en de mensen die mij omringen, hoe moeilijker de aanpassing aan de wereld van deze dingen en deze mensen. Wacht, een psychopaat ben ik, dat is het juiste woord, een vervloekte psychopaat die niet opgewassen is tegen de dingen die hem omringen.
Ligt alle schuld bij mij? Dit is mijn eiland, maar het is mij te vreemd. Ik hoor er niet thuis. God, wat ben ik dronken. Wie kan berusting vinden in zijn hulpeloosheid het goede dat verdwijnt tegen te houden en het slechte dat opkomt te weerhouden? Wat is goed, wat is slecht? Wie kan gelijke tred houden met alles dat zo gauw en zo dikwijls verandert? Dit is een surrealistisch spookeiland, zo contrastvol en zo ontastbaar, dat het onwezenlijk wordt.
Dit hotel. Dit terras. Op tien meter afstand ligt de zwarte zee, die onophoudelijk en eentonig de kleine stenen en schelpen op het strand doet krassen. Wanneer de muziek even ophoudt, hoor je het duidelijker. Stel je voor dat je de hele nacht naar dit geluid, dit krassen, moet luisteren. Je wordt er vast krankzinnig van. En dan de mensen op dit terras. Wat voor mensen zijn het? Spreken zij de taal van het eiland? Je hoort Spaans, Frans, Nederlands, Engels. Bij het zwembassin zit een groep Noorse zee-officieren en aan de bar hangt een drietal luidruchtige Amerikanen. Wat zoeken de mensen hier? Waarom zijn ze zo verschillend gekleed? Er zijn elegante dames met prachtige avondjaponnen, die haar blote schouders laten zien. Mannen in dure kostuums en in minder dure pakken. De Noorse zeelui hebben korte broeken aan. De harige mannenbenen passen beslist niet in deze omgeving met al die charmante dames. De Amerikanen bij de bar hebben schreeu-