Stichtelijcke gesangen
(1661)–Cornelis Maertsz.– Auteursrechtvrij
[pagina 255]
| |
Stem: Florida soo het wesen mach.TErwijl de Son doock in haer nest,
En trock de gouden soom van 't West'
Oock met haer na beneden;
En d'Hemel 't aengesicht verstelt,
En Bergh, en Bosch, en Veldt,
Met swart haer Huydt bekleeden.
2. En dat het Fackel-flicker-licht,
Die schaed' aen 't Menschelijck gesicht
Quam weder te vergoeden;
En Paulus uyt des Heeren woordt,
Elcks Ziele die hem hoord,
Met Hemels spijs deed voeden.
| |
[pagina 256]
| |
3. Soo quam de doffe sluymeringh,
Die eenes Jong'linghs breyn bevingh,
En grendeld hem zijn oogen.
Daer op hy rug'linghs neder viel,
Door welcke val de ziel
Het lichaem is onttoogen.
4. Soo heeft de Vorst van 't Duyster-rijck,
Een donck're damp nu desgelijck,
Van vele Godtloosheden,
Een blindt-hock der onwetenheydt,
De Wereldt omgespreydt,
't Welck 't alles deckt beneden.
5. Noch breeckt Godts woordt hier door met kracht
Ghelijck een Keerse in der nacht.
Wiens ziel voor hare stralen
De Binnen-kameren ontsluyt,
Die kipt de heyl-baen uyt,
En loopt hem sonder dwalen.
6. Maer die hem stom, en blindt, en doof,
| |
[pagina 257]
| |
De sorgeloosheydt geeft een roof,
Komt oock den Doodt-slaep over,
Die hem stort in een sonden-val,
Daer door hy worden sal,
Een proy voor d' Helsche Roover.
|
|