woonten worden in't herte als inwoonders gehuyst. Soo dat nu een rechtveerdighe ziele hem selven met innerlijcke nepen moet quellen, siende, en hoorende, de ontughtighen wandel, van onse Jeught, die hier over berispt sijnde wederom Adams Vijghebladen op raept, en klaeght over de schaersheyt van de Liedekens, die gesongen konnen worden, op haer meest beminde Voysen. Om dit verschuylsel, dat haer deckt als een Net teghen de Regen, t'eenemael af te stroopen, en op een volle maet noch meerder te hoopen, soo heeft hem mijn Gheest verlustight om dese Stichtelijcke Gesanghen te formeeren, alle van onbesmettelijcken inhoudt, en gherijmt na de soetste, en gewoonlijckste Wijsen; op hope, of oock