherven is geluk hè?’ vroeg ik voor de mop. ‘Weet ik het,’ zei Laura. ‘En 't kan me niet schelen ook.’ Ze grabbelde in de scherven en gooide die in de toiletemmer. 't Was een reuze-gekletter. ‘Wat zul je nu vandaag gelukkig worden Julie.’ ‘Wees toch stil.’ ‘Je zult van groote dingen hooren Laura.’ ‘Be quiet Jo.’ ‘'t Is vandaag een gewichtige dag Laura. Ben je om drie uur thuis?’ Maar Laura verdween om een dweil te halen geloof ik en Julie zei: ‘Als je 't zegt tegen dat oorwurm van mijn verloving, dan zal ik zorgen, enfin, dat zul je wel zien. Ze weten het nog vroeg genoeg.’ Toen draaide ik me om en ik sliep alweer voor Laura terug was. Ons huis leek den heelen morgen wel bezeten, zelfs Ma was verwilderd. Ze streek drie keer over Julies haar, ondanks de lampetkan, en daar kan Julie niet tegen, omdat het dan overeind gaat staan. Julie bedankte voor alles aan de koffie. Die moed moest ik eens hebben. 'k Zou het alleen mogen bij een ernstige ziekte en dan nog op attest van den dokter. Pa keek wel zoo af en toe naar Julie en dan schudde hij zijn hoofd. Ze zag er ook heel raar uit, zoo vlekkerig weer en met weggezakte oogen. Ik voelde me dus ook verplicht om te zeggen: ‘Je hebt niet je beau jour vandaag. Vin je wel Kees?’ ‘Daar zal minder op gelet worden,’ zei Kees. ‘Enfin,’ zei ik, ‘hij zal er ook wel raar uitzien.’ Waarop Julie al weer aan 't huilen sloeg en Pa zei: ‘Je moet je werkelijk een beetje leeren beheerschen Julie.’ ‘Maar Jo enerveert me zoo verschrikkelijk,’ snikte Julie. ‘'s Morgens vroeg begint ze al. O, I hate her!’ Dat is ook vreeselijk leuk Engelsch. | |
[pagina 153]
| |
‘Kom, kom,’ zei Pa, ‘wat doe je overdreven. Joop meent het toch zoo kwaad niet.’ Dat was dank zij mijn vosserij van den laatsten tijd, want vroeger zou ik misschien van tafel gestuurd zijn. Julie keek aldoor maar naar de klok. En toen er getelefoneerd werd sprong ze op met de hand op haar hart. ‘Mijn hart bònst,’ zei ze tegen Ma. ‘Ik schrik van alles.’ 't Was iemand voor Pa, en Kees bromde: ‘Als Pa onverwachts wegmoet, dan kan die vrijer van jou z'n speeg wel tegen mij afsteken.’ Julie vind ‘vrijer’ natuurlijk heel verachtelijk, en Ma zei, dat Julie haar Turksche japonnetje maar moest aantrekken, want dat kleurde zoo goed. ‘Hè ja,’ zei Kees, ‘en wil je dan de groote scène eens met mij repeteeren zuster?’ ‘Ik ben blij, dat ik nog niet verloofd ben,’ zei ik. ‘Wie zou jou willen hebben kwikstaart?’ zei Kees. ‘Jij bent veel te lastig.’ Maar toen kwam Pa terug en Kees vroeg Pa, hoe hij zich wel voelde met een getrouwde dochter. ‘Zoo ver zijn we nog niet,’ zei Pa. ‘'n Kwestie van tijd,’ zei Kees. Na de koffie ging ik met Julie naar boven en ik bood zelfs aan om haar te helpen met het Turksche japonnetje. Maar daar was ze niet van gediend. ‘Je kunt me een pleizier doen, en ga op zolder zitten of in de badkamer, maar loop me niet in den weg.’ ‘Dank je feestelijk. Ik weet niet wat ik liever deed.’ En ik vleide me neer bovenop de sprei van mijn bed en trommelde een fanfare tegen het ledikant met mijn slofjes. Julie zweeg. ‘Je mag den verfkwast wel gebruiken, want je ziet erg pipsico. 't Zal alleen lastig voor Smidt zijn,’ begon ik het gesprek. ‘Horror,’ zei Julie, en schuierde verwoed haar haar. ‘Julie.’ ‘Ja.’ | |
[pagina 154]
| |
‘Hoe moet ik Smidt nu straks noemen?’ ‘Bij zijn naam natuurlijk.’ ‘Moet ik dan Jog zeggen?’ ‘Zoo heet hij toch?’ ‘Ik vind het gèen naam. 't Klinkt direct zoo familiair. Stel je voor, dat ik op school zeg, als hij binnenkomt: “Zoo Jog.” Dan giert de heele klas zeg.’ ‘Echt wat idioots voor jou om te bedenken.’ Ik roffelde weer en harder. Julie voelde aan haar hoofd. ‘Zal ik je haar schuieren?’ ‘Nee.’ ‘Wat zou hij zeggen tegen Pa?’ ‘Dat jij een spook bent.’ ‘Nee, dat hij jou zoo lie-ief heeft,’ en ik hopste heen en weer. ‘Wat lijkt me dat ellendig zeg! Wat zal hij in zijn piepzak zitten. Weet je wel, dat zijne eene wenkbrauw hooger zit dan zijn andere? Je moet ze eens recht masseeren. Net een werkje voor jou.’ ‘Horrid old pig,’ zei Julie. ‘Weet hij 't al, dat jij apathisch bent?’ ‘Ik vraag Ma om de logeerkamer.’ ‘Doe het zeg.’ Julie had net haar japonnetje vastgemaakt en was bezig haar armband uit te zoeken, toen er gebeld werd. 't Was kwart voor drie. ‘Daar heb je 'm,’ jubelde ik. ‘Dat is zijn bibber-belletje.’ Ik sprong van het bed en ik rende naar het raam om dat open te duwen, maar Julie greep me nog net aan mijn rok vast. ‘Je kijkt niet uit het raam. Als je 't doet, dan gil ik. Dan roep ik Ma. Ben je niet wijs zeg.’ Er klonken al voetstappen op de trap. Julie liet me los. ‘Hij komt meteen naar boven. Da's nogal vrijpostig van hem. 't Is mijn slaapkamer ook.’ Toen kwam er een klopje op onze deur en binnen wandelde Pop. Ik voelde, dat Julie haar uit het raam had kunnen gooien. ‘Zoo verloofde,’ zei Pop. ‘Van harte hoor! Dag Joost. Ik kom je gezelschap houden vanmiddag.’ | |
[pagina 155]
| |
‘Erg leuk van je. We zitten al in afwachting van Jog.’ ‘Wie is Jog?’ vroeg Pop. ‘Smidt.’ ‘Heet hij Jog? Bewaar me wat een naam. Voor Smidt tenminste.’ Julie verdween en ze sloeg de deur hard achter zich dicht. ‘Is ze daar kwaad om?’ vroeg Pop. ‘Betty wordt nooit kwaad om zoo iets. En die zeg ik veel erger dingen.’ Ik had het raam al opengegooid, en ik lag er op mijn knieën voor. Je kon de heele straat overzien tot aan den hoek. Pop kwam naast me knielen. Onze klok sloeg net drie uur en die gaat twee minuten voor, toen om den hoek Smidt aan kwam zeilen, met 'n hoogen dop op en vreeselijk vooruitstekende knieën. Dat had ik nog nooit zoo opgelet. We doken meteen, want hij keek zoo starend naar ons huis. ‘Heb je niet iets om naar beneden te laten?’ vroeg Pop. ‘Julies haarschuier bij voorbeeld? Dat zal hij wel leuk vinden.’ Ik zocht nog gauw naar een touw, maar Smidt was al binnen voor we het gevonden hadden. Toen gingen we op het bed zitten en wachtten. En mijn hart begon ook wat te rommelen, want 't was zoo akelig stil in huis. ‘Nu ligt Julie op apegapen,’ zei ik somber. ‘Toen Dolf bij Pa was, om Betty, heb ik een wekker laten afloopen vlak voor de deur. En Pa dacht, dat er getelefoneerd werd, en die zei tegen Dolf: “Excuseer een oogenblikje.” Buiten rolde hij pardoes over den wekker en dat ding ratelde maar door. 't Was niet tot bedaren te krijgen. Pa heeft gebruld gewoon.’ Ik vond het een moedige daad van Pop. We kregen het erg koud, en 't was net of er iemand doodziek was in huis. ‘Nu wordt Julie geroepen, hoor je wel? Daar komt Mina naar boven,’ zei Pop, die 't verloop kende, van Betty nog. ‘En dan aanstonds moeten Kees en jij binnenkomen.’ 't Was kwart voor vier op onze klok, toen Mina | |
[pagina 156]
| |
ons haalde; mij alleen natuurlijk, maar Pop ging mee. Op de gang stond Kees. ‘Hé Pop, ben jij hier?’‘Dat zie je,’ Kees hoestte verschrikkelijk, dat was voor zijn kleur, maar Pop bleef erg gewoon. Er schijnt dus toch niets achter dat tabeh te zitten. Met z'n drieën stevenden we dus naar beneden met Mina achter ons, die: ‘Gompie, gompie,’ zei. En in den salon zaten Pa en Ma en Julie en Smidt naast elkaar op de canapé, en Julie heelemaal rood. Pa wilde nog voorstellen nota-bene, maar ik wandelde meteen op Smidt toe en ik zei: ‘Dag Jog.’ ‘'t Klonk zoo gek en zoo hard, net of ik het er om deed. Pop kreeg in haar rechterwang eenkuil, dat krijgt ze altijd als ze lachen moet. ‘Ik feliciteer u wel mijnheer Smidt,’ zei ze en ze drukte fier Smidt zijn hand. Ik geloof, dat Smidt het niets leuk vond om Pop ook te zien, maar hij hield zich goed. Pop ging naar Pa en Ma en ik zei: ‘O ja, many happy returns of the day Jog.’ Dat zegt Julie altijd als er iemand jarig is. 't Was hier natuurlijk absoluut niet van toepassing en dat wist ik best, maar ik dacht, Smidt snapt het misschien toch niet, die weet alleen wat af van de wet van Archimedes en van de snelheid van een electrische vonk. Maar Ma keek kwaad en Pa zei: ‘En moet je ons heelemaal niet gelukwenschen Joopje?’ en hij nam me bij mijn hand en streek over mijn | |
[pagina 157]
| |
haar en gaf me een zoen, zoodat ik knipperig werd in mijn oogen. 't Is natuurlijk wel allemaal door Julie, maar 't was toch - menschenkinderen wat is het al laat. Gauw afwerken. Smidt heeft bij ons gegeten en hij heeft naast Julie gezeten. Ik heb een keer gezien hoe ze mekaar onder de tafel een hand gaven. Ze dachten natuurlijk, dat ik het niet zag, maar op dat punt ben ik erg pienter. Ja, die ellende zit er ook nog aan vast. Kees heeft een half uur over Pops stoel gehangen, en al maar tegen haar gefluisterd. Op 't laatst begon Pop roodachtig te worden. Wat zou dat nu weer beteekenen? Ik heb Kees later gezegd, dat het niet te pas kwam. En hij zei: ‘Je bent een schat Joop.’ En dat zegt hij nooit. Nu is Smidt dus mijn aanstaande zwager. En 't valt me zelf mee, dat ik zoo gemakkelijk Jog tegen hem zeg. Als hij Julie nu maar nooit zoent, waar ik bij ben, want dan zal ik eens beginnen met er stokken voor te steken, zooals Smidt, o nee Jog, het noemt. |
|