Kransje van letter-bloempjes, voor Neerlandsch jufferschap
(1790)–Gerrit Manheer– Auteursrechtvrij
[pagina 10]
| |
Koomt 'er een dier drie te sterven,
Zijt verzekert, mijn Glizeer,
Zal, gewisch, die plaats bekleeden,
Zij volmaakt het drietal weêr.
Hemel, welke lieve lipjes!
Lipjes, rooder dan koraal.
Zulke koontjes, tarten 't roosje,
In zijn volle ontlooke praal.
Welk een halsje! welk een Boezem,
Door een nijdig Gaas gedekt.
Zephyr, wil dit doekje ligten,
Zonder gij Glizeertje wekt;
Laat mij 't schoon geheel beschouwen,
Wat men door een gaasje ziet,
Wekt de lusten, doet ons hopen:
Maar voldoet de wenschen niet.
'k Zou het met mijn hand wel wagen
Om het Gaasje los te doen. -
Mogt ik, - ach! - Ik stal, - o wellust! -
Van deez' Borstjes, zoen, bij zoen!
'k Heb geen moeds genoeg, - o Liefde!
Gun dat ik mijn wensch voldoe! -
't Is gewonnen! - Ik ben gelukkig!
't Lieve meisje lacht mij toe! -
G.M.
|
|