Porta Nigra(1934)–H. Marsman– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 19] [p. 19] Don Juan Ik weet dat men van mij zegt, dat ik mijn leven en lust naar links en naar rechts heb verstrooid, kinderen en meisjes verkracht, en in vrouwen mijn drift gestrooid die ik achterliet in hun bed, snikkend, na eenen nacht... maar heeft één die mij zoo heeft berecht wel merg in zijn beendren gehad en bloed in zijn aadren en in zijn lendenen lust? en weet één van hen iets van de angst, die ik zoo in slaap heb gesust, deze ónrust...? en nooit genoeg, nooit genoeg is de angst die mij verder joeg in een donkre omhelzing gekoeld. hoe diep ik in vrouwen drong, altijd zong weer daarboven het lied dat mij het blijven verbood, altijd zong het boven het bed, dat met rozen getooid en boven haar droomenden mond waaruit haar lachen soms sprong gelijk mijn drift in haar schoot; neen, nooit werd mijn angst goed gekooid, in geen lichaam, hoe mooi ook, hoe welig, hoe week... altijd bezweek weer de vergetelheid, soms al na korten tijd, [pagina 20] [p. 20] en ik zag hoe de dood ontsteeg aan het lichaam waarover ik neeg - en wie van de richtende bend kende iets van dit vreezen? maar ach, waartoe dit verweer? Gij weet hoe zeer ik berooid en laf en bevreesd ben gevlucht voor den toorn van uw aangezicht. hier ben ik, in dit schamel gehucht waar ik dit jaar heb geleefd, zonder vrouw - eenzaam en zwak en oud en ik weet het: lang duurt het niet meer; maar zou er voor mij, zoo berooid, geen plaats zijn, geen smalle plek in den breeden schâuw van uw Troon? Gij weet het: ik heb te veel, in de oogen der menschen, bemind wijl ik jager was naar het Beeld, dat geen vrouw ter wereld ons geeft... en nu ben ik moe van de jacht en ik ben zelf een stuk wild, uw prooi? of voor de gieren een aas? - het is avond geworden en nacht. ik lig in het donker. ach, hoe lieflijk is nu het eerste geflonker der sterren... ik lig in het donker, en wacht. - Vorige Volgende