Trouwe vermaninge aende christelicke gemeynten van Brabant, Vlanderen, Henegou ende andere omliggende landen
(1589)–Philips van Marnix van Sint Aldegonde–Den Li. Psalm Davids.Opte gemeene wijse.![]()
Ga naar margenoot3 Ontferm dy mijns, Ontferm dy mijner Heer
Mijn trouwe God, wt enckeler genaden
Wisch wt mijn sond end leelicke misdaden,
Want du bist goet end ontfermhertich seer.
Ga naar margenoot4 Wasch my te deeg end herwasch teenegaer
Mijn boosheyt vuyl: end laets' aen my niet cleven,
Maer maeck my heer
| |||||
[pagina 81]
| |||||
![]() gants suyver ende clear
Van mijn misdaet,
end wilse my vergeven.
Ga naar margenoot5 Want ick bekenn', end voel tot binnen thert
De leelickheyt mijns trowloos overtreden,
Mijn sond ligt my steets wroegend' op de leden,
End' onder d'oog met knaging ende smert.
Ga naar margenoot6 Dy, dy alleen heb ick o Heer misdaen,
End voor dijn oog seer grouwelick gesondicht,
Op dat dijn woort rechtveerdich mach bestaen,
End dijn gericht voor reyn werd wtgecondicht.
Ga naar margenoot7 Sie doch, ick ben een sondaer inden aert
Ontfangen zijnd' wt sondelicken sade,
Ick ben geneygt van smoeders lijf tot quade,
End in erfsond voldragen end gebaert.
Ga naar margenoot8 Sie du hebst lief de waerheyt inden gront,
End een vroom hert, dies ken ick my nu schuldich
Te meer, dat du my oor hebst gedaen kondt
Dijn wijsheyt Heer, seer diep end menichfuldich.
Ga naar margenoot9 Ontsondig my met Hysop nu voortaen,
So sal ic zijn recht suyver inder waerheyt,
End wassche my, So sal ic, Heer, in claerheyt
End witticheyt, den sneew te boven gaen.
Ga naar margenoot10 Laet mijn hert dwelck nu van rouwe truert
Werden vervreugt met goede blijde tijding,
| |||||
[pagina 82]
| |||||
So sal tgebeent d'welck du my hebst betuert
Weer teenemael verquicken met verblijding.
Ga naar margenoot11 Dijn aengesicht van mijne sonden keer,
End wil met my in geen gerichte treden,
Maer wisch heel wt mijn ongerechticheden
Dat sy voortaen niet en verschijnen meer.
Ga naar margenoot12 O Heer mijn God, mijn schepper, schep in my
Een suyver hert dat vroom sy sonder veynsen,
Een nieuwen geest die recht bestendich sy
Verleen my Heer, end geef my nieu gepeynsen.
Ga naar margenoot13 Verwerp my niet van dijn lief aengesicht
Daer in geheel mijn welvaert is gelegen,
End wil ooc niet van mijner sonden wegen
Ontrecken my des heyligen Geestes licht.
Ga naar margenoot14 Geef my wed'rom de blijschap ende vreugt
Van dijne heyl, end van dijn hulpe spoedich.
Verstercke my het hert met nieuwe jeugt
Mits eenen geest gewillich end vrymoedich.
Ga naar margenoot15 Dan sal ick doen den sondaers goet beticht
Van dijnen will end hun dijn wegen leeren,
So dat sy haer gewillichlick bekeeren
Sullen tot dy, end volgen haren plicht.
Ga naar margenoot16 O God, mijn God, mijn heylant seer getrow,
Verloss' my doch van mijne sonden bloedich,
Op dat mijn tong ontspringe sonder schow
Tot lof end prijs van dijn gerechticheyt goedich.
Ga naar margenoot17 Doe open heer mijn lippen ende mont
Die anders zijn geheelick toegesloten,
Dan sal ick vry van herten onverdroten
| |||||
[pagina 83]
| |||||
Spreken dijn lof aen alle plaets end stont.
Ga naar margenoot18 Want du en hebst geen offerhand begeirt,
Anders had icks ootmoedich voorgedragen,
Maer dy en zijn brantoffers doch niet weirt,
Noch du en hebst aen sulcx geen welbehagen.
Ga naar margenoot19 Het offerhand dat Gode wel staet aen
Is eenen geest verslagen end vol smerte,
Een droef gemoet end een gebroken herte
En salt du niet verstooten noch versmaen.
Ga naar margenoot20 Doe Sion deugt, Sy zy dy liefgetal
Dat sy geniet de weldaet dijner trouwen,
End wil de Stadt die dy recht dienen sal
Ierusalem haer mueren sterck op bouwen.
Ga naar margenoot21 Dan sult du heer aenveerden met een lust
Der danckbaerheyt rechtsinnig' offerhanden,
Dan salmen dy tot offer Calvers branden
Op dijn autaer tot dijn eer toegerust.
|
|