Kransje van letter-bloempjes, voor Neerlandsch jufferschap(1790)–Gerrit Manheer– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 40] [p. 40] Cloé's vertrek. Wijs: Dameet had lange tijd getragt. Hoe lieflijk rijst ge o morgezon! Met pragt en glansch, in 't blozend Oosten! Gij die weleer mij streelen kon, Kunt in mijn droefheid mij niet troosten; Neen Foebus, neen, nu gij verschijnd, Is 't dat mijn tweede ziel verdwijnd. Daar voerd een kiel mijn dierbren schat; Mijn Cloé, uit mijn starende oogen. Ja: spiegel u in 't hobblend' nat, Een ander mag uw' lof verhogen, o Gouden zon! in 't morgen lied, Ik treur, maar zing uw' luister niet. o Lieffelijke zuiden wind! Die 'k in mijn zomerzang mogt loven, Ge ontvoerd mij ook, die mij bemind; Gij durft mij stout mijn vreugd ontrooven. Hoe zagt, hoe lief uw adem zij, Ze is thans een bron van smart voor mij. [pagina 41] [p. 41] Gij damp, die op de golfjes zweeft, En darteld in de zonnestralen; 't Schijnt alles saam gespannen heeft, Waarom moest gij deez' morgen dalen, En baakren in uw dunne vocht, De kiel waar op ik staren mogt? 'k Mag dan de hulk niet langer zien! Met haar verdwijnd mijn zielsvrindinne. 'k Moet eenzaam van deez' oever vliên. Blijf Cloé, blijf mij echter minne! Weêrbarstig lot, 't moest dus geschiên, Maar eerlang zal 'k haar weder zien. o Dierbre Cloé! keer, keer dra! Niets, niets kan zonder u mij streelen; De bloemen, kruiden, waar ik ga, 't Schijnd alles in mijn druk te delen; 't Treurd alles, zelfs, de Nagtegaal, Weêrhoud, uit rouw, zijn blijde taal. Koom lieve Cloé, koom, vriendin, Doch spoedig herwaards. Vlieg o uuren! o Tijd! heb deernis met mijn min, Laat slegts, de dag, één' morgen duuren; Want nu 'k mijn Cloé mis, om haar, Schijnt mij elk oogenblik een jaar. G.M. Vorige Volgende