Het Herder Pijpken
(1603)–Karel van Mander– Auteursrechtvrij[SAcharias een Priester uytghelesen]Nae de wijse: Een Vrouken met eenen Oly vate.
Ga naar margenoot+SAcharias een Priester uytghelesen,
De vader van Ioannem den dooper vroet
| |
[pagina 103]
| |
Vervult van den heylighen Geest ghepresen
Die heeft gepropheteert ende gesproken wel,
Geloeft zy de Heere den God van Israel
Want hy sijn volck besocht heeft en bevrijtGa naar margenoot+
En hy heeft opgherecht des salicheydts hooren,Ga naar margenoot+
Int huys Davids sijns knechts, soo hy te vooren
Sprack door sijne Propheten ghebenedijt.
Door den mont sijner Propheten heylichGa naar margenoot+
Die voortijts waren, dat hy ons vailliantGa naar margenoot+
Soude verlossen, ende maken veylich
Van onse vyanden aen elcken cant,
En ons gantschelijck bevrijden van de hantGa naar margenoot+
Der ghener die ons haten in den gront,Ga naar margenoot+
En al op dat hy nae jonstighe zede
Met onse Vaders barmherticheyt dede,
Ende gedachtich waer sijn heylich verbont.
Te weten den Eedt die hy self heeft ghesworen
Abraham onsen vader, sonder bedwanckGa naar margenoot+
Te geven dat wy, als sijn volck uytvercorenGa naar margenoot+
Souden wesen verlost ontsleghen vranckGa naar margenoot+
Wt ons vyanden handt, en ons leefdaegh lanckGa naar margenoot+
Hem voort neerstelijck dienen onversaechtGa naar margenoot+
Al sonder vreese, in heylicheyt bequame
En in gherechticheyt, die sijnen Name
Met goet benoeghen altijts behaecht.
En ghy kindeken, wert genoemt te degenGa naar margenoot+
Een Prophete des Alderhoochsten saen,
| |
[pagina 104]
| |
Want om te bereyden des Heeren wegen
Ga naar margenoot+Sult ghy voor hem treden, en henen gaen
Om kennisse der salicheyt te doen ontfaen,
Sijn volck, al door de verghevinghe soet
Van haren zonden, door die suyver en reyne
Hertelijcke barmherticheyt niet cleyne
Van onsen lieven Godt ghetrou en goet.
Prince door dese hertelijck’ ydoone
Barmherticheyt heeft ons besocht ter noot,
Wt der hooghte den opgangh claer en schoone.
Dat hy licht blinckende verschijne bloot,
Ga naar margenoot+Haer alle die in duysternissen groot,
Ga naar margenoot+En in die schaduwe des doots beswaert
Iammerlijck daer sitten als arm knechten
En oock om onse voeten op te rechten
Al in den wegh des vreeds lieflijc vermaert.
Een is noodich. |
|