Het Herder Pijpken
(1603)–Karel van Mander– Auteursrechtvrij[DAer was eenen seer Rijcken]Een Schriftuerlijck Liedeken, Op de wijse: Ach, warent alle mijn vrienden, Dat mijn vyanden zijn.DAer was eenen seer RijckenGa naar margenoot+
Die in veel weelden sat
Hy hevet laten blijcken
In cleederen sijnen schat
En maeckte goede chier,
T’was sijn manier
Daer lach seyt die SchriftuereGa naar margenoot+
Een Broodtbidder die hiet
Lazarus voor zijn duere,
Maer eylaes men gaf hem niet,
Niemant op hem en dochte
Die wat brochte,
Hy lach met grooter smerteGa naar margenoot+
Vol zeeren en ghepijn,
Niemant en sterckte sijn herte
Met broodt noch oock met wijn,
Maer honden tot hem keeren,
Leckten sijn zeeren.
Dus heeft hy niet verworven,Ga naar margenoot+
In sijnen grooten noot
Lazarus is ghestorven,
En in Abrahams schoot
Van d’Enghelen ghedraghen
In dien daghen.
Den Rijcken met sijn haven,Ga naar margenoot+
| |
[pagina 160]
| |
Die starf oock corts daer naer
Sy hebben hem begraven
Al in der Hellen, daer
Hy al sijn groote weelde
Seer bequeelde.
Als hy nae Schrifts oorconden
Nu in die pijne lach
Soo quamt ten selven stonden
Dat hy Abraham sach,
En Lazarus met namen,
Beyde t’samen.
Ga naar margenoot+Soo heeft hy met veel kermen
Gheroepen met luyder stem,
O Vader wilt mijn ontfermen
En wilt hier daer ick ben,
In mijn seer groot ellenden
Lazarus senden.
Dat hy sijn vingher steke
Int coude water, want,
Ich vergae van ghebreke,
Hier in den grooten brant
En mijn tonghe vercoele
Dat ick’t voele.
Ga naar margenoot+Abraham verheven
Die sprack, sone ghedinckt
Dat ghy in uwen leven,
Seer veel goeden ontfinght,
Lazarus vroech en spade
Haddet quade.
Ga naar margenoot+Nu is hy in sijn lijden
| |
[pagina 161]
| |
Seer wel ghetroost van my,
Maer ghy als nu ten tijden
Ghepijnicht, want daer zy
Een seer groot onderscheyden,
Tusschen beyden.
Dat al die daer gheraken,
Ter plaetse daer ghy zijt,
Oock niet en moghen smaken,
Met Lazarus groot jolijt,
Elck crijght sonder verschoonen,
Sijn beloonen.
Noch sprack hy met droefhede,Ga naar margenoot+
Niet wesende ghestilt,
Vader doet my een bede,
Lazarus seynden wilt
Int huys van mijnen Vader,
Tot haer gader.
Ick hebbe vijf ghebroeders,Ga naar margenoot+
Seght haer op dit saysoen,
Dat sy als wijs bevroeders
Oprechte boete doen,
Op datse hier niet en comen,
Int verschromen.
Abraham liet hem weten,Ga naar margenoot+
Sijn begheerte weerley,
Sy hebben die Propheten
En Moyses alle bey,
Willen sy die niet hooren
T’waer verlooren
Dat daer yemant op stonde,Ga naar margenoot+
| |
[pagina 162]
| |
Van den dooden voorwaer,
En ick hem henen sonde
Sy en souden by haer
Hem gheen gheloove gheven
Noch aencleven.
Ga naar margenoot+Dit is ons een Parabel
Van Christo selfs gheleert
Ga naar margenoot+En houdet voor gheen fabel
Dat niemant wederkeert
Om yemandt te vermanen,
Soo veel wanen.
Ga naar margenoot+Prince laet zijn ghedachtich,
Die nootdrufticheyt groot,
Want Aellemoessen crachtich
Ga naar margenoot+Verlossen van der doot,
Ga naar margenoot+Want t’werck van charitaten
Can veel baten.
Schickt u nae den tijdt. Rom.12. |
|