Stichtelijcke gesangen
(1661)–Cornelis Maertsz.– AuteursrechtvrijStem: Ick ben een arme Pelgrim siet.DOen Phebus sijne snelle Jacht
Opweckt, om voor de Koets te spannen,
Op dat hy soo de swarte nacht
Van 't slapend Aerdtrijck wegh soud bannen.
2. Begon de Morgen-Vogel hem
Te voegen na het Hemels drayen,
En met sijn versch-verstaelde stem
| |
[pagina 231]
| |
Sijn Huys-waert luchtigh toe te krayen.
3. Strack sprongh de Boet-traen met een stroom
Wt Petri Oogh, en hy gingh henen,
En gaf sijn Schrey-sucht vollen toom,
Om sijne mis-val te beweenen.
4. Dus gaet het oock als Godes straf
Met Donder-kelen komt te vooren,
Om 't volck, in 't goede slap en laf,
Te toonen teyck'nen van Godts tooren:
5. Wiens herte dan niet is verhert,
En vast getrouwt aen veel misdaden,
Die beeft voor sonden, ende werdt
Een Wandelaer op beter Paden.
|
|