Stichtelijcke gesangen(1661)–Cornelis Maertsz.– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 13] [p. 13] Aen den Autheur, Op zijn Stichtelijcke Gesangen. SOo yemandt is goedts moets, seydt Jacob, laet hem singen, En die in lijden is, die bidde. Dat zijn dinghen Die somtijdts t'samen gaen, en oock wel in u Rijm Vrient Maertsen, als ghy vlecht een ruykertjen van Thijm Die na de doot ruyckt, alsmen seyt, by geur'ge Roosen: Men gheeft nochtans meest aen 't Ghebedt en 't Zangh hun poosen [pagina 14] [p. 14] Elck in 't bysonder; na dat een sich vindt gestelt, En dan eens droevighe, dan blijde daghen telt. Soo hebt ghy meest in vreught, en tot vreught, dit geschreven, En gheeft ons voorsmaeck van het altijt-vrolijck leven. Post humum hymnum. Vorige Volgende