Kronijk uit het klooster Maria-Wijngaard te Weert, 1442-1587. Eene bijdrage tot de voorgaande kronijk, op het jaar 1566. Een vijftal stukken betrekkelijk de Hervorming te Weert 1583-1584
(2004)–Christiaan Creemers, Jos. Habets, Maria Luyten, A. Nieuwenhuizen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 145]
| |
Kronijk uit het Klooster Maria-Wijngaard te Weert.
| |
[pagina 146]
| |
Het klooster Maria-Wijngaard, ook wel dat der Witte Nonnen genoemd - waarin deze kronijk werd opgesteld - lag te Weert in de Maasstraat en strekte zijn erf tot aan de Schoolstraat uit. Ziehier zijnen oorsprong. Drie jonge dochters uit Weert, afkeerig van het gewoel der wereld, hadden het besluit opgevat om samen te gaan wonen, ten einde God in de afzondering vrijer te kunnen dienen; al spoedig sloten onderscheidene andere dochters, door denzelfden geest van godsvrucht bezield, zich bij haar aan en vormden met haar eene geestelijke vereeniging. Hare huiskapel werd in 1442, door den Luikschen wij-bisschop Dionysius Stephani, plechtig ingezegend. Aanvankelijk volgden deze nonnen den Regel van den H. Franciscus, doch gingen reeds in 1450 over tot de orde van den H. Augustinus en traden in verbinding met de Congregatie van WindesheimGa naar voetnoot(1). Haar levensregel was over het algemeen niet zeer streng; het kloosterslot bestond aanvankelijk bij haar niet; de zusters zongen dagelijks de kerkelijke getijden in koor, naar de wijze der kanunniken, en brachten een aanzienlijk gedeelte van den dag in handen-arbeid door. Eenigen hielden zich onledig met tuin- en veldbouw; de meesten echter voorzagen in haar dagelijksch onderhoud door het spinnen en weven van vlas en wol. Eene spin- en weefkamer strekte haar tot gemeenschappelijke werkplaats, terwijl uitgestrekte bleekerijen haar ten dienste stonden om de garens en weefsels te zuiveren. | |
[pagina 147]
| |
Zulke kloosters hadden alzoo, ook op het gebied der nijverheid, hunne waarde, vooral in eenen tijd, waarop de kleedingstukken en het pellegoed zeer duur en moeilijk te vervaardigen waren. In 1507 trad de gravin Emilia zuster van Gerard, graaf van Horne, in het klooster; zij sleet daar hare dagen in stillen eenvoud, en overleed er den 2 October 1562. In 1525 werd de huiskapel door eene nieuwe kerk vervangen. Jacob, graaf van Horne, bijgestaan door Petrus van Brussel, biechtvader, en Maria Van Byse, priorin des kloosters, legde den eersten steen van het nieuwe Godshuis; het werd ingewijd door Gedeon van der Gracht, wij-bisschop van Luik den 22 April 1539. Later, in 1570, is dezelfde kerk andermaal ingezegend geworden, door Lindanus, bisschop van Roermond; omdat er vele geuzen in begraven waren geworden. Tijdens de beeldstormerij en de overheersching der geuzen te Weert, had het klooster Maria-Wijngaard, dank zij der bemoeiingen van eenige goedgezinde burgers, betrekkelijk weinig te lijden. Toen in den namiddag van den 29 Augustus 1566, de beeldstormers, afgemat door hunne verwoestingen in kerken en kloosters der stad aangericht, in eene kroeg aan het slempen waren, wisten een paar burgers zich bij hen te voegen en trachtten hen te bewegen, om het klooster der nonnen niet bij nacht te overvallen; zij zelven boden zich aan, om hen onmiddelijk derwaarts te geleiden. De meeste dier woestaards verkozen hunne slemppartij voort te zetten; eenigen evenwel lieten zich overhalen. Deze begaven zich naar het klooster doch bepaalden zich daar bij het stuk slaan van enkele beelden. Middelerwijl werd de mare in de stad verspreid, dat ook in het klooster der Witte Nonnen alles vernield was. Door dezen kunstgreep, gelukte het groote schade | |
[pagina 148]
| |
aan het klooster en veel leed aan de nonnen te besparen, die, zooals de kronijk meldt, veel minder dan andere ordensleden gekweld zijn geworden. Na verloop van tijd werd ook het kloosterslot bij de nonnen ingevoerd. Deze belastten zich nu tevens met de opleiding der jeugd en het onderricht in vrouwelijke handwerken. Hoe groot de bevolking van haar klooster was in 1741, leert ons de volgende opgave. Den 19 October van dat jaar telde men er drie en dertig leden. Deze waren: Koorzusters. ‘Suster Gertrudis Constantia Smeulenaers, priorinne, oud 54 jaren, professie 31 jaren. Sr Maria Cecilia van Sittert, subpriorinne, oud 74 jaren, geprofest 51. Sr Joanna Van der Aa, oud 70 jaren, geprofest 48. Sr Joanna Theresia Van den Heuvel, meesterse der novitiën en costerse, oud 65 jaren, geprofest 45. Sr Anna Theresia Rasiart, oud 66 jaren, geprofest 41. Sr Joanna Catharina Rycken, procuratesse, oud 62 jaren, geprofest 37. Sr Joanna Maria Visschers, oud 59 jaren, geprofest 37. Sr Joanna Maria Christina Damers, oud 58 jaren, geprofest 37. Sr Theresia Philippina De St. Amand, oud 58 jaren, geprofest 35. Sr Maria Anna- Bollen, mede-costerse, oud 58 jaren, geprofest 35. Sr Catharina Clara Eymberts, oud 55 jaren, geprofest 33. Sr Gertrudis Clefas, canterse en vestiaria, oud 53 jaren, geprofest 32. Sr Dymphna Catharina Boot, oud 52 jaren, geprofest 32. Sr Maria Elisabeth Nalaet, oud 49 jaren, geprofest 27. Sr Maria Gertrudis Stals, siekenmeesterse, oud 43 jaren, geprofest 23. Sr Anna Maria Gerardina Nelissen, meesteresse der fransche school, oud 42 jaren, geprofest 21. Sr Anna Karis, dispensierse, oud 43 jaren, geprofest 21. Sr Jacomijn Monica Van Os, oud 41 jaren, geprofest 13. Sr Joanna Margaretha Constantia de Launay, portieres, oud 35 jaren, | |
[pagina 149]
| |
geprofest 6. Sr Joanna Maria van Overbeek, oud 35 jaren, geprofest 6. Sr Joanna Maria Nelissen, oud 22 jaren, geprofest 3.’ Leekezusters. ‘Maria Van Mostert, oud 76 jaren, geprofest 50. Elisabeth Joris, oud 66 jaren, geprofest 45. Joanna Deckers, oud 62 jaren, geprofest 36. Joanna Vestjens, oud 52 jaren, geprofest 32. Catharina Hendrix, oud 35 jaren, geprofest 15. Maria Agnes Luis, oud 37 jaren, geprofest 11. Maria Martina Pitten, oud 31 jaren, geprofest 9. Agatha Pitten, oud 34 jaren, geprofest 7.’ Novicen. ‘Aldegonda Van Win. Gertruij Vaessen. Joanna Hendrix en Maria Catharina Blankers.’ Tijdens de regeering van Joseph II in 1784 werd het klooster Maria-Wijngaard door het keizerlijk gouvernement met opheffing bedreigd, doch, dank zij der houding der Weerter burgerij, mocht het ongedeerd blijven voortbestaan totdat het eindelijk, bij den inval der Franschen, in 1794, tot een zelfde lot veroordeeld werd, waardoor zoo vele godsdienstige stichtingen zijn ten gronde gegaan. In 1797 werden de nonnen heên gezonden en hare bezittingen het eigendom van de Fransche Republiek verklaard. Den 15 September 1803 werd het klooster voor de som van 8200 franken verkocht en in 1836 stortte de kerk in puin onder de slagen van moker en hamer. Eindelijk zijn de nog overblijvende gebouwen met het aangrenzend terrein, in 1843, door de Brigittinessen van Uden aangekocht en, den 4 December van datzelfde jaar, door de Eerw. Overste Bernardina Randhaxe met drie zusters betrokken geworden. Zoover de geschiedenis van het klooster der Witte Nonnen. Wat nu de schrijfster onzer kronijk betreft, uit den inhoud harer aanteekeningen blijkt: dat zij Maria Luyten heette, kloosterzuster was in Maria-Wijngaard en dat haar | |
[pagina 150]
| |
vader, Jacob Luyten, die gelijk zij een Weertenaar schijnt geweest te zijn, aldaar in 1568 aan de pest overleed. Hare oudste verhalen heeft zij ongetwijfeld óf uit vroegere oorkonden des kloosters óf uit den mond van bejaarde lieden overgenomen; van de feiten, die sedert het jaar 1562, of wellicht nog vroeger, plaats grepen, is zij zelve of oog- of oorgetuige geweest en kon ze uit dien hoofde met veel nauwkeurigheid te boek stellen. De bescheiden, die de kloosterzuster over Philippus van Montmorency, graaf van Horne, diens familie, hof en huishouding te Weert mededeelt, zijn voor de geschiedenis merkwaardig. Van niet minder belang zijn hare aanteekeningen over de pogingen, welke de hervormers en beeldstormers hebben aangewend, om in de hoofdplaats van het voormalig graafschap Horne en hare omstreken, vasten voet te krijgen. Zuster Maria Luyten begint hare kronijk met den 12 October 1442, dag waarop de eerste kloosterkapel werd ingewijd, en eindigt ze hoogstwaarschijnlijk met het jaar 1570; althans de aanteekeningen op het jaar 1587, die het geschiedschrift sluiten, hebben geene betrekking met den overigen inhoud en zijn vermoedelijk door eene vreemde hand daaraan toegevoegd. Hare schrijfwijze verraadt niet alleen den Limburgschen tongval maar zelfs den spreektrant harer vaderstad. Afschriften der kronijk, of althans uittreksels daarvan, zijn nog heden ten dage in Weert en omstreken niet onbekend. Ook de beroemde pastoor van Helden, Joannes Knippenbergh, heeft zijn verhaal van de beeldstormerij te Weert uit dit geschiedschrift getrokkenGa naar voetnoot(1). Ons echter is het niet gelukt het oorspronkelijk hand- | |
[pagina 151]
| |
schrift der kronijk op te speuren; wat wij hier in het licht geven is dus slechts een afschrift, dat met een ander - in bezit van den Wel Eerw. Heer Jos. Habets - vergeleken en daaraan getoetst is geworden. Ten slotte zij hier nog bijgevoegd, dat tot nader begrip der feiten, in deze kronijk vermeld, meerdere ophelderingen te vinden zijn: in de Chronijk van Roermond door Jan van RijckenroyGa naar voetnoot(1); in de Chronijk van St. Agneten-klooster te Maeseyk;Ga naar voetnoot(2) in eene verhandeling over: Het Graafschap Horne als leen van Curingen,Ga naar voetnoot(3) alsmede in een opstel genaamd: Een vijftal stukken betrekkelijk de Hervorming te Weert, (1583-1584) dat deze kronijk onmiddelijk volgt en geleverd wordt door den Wel Eerw. Heer Jos. Habets, aan wiens ervarenheid en vriendschap wij de meeste inlichtingen omtrent de kronijk uit Maria-Wijngaard te Weert verschuldigd zijn. Hem zij daarvoor bij deze onzen oprechten dank betuigd. Roermond 14 Mei 1875. Ch. Creemers. |
|