Inhoudsopgave
De Backer.
Die 't lichaam voed, Is voor't Gemoedt.
De Kleermaaker.
ô Mens besteed', Uw beste kleed.
De Timmerman.
Het minder word betracht, Het meerder niet bedacht.
De Metselaar.
De qũaa Gebũũr, Vereist een mũũr.
De Glasemaaker.
Het leeven sucht, Na licht en lucht.
De Lootgieter.
Leid het Goed, In't Gemoedt.
De Schrynwerker.
Best gekist, Minst gemist.
De Schuyermaaker.
Een ider soeck, d'Onreine hoeck.
De Beesemmaaker.
Maakt schoon en vaagd, Daar't God behaagd.
De Mandemaaker.
't Ondichte vat, En houd geen nat.
De Seevemaaker.
Gij die op't klyne siet, Versuimd het groote niet
De Stoelemaaker.
Al was't van Goud, Het breekt als Hout.
De Gaarentwynder.
Al scheen het haat, Het mach geen quaat.
De Syreeder.
Mensoeck, en draag, Dat God behaag
De Wolbereider.
De Nacht verdwynd, Als't Dachie schynd.
De Weever.
Ghy die wel op uw handwerck let Maakt doch het Stuck uw's leevens net.
De Droogscheerder.
Hy's wys, die't kleet bereit, Dat ewig niet verslyt.
De Veruwer.
Gemeenheit, geeft, Eenheidt.
De Schoenmaaker.
Siet op het middel niet, Maar daar het om geschiet
De Kammemaaker.
Kam uit de klis, Eeer't slimmer is.
De Brillemaaker.
Niet hier en gunt, Maar op een punt.
De Naaldemaaker.
Hoe meer beset, Hoe eer belet.
De Speldemaaker.
Een wys besluit, Siet veer voor uit.
De Gouddraadtrecker.
Deugd houd Jeugd
De Geelgieter.
Alle Schyn, Is geen Syn.
De Tinnegieter.
Soeckt in u selfs den Schat, Van't aller schoonste Vat.
De Balansemaaker.
Houd goed gewicht, voor't naau gesicht.
De Smit.
Besteed uw Vlyt, Ter rechter tydt.
De Kooperslaager.
Als't sal bereid zyn, Sal't eind der stryd zyn.
De Lantaarenmaaker.
Wild ghy niet dwaalen, Volgd Jesus straalen.
De Messemaaker.
Daar lachgen zy, woond weenen by.
De Swaardveeger.
Een Schaapie, dat nooid bloed vergoot, En draagd geen wolfsklaau aan zyn poot.
De Roeremaaker.
Het Deugd Geweer is goed, Voor't quaad dat u ontmoet.
De Schaatsemaaker.
Om licht behaagen, Een wichtig waagen.
De Boommaaker.
Vloed dryft u neer, Steld u te weer.
De Pompemaaker.
Die niet te grond wil gaan, Diend hand aan't werck te slaā
De Scheepstimmerman.
Myd Sand en klip, Met's leevens Schip.
De Lyndraaier.
De ganch is slecht, Maar't werck is recht.
De Seilemaaker.
De vlugge wind, Vat, daar hei't vind.
De Kũiper.
Soo't niet en slũit, Het leckt'er ũit.
De Olislaager.
Perst Oli van't Gemoed, Die't licht der Vroomheid voet
De Kaarsemaaker.
Verliest het minst, Om groote winst.
De Vleeshouwer.
Onbedacht, Slaat geen acht.
De Pasteibacker.
Heeden mooy, Morgen Hooy.
De Suikerbacker.
In Christi Bloed, Lach God'lyk Soet
De Apoteeker.
De dranck van Christi bloed, Is kostlyck voor't gemoed.
De Hovenier.
De rechte Gaarde, Is niet op aarde.
De Moolenaar.
Den Heemel geeft, Wie vangd die heeft.
De Brouwer.
De laaving staatgereed, Waar is het dorstend Leed?
De Grutter.
Dat binnen sit, Is't rechte Pit.
De Waagemaaker.
Syt ghy belust op soet gemack, Laad op den Heer uw lastig pack.
De Saalemaaker.
Uw eigen dier, Vereist bestier.
De Blaasbalckemaaker.
Haald door uw sucht, Uit God uw Lucht.
De Draaier.
D'uitvindingen zyn veel, Doch min voor't Ewig deel.
De Instrumentmaaker.
't Is goed, of quaad, Naa 't oogwit staat.
De Chirurgyn.
't Hert eist te syn verbonden, van doodelyke wonden.
De Pruikemaaker.
Behaagd de wereldt niet, Maar't Oog dat alles siet.
De Hoedemaaker.
De hoed der Deugd is schoon, Meer dan een goude kroon.
De Leerbereider.
Wat helpt de Slaaverny, Daar 't best vergeeten zy.
De Papiermaaker.
Al is het slecht, Het komt te recht.
De Boeckdrucker.
Schept uw Geluck, Uit pers en druck.
De Plaatdrucker
't Geen't hert in sich besluit, Dat druckt het van sich uit.
De Boeckbinder.
Het oog van't ewig weesen, Kan't boeck uw's herten leesen.
De Schoolmeester.
Maakt medecyn, Niet tot fenyn.
De Orlosimaaker.
Dat men bereid is, Terwyl het tyd is.
De Spiegelmaaker.
Gelykenis hangd af, Van weesen, dat sulx gaf.
De Glasblaaser.
Een fynder Stof, Leid onder't Grof.
De Bleeker.
Wat pocht ghy op uw Sind'lyckheid, Die't Kleed der Zielen vuyl verslyt.
De Steensaager.
Al met'er tijd, Aan't end der stryd.
De Steenhouwer.
Hoewel verspreid, Nochtans bereid.
De Tichgellaar.
De Godsdienst maakt ons vry, Van Saatans Slaaverny.
De Pottebacker.
Draagd in uw vat van aarde, Een Schat van meerder waarde.
De Lymmaaker.
Hecht uw Gemoed, Aaant Eeuwig goed.
De Veender.
't Is ongesien, Doch't kan geschien
De Bergwercker.
Hoe hoog van waardē, 't Is Stof der Aarden.
De Munter.
Het hert verlicht met heemel schyn, Begeerd geen Sack van Geld te Zyn.
De Goudslaager.
Onder't vlies, Sit verlies.
De Silversmit.
Hoe eel van stof, Noch veel te grof.
De Goudsmit.
Tast naa de grond, Daar't uit ontstond.
De Diamantslyper.
't Syn Dropies uit een Bron, Die eindicht, noch begon.
De Peerelgaater.
Ô gaauwe koopman soekt en bied, Naa't Peereltie, dat jesus hiet.
De Borduurder.
Doorstikt uw Hert met kunst der Deugd, Dat ghy voor Eedel gelden meugd.
De Tapeitwerker.
Hoe schoon bereid, De Dood die scheid.
De Schilder.
Al wat het oog besiet, Ist prinsepaal nog niet.
De Plaatsnyder.
't Herstellen als't vervallen, Dat komt van een op allen.
De Beeldhouwer.
Ô mens verkies, Winst uit verlies.
De Musikant.
Is't Dropie soet, Staat naa de vloed.
De Astrologist.
Daar't meest aan is geleegen, Staat meest te overweegen
De Advokaat.
Het Stof, en Slyck der Aard, En is den Twist niet waard.
De Scheider.
Dieu ontbind Dat is uw Vrind.
De Docter.
God is de Medecyn, Voor doodlik hels fenyn.
De Leeraar.
Die gaaren Eeuwge welvaard sag, Die Preek sich self den gansen dag.
De Landman.
Eerst gesaaid, Dan gemaaid.
De Zeeman.
Die't Oosten wil beryken, Moet van het weste wyken.
De visser.
Ghy al, die swemd, in's weerels Stroomen, 't Groot visnet kund ghy niet ontkoomen.
De Jaager.
De lustender Sonden, Syn bytende Honden.
De Koopman.
Sied veer, en wroet, Om Eeuwich Goed.
De Krygsman.
Verdraagen en lyden, Is Christelyk stryden.
De Heerscher.
Heerst over de Rebellen, Die't Herten Ryk ontstellen.
De Doodgraaver.
Die sich wat voor laat staan, Sie deesen Spiegel aan.