Marcus Curtius(1734)–Jan de Marre– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina III] [p. III] Den heere Adriaan van Alderwerelt; Raad, van zyn Roomsch Keizerlyke- en Koninglyke Catholyke Majesteit, En deszelfs Agent by de Hoog-Mogende Heeren Staaten Generaal der vereenigde Nederlanden. EEn Edel lid der Roomsche Burgery, Held Curtius, die d'eeuwen streeft voorby, En 't woên des tyds, is tot dit uur ontwrongen, Daar hy noch leeft op duizenden van tongen, Door zynen moed, en overed'le daad, Zo groots betoont aan Romen's Burgerstaat, Een daad waar van wy nergens weerga vinden, Daar hy zig zelf door d'Afgrond laat verslinden, [pagina IV] [p. IV] En strekt aan 't volk een kost'lyk Offerhand, Alleen uit zucht voor 't dierbaar Vaderland, Dat door de Pest te deerlyk sloeg aan 't kwynen, Zal nu, myn Heer, op ons Tooneel verschynen, Om yder een te nopen tot een plicht, Waar voor by hem Natuur, en Liefde zwicht: Een plicht zo braaf voor 't menschelyke leven, Die d'Onderdaan staat in het hart geschreven. Maar hy, myn Heer, nu hy in 't licht zal treên, Om weer ten dienst te strekken voor 't gemeen, Herdenkt te laat de kiesheit dezer dagen; En is beducht dien groten stap te wagen, Ten zy gy hem een Schutsheer strekken wilt. Dan acht hy niet, geveiligt door dat schilt, Het kroost der Nyd, of ingebeelde kloeken, Of vitteren die kaf uit koren zoeken, Of die ontaard, bespottende dien plicht, De deugd versmaân, en eeuwig staan in 't licht. Hy treed dan toe gesterkt met die verwachting. Ontfang hem tot een teken van myn achting Die ik aan u verschuldigt ben, laat hy, Als de eersteling van myne Poëzy, Hoe laag van toon, aan u zyn opgedragen, Een enklen Raap kon wel een Vorst behagen: [pagina V] [p. V] Gy die op 't spoor van zulke Vorsten treed, En door geen waan uw eige deugd vergeet, Ja zelf het harte eens Keizers kunt bekoren, En overal uw naam en lof doet horen, Zult deze gift ook aanzien, niet versmaân, En zo 'k my noch mag vleijen met die waan, Dat dit myn Werk uw oordeel kan behagen, En zulk een prys van uwe gunst weg dragen, Verkryge ik iet, by Dichtren ongehoord, Dat ik aan Al der Wereld heb bekoort. J. de MARRE. Vorige Volgende