Het Herder Pijpken
(1603)–Karel van Mander– Auteursrechtvrij[MAch een Vrou haer selfs kint vergeten]Nae de wijse: Met herten wil ick u bewijsen.
Ga naar margenoot+MAch een Vrou haer selfs kint vergeten,
Ga naar margenoot+Godt en sal niet sijn ghetal,
Ga naar margenoot+Sijn liefd’ is groot en onghemeten,
Ga naar margenoot+Tot die hem lief hebben al,
Sijn volck voor ander,
Moet oock malcander
Beminnen, soo hy doet
Ga naar margenoot+Sijn uytvercoren
Ga naar margenoot+Wt hem gheboren,
Met reynder liefde soet.
Ga naar margenoot+Al veel te hooch waer ons dees mate
Ga naar margenoot+Ten waer dat voor ons t’voldoen
Ga naar margenoot+Christi, hier in quame te bate,
| |
[pagina 63]
| |
Die voor ons tot een rantsoen,
Sijn bloet en levenGa naar margenoot+
Self heeft ghegheven,Ga naar margenoot+
Wy quamen al te cort,
Niet is verdoemlijck
Voor die volcoemlijck,Ga naar margenoot+
In hem bevonden wort.
Reyn door t’gheloof in sijnen nameGa naar margenoot+
Wortmen en door sijnen gheestGa naar margenoot+
Van selfs en zijn wy niet bequameGa naar margenoot+
Hoe men hem bemint oft vreest,Ga naar margenoot+
Al ons volmaecktheytGa naar margenoot+
Is schand’ en naecktheytGa naar margenoot+
Voor sijn heylich aenschijn,
Soo wy waerachtich,
Hem niet deelachtich
Recht door t’gheloof en zijn.
In hem moeten wy zijn bevonden,
Int gheloofs gherechticheyt,Ga naar margenoot+
Vry zijnde van den dienst der zonden,Ga naar margenoot+
In des Heeren knechticheyt,Ga naar margenoot+
Ons seer ghewennen
Christum te kennen,Ga naar margenoot+
En sijn verrijsnis cracht,Ga naar margenoot+
Ons lusten dervenGa naar margenoot+
Hier met hem sterven,Ga naar margenoot+
Als ten offer gheslacht.
Alsoo moeten wy hem ghelijcken,Ga naar margenoot+
Zijnde ghedoopt in sijn doot,Ga naar margenoot+
En oock met hem begraven blijckenGa naar margenoot+
| |
[pagina 64]
| |
Op dat soo den Heere groot,
Oock is verresen,
In een nieu wesen,
Ga naar margenoot+Wy wandelen eerbaer
Ga naar margenoot+Oft eens te deghen,
Ga naar margenoot+Mocht zijn vercreghen,
Laet ons daer jaghen naer.
Ga naar margenoot+Beroemen ons wy niet en moghen
Ga naar margenoot+Dan van ons swackheyt eylaes
Wy vinden ons terstont bedroghen
Ga naar margenoot+Staen wy op ons selven dwaes,
Oft ons beroemen,
Ga naar margenoot+Wy zijn volcomen,
Ga naar margenoot+Nae onsen roep ydoon
Daer wy ons daghen,
Strijden en jaghen
Noch moeten om de croon.
Ga naar margenoot+Altijts te strijden en t’arbeyden
Staet ons in dit leven toe
Ga naar margenoot+Op dat wy meer en meer bescheyden,
Ga naar margenoot+Moghen toenemen int goe,
Om Godt behaghen,
Ga naar margenoot+Sonder vertraghen,
Ga naar margenoot+Int gheloofs pat bekent,
Ga naar margenoot+En niet en glijden,
Ga naar margenoot+Oft gaen besijden,
Des waerheyts fundament.
Ga naar margenoot+Christi wesens begin volheerdich,
Ga naar margenoot+Laet ons vast houden altijt,
Ga naar margenoot+Op dat de Heer ons make weerdich,
| |
[pagina 65]
| |
Tot sijn Rijck ghebenedijt
Als hy den sijnen,
Heerlijck verschijnenGa naar margenoot+
Sal in de Wolcken claer,
En met vier vlammen,Ga naar margenoot+
Om met vergrammen,Ga naar margenoot+
Te straffen den sondaer.
Kinderkens, seght Ioannes reeneGa naar margenoot+
Blijft by hem, op dat als hy
Hem openbaert, wy dan niet cleeneGa naar margenoot+
Hebben een betrouwen vry,
En dat wy t’samenGa naar margenoot+
Ons dan niet schamen
Voor hem en moeten bloot
Ghelijck de quade,
Welck’ onghenadeGa naar margenoot+
Toecomt druck ancx en noot.Ga naar margenoot+
Eenen soo grooten noot vol sorghen
Salder zijn voor handen dan,Ga naar margenoot+
Dat in de steenrotsen verborghenGa naar margenoot+
Roepen sal soo menich man,Ga naar margenoot+
Valt berghen swaerlijck,Ga naar margenoot+
Den dagh vervaerlijckGa naar margenoot+
Is nu ghecomen aen
Van des Lams toorn,
Wie can daer vooren
Onbeweeght blijven staen.
Recht oordeel sal den Heere strijcken,Ga naar margenoot+
Sonder persoonen t’aensien,Ga naar margenoot+
Die quaet ghedaen hebben te wijckenGa naar margenoot+
| |
[pagina 66]
| |
Ga naar margenoot+Van hem sal sijn woordt gheschien,
En sal de goede
Blijde van moede
Van hier voeren met hem,
Ga naar margenoot+Eeuwich in vrede
Ga naar margenoot+In die schoon Stede
Ga naar margenoot+T’nieuwe Ierusalem.
Suster, dit Liedt u toe gheschreven
Dient my self tot onderwijs,
Ga naar margenoot+En u tot een groete ghegheven,
Boven al tot s’Heeren prijs,
T’sy hoe veel mijlen,
Van een t’somwijlen,
Laet ons malcander yet
Dus laten weten,
Want wy vergeten,
Malcander moeten niet.
Een is noodich. |
|