In dezen Rozen-Hof siet gy meest doorg aans Jesus
en de Ziel; in prent uytgebeelt, maar den be-
schouwer, moet sich onder 't leesen (wanneerder van
de Ewige Godtheyt gesproken wordt) nooyt verbeelden
dat wy met dese prentverbeelding iets anders meenen
als alleen der corporlyke beeldelijke Menscheyt Christi,
in zijne aangenomen Knechtelijke gestalte, soo als hy
hier op Aarden, by ons Menschen, heeft gewandelt,
sichtelijk en tastelijk, voor de uyterlijke Oogen en
Handen. Want naa zyn Ewige Godtheyt en magh
noch kan hy niet uytgebeelt worden.
En gelijck ick boven geseght heb, indien ghy hier
wat hooghs vindt, gelijck' er in der waarheyt aan som-
mige plaatsen wat hoogs is, soo en meent niet dat ick
het selver ervaren heb. O neen! Maar ick neem het
met vreugde voor dierbare waarheyt aan, en begere
dat het in my, en in alle Menschen wezentlijck mach
volbracht worden: En dat wy selve, na den inwen-
digen grondt, mogen worden tot een cierlijken Hof,
beset met veel'erhande welruykende Kruyden en Bloe-
men; gesuyvert van alle stekende Distels, en Doornen,
op dat hy die onder de Lelyen weydet, (Jesus ge-
benedijd in der eeuwigheyt,) lust heeft, om by ons,
en in ons te woonen.
J. LUYKEN.