Het Herder Pijpken
(1603)–Karel van Mander– Auteursrechtvrij[O Godt van grooter macht]Een nieu Schriftuerlijck Liedeken, op de wijse: Broeders als ghy lijdt, om Godes Name delicaet.O Godt van grooter machtGa naar margenoot+
Schepper ghebenedijt,Ga naar margenoot+
Ghy schiep met grooter macht
Hemel en aerde wijt,Ga naar margenoot+
En die Zee diep niet om gronden,Ga naar margenoot+
Hy was seer wijs bedacht,Ga naar margenoot+
Om scheppen daer int crijtGa naar margenoot+
Visschen een groote jacht,Ga naar margenoot+
Bin also corter tijt,
| |
[pagina 285]
| |
Ga naar margenoot+Cleen en groot was daer ghevonden,
Ga naar margenoot+Also ons die Schriftuere doet oorconden,
Stelde hy de Sonne ende Mane clare
Aen t’Firmament // oft daer ontrent
Int openbare.
Ga naar margenoot+Om sijn cracht te vercieren
Ga naar margenoot+Heeft hy lustich ghestelt
Boomen en wilde dieren
Verheven in dat veldt,
Ga naar margenoot+En die berghen groot en cleene,
Elck was reyn van manieren
Ga naar margenoot+Tot sijn natuere ghehelt,
Ga naar margenoot+Dat sy daer souden creeren,
En vruchtbaer onghequelt,
En vervullen in den pleyne,
Veel voghels int dal // Alsoo ick meyne,
Groene cruyden int gras,
Ga naar margenoot+Niet om verdrieten,
Ga naar margenoot+Fonteynen claer // die verre en naer
Daer henen vlieten.
Door sijnen raedt voordachtich
Ga naar margenoot+Heeft hy de Zee beset,
Ga naar margenoot+Met sijn woorden waerachtich
Ga naar margenoot+beseghelt onbesmet,
Ongrondich bin haren percken,
Ga naar margenoot+Hy vaert met wijsheyt crachtich
Ga naar margenoot+Over de wolcken net,
Ga naar margenoot+Als op waghens machtich,
Ga naar margenoot+Als men daer wel op let,
Ga naar margenoot+Den windt al op sijn vlercken,
| |
[pagina 286]
| |
Seer vreeselijck en groot so zijn sijn wercken,
Wie sal connen sijnen lof verconden,
Domp ende vier // met groot ghetier,
Gaet uyt sijnen monde.
Als hy met ooghen vierichGa naar margenoot+
Aenschout de Aerde bloot,
So beeft sy onbestierich // En davert door den noot,Ga naar margenoot+
Haer pylaren groot en cleene,Ga naar margenoot+
Hy maeckt een herte gierich
Binnen den Walvisch groot,Ga naar margenoot+
Van stoutheyt buytertierich,Ga naar margenoot+
Van gheen gherucht hy vloot,Ga naar margenoot+
Also hardt als molensteenen,Ga naar margenoot+
Sweerden noch spijs ontsach hy geenen,Ga naar margenoot+
Als den dagheraet zijn sijn ooghenschellen,Ga naar margenoot+
Schut noch pantsier // noch gheen dangierGa naar margenoot+
En mach hem quellen.
Godt conde wel uytbindenGa naar margenoot+
Den Hemel als een cleet,Ga naar margenoot+
Hy maeckt Enghels tot winden,Ga naar margenoot+
Als sendtboden ghereet,Ga naar margenoot+
Met duysenden te male,Ga naar margenoot+
Hy verstelde eer sy’t versindenGa naar margenoot+
Die landtpalen breet,Ga naar margenoot+
Sijn werck hy daer beminden,Ga naar margenoot+
En woegh met goet bescheetGa naar margenoot+
Die berghen met eener schale,Ga naar margenoot+
Hy maeckte oock die Hemelsche zale,Ga naar margenoot+
Dat Coninckrijcke en sal niet raveren,Ga naar margenoot+
Sijn Majesteyt // in eeuwigheytGa naar margenoot+
| |
[pagina 287]
| |
Ga naar margenoot+Sal domineren.
Ga naar margenoot+Prince glorierich,
Ga naar margenoot+Den Vader alder eest,
Ga naar margenoot+Den Sone goedertierich,
Ga naar margenoot+En oock die heylighe Gheest,
Ga naar margenoot+Dese drie en zijn maer eene,
In eeuwicheyt regierich,
Ga naar margenoot+In dat Hemelsch foreest,
Ga naar margenoot+Daer hy uyt liefden vierich
Ga naar margenoot+Sal dienen onbevreest,
Ga naar margenoot+Al die zijn van herten reyne,
Ga naar margenoot+Hy is oock die levende fonteyne,
Ga naar margenoot+Hem zy alleyne // lof prijs en eere,
Ga naar margenoot+Cracht en ghewelt // een stercken Helt,
Is Godt de Heere.
|
|