Het boek der natuur
(1995)–Jacob van Maerlant– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 117]
| |
DuizendpootZijn grote aantal poten geeft de multipes (duizendpoot) een wonderbaarlijk uiterlijk. Het is een dier zonder bloed. Augustinus schrijft dat hij met eigen ogen heeft gezien hoe de afzonderlijke delen van een van deze dieren in leven bleven, nadat het in stukken was gesneden. Dit is geen klein wonder.
| |
KikkerRana is de Latijnse naam van de kikker of puit. Er zijn groene en rode kikkers; de roodste zijn het schadelijkst. Als ze kwaken lijkt het wel of ze proberen te praten. Het zijn schrikachtige diertjes, die bij het minste of geringste in de sloot springen. In augustus doen ze hun bek niet open, niet om te eten, niet om te kwaken en zelfs niet om te drinken. Bij het paren lozen ze veel zaad. Eenvoudige mensen beweren dat iemand bij wie een kikkertong onder het hoofd is gelegd, begint te praten alsof hij bedwelmd is en al zijn geheimen vertelt. Oudewijvenpraatjes, neemt u dat van mij aan! Volgens Plinius, die verstand heeft van deze zaken, bestaat er ook een soort kikker die rubeta heet en in vochtige aarde leeft. Dit dier bezit tal van geneeskrachtige eigenschappen. In het boek Koiranides staat dat zijn as, wanneer die in een bad is gestrooid, haaruitval veroorzaakt. De rubeta heeft ook twee horens, waarmee veel kwaad kan worden aangericht. Als men een botje uit zijn rechterzij in een ketel kokend water werpt, zal de hitte in een oogwenk verdwijnen. Een drankje met de as van het diertje ten slotte is een goed middel tegen gif. | |
[pagina 118]
| |
Een ander soort kikker schuilt in het riet. Deze kikker hoort men nooit, want hij is stom. Als dieren bij het drinken ook dit kikkertje inslikken zwelt hun buik ongelooflijk op. Weer een ander soort kikker zit tussen de bladeren van bomen en voorspelt regen met zijn gekwaak. Hij laat zich bijna alleen horen als het gaat regenen. Gooi deze kikker bij een hond in zijn bek en de hond wordt stom. Dit kikkertje is klein en zo groen als boomblaadjes.
| |
Mierde formica is een diertje dat wij kennen als de mier. Salomo heeft over de mieren geschreven: hij beveelt de luiaards tot de mieren te gaan om wijs te worden, want hoewel mieren heer noch meester hebben, verzamelen ze in de zomer het voedsel dat ze in de winter opmaken. Plinius zegt dat elke mier zijn eigen taak heeft. Kijk toch hoe hij zijn voedsel verzamelt: geen enkel dier draagt in verhouding tot het eigen lichaam zulke verbazingwekkend grote lasten als de mier. Ambrosius zegt dat mieren zaden doormidden bijten, zodat ze niet meer kunnen ontkiemen wanneer zij ze in de grond verstopt hebben. Korrels die te groot zijn voor hun hol bijten ze voor de ingang doormidden. Als hun voedselvoorraad nat regent, leggen ze de zaden bij mooi weer in de zon te drogen. Mieren weten instinctief of het weer bestendig is. Mieren zijn de enige dieren die sterker en groter blijven worden naarmate ze ouder worden. Ze werken niet alleen overdag, maar ook 's nachts, bij het licht van de maan. Alleen bij nieuwe maan doen ze niets. Het is voor iedereen die hen ziet werken, aangezet door de natuur, opvallend hoe ijverig elk zijn plicht doet. Als mieren elkaar ontmoeten, groeten ze elkaar zoals vrienden doen. Als hun route over stenen voert, slijten ze door hun voortdurend heen | |
[pagina 119]
| |
en weer lopen een lang spoor uit in het harde marmer. Ze dragen hun doden naar buiten en begraven ze onder het gras. Mensen en mieren zijn de enige wezens die dit doen. Myrmicaleon is het Latijnse woord voor mierenleeuw, zegt Adelinus. De mierenleeuw is een diertje dat aanvankelijk op een mier lijkt. Als hij jong is, is hij een en al vriendelijkheid voor de mieren, maar met de jaren wordt hij steeds brutaler. Eenmaal volwassen geworden overvalt hij ze en maakt hij hun alles afhandig wat ze verzameld hebben. Soms bijt hij ze dood. In de winter, wanneer de mieren de vruchten denken te plukken van hun noeste arbeid, komt de mierenleeuw de diertjes alles ontroven wat hij hun af kan nemen, omdat hij zelf in de zomer niets vergaard heeft. Is dat niet precies wat de verdorven edelen doen die niet zelf hun brood verdienen, maar de brave boeren afnemen wat zij hebben verdiend en opgespaard? En daarbij gaat hun roofzucht gepaard met zo'n grote minachting voor hun slachtoffers, dat ze hen van het leven beroven als ze hun bezit niet zonder tegenstribbelen willen afstaan! In India leven wonderbaarlijke mieren, die groter zijn dan de vossen uit onze streken. Deze monstermieren zijn bloeddorstige beesten met grote, scherpe klauwen. Ze zijn zo sterk dat ze mensen in stukken scheuren als ze die tegenkomen. Deze mieren komen alleen voor in het gebied van de Gouden Bergen. Dieren laten ze ongemoeid, omdat ze wel weten dat die het goud niet opeten dat zij bewaken, maar ze zijn gebeten op de mensen omdat die het goud willen hebben. De almachtige God heeft deze mieren daar geschapen om de mens te straffen voor zijn hebzucht. Adelinus en Isidorus vertellen ons dit naar waarheid. Plinius schrijft dat de Indiërs in de winter het goud komen stelen, wanneer de mieren onder de grond blijven door de strenge kou. Maar de mieren krijgen lucht van de diefstal en de kans is groot dat de dieven de roof met de dood bekopen, want de mieren zijn zo snel dat zelfs paarden hun niet ontsnappen.
| |
[pagina 120]
| |
SalomonswormDe tamur of Salomonsworm is een diertje waarmee Salomo een groot wonder verrichtte toen hij naar het voorbeeld van de tabernakel zijn schitterende tempel bouwde met het altaar des Heren erin. In de wetboeken van Mozes las hij dat het ten strengste verboden was om voor het altaar stenen te gebruiken die met ijzeren gereedschap bewerkt waren. Salomo liet voor de bouw van de tempel blokken marmer brengen van een verafgelegen eiland. Deze steensoort, die destijds de naam Parisch marmer droeg, was zeer hard en Salomo brak zich het hoofd over de beste methode om haar te bewerken. Hij bedacht een vernuftige oplossing. Hij liet een struisvogeljong opsluiten in een stevig glazen vat, zodat de moeder het wel kon zien, maar er niet bij kon komen. De moeder volgde haar instinct en snelde naar de woestijn. Ze keerde terug met een wormpje en smeerde het bloed ervan op het glas - dat ogenblikkelijk barstte. Hierdoor ontdekte Salomo hoe hij het kostbare, harde marmer kon splijten zonder ook maar één stuk ijzeren gereedschap te gebruiken. Deze worm heet tamur, maar ik weet niet hoe hij eruitziet.
| |
SlakTestudo is de naam van de slak, die zich verstopt in zijn huisje, dat wel van marmer lijkt te zijn. Slakkehuizen zijn gemaakt van slijm dat hard geworden is in de zon. Sommige slakken zijn rood, sommige zijn bontgekleurd en andere zwart. Als er zout op wordt gestrooid schrompelen ze weg tot er niets meer over is dan een beetje bloed. Dat bloed kan gebruikt worden als geneesmiddel.
| |
[pagina 121]
| |
VloPulex, dat is de vlo. Volgens het Liber rerum ontstaan vlooien bij warm weer in overvloed uit stof en droge aarde. Vlooien horen bij het ongedierte dat ons als straf voor de zonden van onze stamvader Adam dag en nacht gezelschap houdt in dit aardse tranendal. Ter verzwaring van de straf zijn ze 's nachts kwaadaardiger dan overdag. Wijze geleerden bevelen als remedie tegen vlooiebeten aan de huid voor het slapengaan grondig in te wrijven met absint, het kruid dat ook bekend is als alsem. Ambrosius raadt aan om alsem te koken in olie en daar de huid mee in te smeren - vlooien kunnen niet tegen alsem. Strooien met alsembladeren jaagt de vlooien het huis uit. Ook door stukken kwintappel, herhaaldelijk met water besprenkeld, neer te leggen op plaatsen waar veel vlooien te vinden zijn, kan dit ongedierte verdreven worden. Als het koud is omstreeks de maand juni verschijnen er de minste vlooien.
| |
WormenVermis is de gemeenschappelijke naam voor alle soorten wormen, maar het is ook de benaming van de worm die onbevlekt, zonder paring, louter uit aarde ontstaat en die als aas aan de haak wordt bevestigd om vissen te vangen. Dit dier symboliseert het kind van Maria, dat geboren werd uit de Maagd, zonder dat zij gemeenschap met een man had gehad. Met dit aas kunnen de duivels misleid worden, op dezelfde manier als de vissen in de zee.
|
|