Literatuurwetenschap(1970)–Frank C. Maatje– Auteursrechtelijk beschermd Inhoudsopgave Woord vooraf Inleiding § 1 Definitie van een wetenschap; het theorie-model; een object en het object § 2 Het model van het waardensysteem van het individu tegenover het theorie-model § 3 Verschillen tussen de beide modellen § 4 Het axioma van de niet-referentiële taaluitingen § 5 Synchronie der WS-mechanismen als empirische basis der niet-referentialiteit en fictionaliteit. De eindigheid van het bestaan in het literaire werk § 6 Het probleem van de waarde van het literaire werk. Het onvervulbare desideratum van het beslissingsmodel § 7 Enkele termen: theoretisch, algemeen, bijzonder, vergelijkend, historisch en systematisch § 8 Korte geschiedenis van de literatuurwetenschap (I): Romantiek en positivisme. De mens-achter-het-werk § 9 De problematiek van tekst en tekstuitgave: een tweede beslissingsmechanisme § 10 Korte geschiedenis van de literatuurwetenschap (II): de ‘Geistesgeschichte’ § 11 Korte geschiedenis van de literatuurwetenschap (III): de autonomie-bewegingen § 12 ‘Vorm’ en inhoud § 13 Stijl en structuur. Poging, de diverse in § 11 besproken autonomie-bewegingen onder de noemer van één structuurdefinitie te brengen I Het begrip ‘literair’ § 14 Fictionaliteit als intentionaliteit § 15 Mondelinge en schriftelijke taaluitingen. Van fixatie naar realisatie en ontvangst § 16 Fictionele indicaties § 17 De polysemie van het woord ‘literair’ § 18 Gevolgen van de polysemie voor het begrippenapparaat van een wetenschap en onze conclusies m.b.t. de woorden ‘literair’ en ‘literatuur’ § 19 Grammatische ‘orde’ en ‘ordening’: langue en parole, taal en taalgebruik § 20 De rechter helft van het kruisschema. Extra-grammatische ordeningsprincipes in niet-fictionele taaluitingen: versvorm, essay, ‘documents humains’ § 21 De linker helft van het kruisschema. Extra-grammatische ordeningsprincipes in fictionele taaluitingen: versvorm, quasi-documents humains, literaire genres. Het begrip esthetische functie. Samenvatting: de acht ordeningsprincipes II De manier-waarop § 22 Structuur van het object en van een object. De hermeneutische methode § 23 Manieren-waarop op verschillend abstractieniveau. I. Het historisch principe: iets over het probleem van de literairhistorische periodisering § 24 Manieren-waarop op verschillend abstractieniveau. II. Het systematisch principe: de piramide van hoofd- en subgenres § 25 De verhouding tussen de structuren op de verschillende abstractieniveaus: samenvatting § 26 Hoe leren we de structurele kenmerken waarop genologieën en typologieën berusten, kennen? § 27 Tijd en ruimte. Definitie van het begrip genre. Tijd-van-realisatie, tijd-binnen-het-werk en ruimte-binnen-het-werk. Verschil met de beeldende kunst § 28 De drie principiële tijdsrelaties. I. De dramatische tijd § 29 Tijdsrelatie II en III: de lyrische en epische tijd § 30 Consequenties van de epische tijdsrelatie voor de concrete werkstructuur § 31 Drieërlei tijdsverloop in de epiek: diffuus, fragmentarisch en kalendarisch of chronometrisch-nauwkeurig. Verschillende tijdsniveaus bij twee- of meerdradigheid § 32 Combinaties van verschillende tijdsrelaties. Het episch drama; kaderdrama naar analogie van kaderverhaal. Dramatisch tijdsverloop in de roman § 33 De ruimte-binnen-het-werk: I. de dramatische ruimte § 34 Speciale functies van de dramatische ruimte: milieutypering, anticipatie. Doorbreking van de toneelillusie § 35 De ruimte-binnen-het-werk: II. De lyrische ruimte § 36 De ruimte-binnen-het-werk: III. De epische ruimte § 37 Persoon, verteller en perspectief in de epiek. Enkele afsluitende opmerkingen over de genreleer en de ‘manier-waarop’ III Door middel van woorden § 38 Creatio en mimèsis § 39 Van: ‘literatuur en werkelijkheid’ naar: ‘literatuur en werkelijkheidsbeschrijving’. Het G-(grammatica-)model van de generatief-transformationele taalkunde § 40 Het P-(poëtica-)model. De ordeningsprincipes van stijl en versvorm tegen de achtergrond van het G-model § 41 De fictionele ordeningsprincipes tegen de achtergrond van het G-model. Het verschijnsel polyinterpretabiliteit § 42 Abstracties van de inhoud. I. De parafrase. Iets over de vertaling § 43 Abstracties van de inhoud. II. Stof, thema, idee § 44 Motief en Leitmotiv. Het structurele en het literairhistorische motiefbegrip § 45 De linguïstische gebondenheid van het literaire werk § 46 Metafoor en symbool § 47 De historische gebondenheid van het literaire werk. Niet-referentiële en wel-referentiële, historische, eigennamen. Historische en sleutelliteratuur § 48 Van symbool naar allegorie Begrippenregister Bibliografisch register