Kransje van letter-bloempjes, voor Neerlandsch jufferschap(1790)–Gerrit Manheer– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 37] [p. 37] De vijf zinnen aan Clelie. Wijs: Chere Annette, reçois l'hommage. het gezigt. Ach Clelie! als ik 't rijzen, dalen Van uwen blanken Boezem zie; De blos waar mede uw' wangen pralen; De lipjes, die ik kusjes biê; Uw schittrende oogjes, blonde haïren, Dan smelt ik door de kragt der min; Dan mag mijn oog begerig staren, Op zoo veel schoonheid, Engelin! - het gehoor. En hoor ik dan de lieve Toonen, Wanneer gij zingende, aan mijn zij, Mijn min, met weder min wild loonen, Waar is dan grooter heil voor mij? Ach! als ik, van uw lieve lippen, 't Zielstreelend antwoord; 't lieve Ja: Zoo malsch, zoo lief, zoo teêr hoor glippen, Dan heeft mijn vreugd geen wedergâ! [pagina 38] [p. 38] de reuk. Leg ik op uwen boezem neder, Wen daar een geurig Roosje praald, Ach! dan riek ik een reuk, zoo teeder! Zoo malsch, dat daar geen reuk bij haald. Dan riek ik duizend nardus geuren, In 't enkle Roosje, mij zoo waard! - Dan is geen bloem zoo hoog te keuren, Van allen die Natuur ooit baard. de smaak. Maar Clelie, als we uit eenen beker, Te samen drinken, mond aan mond. Ach welk een smaak! dan is 'er zeker, Geen eelder smaak op 't waereldrond. 'k Zwijg schoone, van de lieve kusjes, Die gij mij schenkt, dat hemelzoet; Dien smaak; dat voedzel mijner lustjes, Is 't, waar voor alles wijken moet! het gevoel. Het zoet Gevoel, mijn lieven Engel, Wanneer ik, in het roozendal, Mijn armen om uw halsje strengel, Ach! dierbre, Clelie, is het all'! - Dan voel ik duizend zaligheden; Ja: dan bereikt mijn' wensch zijn doel; Dan kan geen tong het zoet ontleden; Dan is mijn gantsche ziel gevoel. G.M. Vorige Volgende