Duytse lier
(1996)–Jan Luyken– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 30]
| |
[pagina 31]
| |
Tweede Verdeeling. Ga naar voetnoot(5)
EEn hart dat brand van dorst, en slijt de tijd met
wachten,
Naar lessing, quijnt, en moet ten langen laaste
smachten.
IN 't vuyr stak my de liefd' eerst aan:
De liefde de my 't harte branden,
Ga naar margenootr2
Mijn leven staat in zijne handen,
Hy moet mijn gloet weer uyt doen gaan;
5[regelnummer]
Of doet hy 't niet, ik ga te schanden,
Door min viel ik de vlam ten buyt,
Mijn troost schuylt in zijn volle kaaken,
Ga naar margenootr7
Blaast hy niet toe, zoo moet ik blaken,
De heele tijd mijns levens uyt,
10[regelnummer]
Tot dat ik aan het end zal raken.
Reveille vous belle en dormie.
EEn straal uyt Leonoraas oogen,
Ga naar margenootr1
Noch bruynder dan den dyamant;
Ga naar margenootr2
Stak door een heymelijk vermoogen
Mijn jeugdig hart in lichte brand.
5[regelnummer]
Blaas uyt, blaas uyt, ô Leonore!
Blaas uyt de vlam die my verteert;
Een vlam uyt uw gezicht geboore,
Gezicht dat Zon en Maan braveert.
Ga naar margenootr7
Ga naar margenootr8
Dan doe my vry al weder blaken,
10[regelnummer]
Nu blus, nu blaak, nu blus weer uyt,
Tot dat ik aan het end zal raken,
Tot dat de dood mijn leven sluyt.
Of lust het u dat ik zal quynen,
En smelten door dien zelven gloet,
15[regelnummer]
Die Echo
Ga naar voetnoot(6) de
tot lucht verdwynen,
Ga naar margenootr15
| |
[pagina 32]
| |
Ontbeent, ontspiert, ontvleest, ontbloot.
Ga naar margenootr16
Och! lust u dat, dan hoor my zingen,
Wat Nazo
Ga naar voetnoot(7) van Narcissus zong:
Hoe trotzen hare loon ontfingen;
Ga naar margenootr19
20[regelnummer]
Hoe straf altijd den hoogmoet dwong.
Narcissus was een schoone jongen,
Op 't jagen snelder dan de wint,
Ga naar margenootr22
Van Echo, die zich vond gedwongen,
Tot liefde, laas! te veel bemint.
25[regelnummer]
Noyt wou hy 't Nimphjes hette blussen,
Verachting was haar prijnens dank;
Ga naar margenootr26
Nooyt wou hy haar tot troost eens kussen,
Dies smoltse, en bleef niet dan een klank.
Ga naar margenootr28
Een klank die in de wilde plaatzen,
30[regelnummer]
In bos, en bergen zich versteekt:
Ga naar margenootr30
En niet en doet dan woorden kaatzen,
Wanneer der ymant zingt of spreekt.
Dit wou den goeden hemel wreeken,
Zy deed hem 's uchtens voor den daauw,
35[regelnummer]
Zoo hy zich spiegelde in de beeken,
Verlieven op zijn eygen schaauw.
Ga naar margenootr36
Die liet hem dus elendig klagen:
Ga naar margenootr37
O Minnaars-bossen, zaagt gy ooyt
Ga naar margenootr38
Een Vryer zoo elendig plagen,
40[regelnummer]
Door liefde, als my? 'k geloove nooyt.
Daar zijn geen bergen die ons scheyden,
Geen bossen; neen: niet anders als
Een weynig waters tusschen beyden,
Belet my dat ik u omhals.
45[regelnummer]
Och! kom 'er uyt, ô puyk der knapen!
Ga naar margenootr45
Veracht my om uw schoonheyt niet,
'k Ben me noch jong, en wel geschapen,
Ga naar margenootr47
De Nimphjes wenschen my in 't riet.
De tranen dreven uyt zijne ogen,
50[regelnummer]
Langs 't aanzicht, in de glaze beek,
Zoo dat het water wierdt bewogen,
En hem zijn beeltenis ontweek.
Toen riep hy, als van hoop versteeken,
Ga naar margenootr53
Waar vliet, waar vliet gy doch zoo snel?
| |
[pagina 33]
| |
55[regelnummer]
Toef noch een weynig, hoor my spreeken,
Hoe zijt gy toch zo wreet, zo fel!
Verlaat my niet, met voort te spoeden,
Laat ik (dewijl 't niet mach geschien,
Dat ik u raak) mijn lusten voeden,
60[regelnummer]
En vleyen met u slechs te zien.
Maar als hy 't beeld nu zach verdwenen,
En dat het ook niet weder quam,
Begost hy deerlijk te weenen,
Terwijl zijn jeugd een eynde nam.
65[regelnummer]
Hy smolt als sneeuw, in zonne-schijnen,
Zoo als hy lach op 't groene kruyt,
Men zach zijn schoonigheyt verdwijnen;
Hy sturf, en blies het leven uyt.
Esprits quiscupires, &c. Onuict jalouze
nuict.
KOm weste windtje
Ga naar voetnoot(8), dat de bladertjes
doet beven,
En zieltjes zuchten helpt
Ga naar voetnoot(9), als gy zoo naar en zacht,
Ga naar margenootr2
Door duyzend telgjes heen, komt fluysterende sweven,
En zoeltjes gonzen, in het donk're bos by nacht,
5[regelnummer]
Kom, neem mijn zuchten op uwe uytgespreyde
wicken,
Ga naar margenootr5
En tuytze in Felaas oor, (ô Fela! schoon van aart,
Ga naar margenootr6
En wit van deugde) en zech hoe Pooles, voor het kricken,
Ga naar margenootr7
Des Rooden dageraats, om hare hof-stee waart.
Zech, hoe haar af-zijn, hem doet branden, door
verlangen,
10[regelnummer]
Hoe hy by donk're maan, in guurte, wint, en weer,
Zijn droeve luyt vermengt met klagende gezangen,
Terwijl zy lecht en droomt, gedooken in de veer.
Ga naar margenootr12
Zech, hoe de liefde hem zijn harsenen doet
dwalen;
Hoe hy Natura noemt, den oorzaak van zijn pijn,
Ga naar margenootr14
15[regelnummer]
Wijl hy niet vliegen kan; hoe dat hy menig malen
Met Philomela
Ga naar voetnoot(10) wenscht, een Nachtegaal te zijn.
Een Nachtegaal om, op den Ypenboom gevlogen,
Die met zijn blad'ren voor haar slaapkoets uytzicht speelt,
Haar lof te zingen, en een bloote krop te beoogen,
Ga naar margenootr19
| |
[pagina 34]
| |
20[regelnummer]
Of schoer, of arm, terwijl de slaap hare oogen streelt.
Ga naar margenootr20
Zech, hoe de Nijt hem knaagt, hoe zy hem 't hart doet
Ga naar margenootr21
breken,
Wanneer de nuchtere zon, door wien het alles leeft;
Ga naar margenootr22
Met held're straalen, door het klaare glas koomt steeken,
En haar, terwijl zy slaapt, een morgen-kusjen geeft.
25[regelnummer]
Zech, weste-wint, hoe hy haar zelver liever
kusten;
Vlieg heen, en trek, ay trek uw snelste vleugelen an,
En zech, hoe Pooles van zijn Fela niet kan rusten,
Hoe Pooles, zonder haar gezicht, niet leven kan.
Ga naar margenootr28
La Belle Iris.
ROzelinde, trotze Maagt,
Ga naar margenootr1
Eelste schepzel van natuure,
(Wist u hart en ziel van vuure)
Daar de kuysheyt roem op draagt;
5[regelnummer]
Slaat, ay sla voor 't laatst uw oogen,
Daar de Majesteyt uyt blinkt,
Op Arnoldo, die gebogen,
Voor uw schoot, in rouw verdrinkt.
Zachte Nimphen, harde klip,
Ga naar margenootr9
10[regelnummer]
Zie de zilte trane-peer'len,
Langs uw Minnaars wange dweer'len,
Op een bleeke ontgloeyde lip;
Ga naar margenootr12
Hemel, och! ik moet versmachten,
Wijl de straffe Rozelindt,
15[regelnummer]
Palder staat voor al mijn klachten,
Dan een Yk voor weer en windt.
Rozelinda die my schend,
Ga naar margenootr17
Wijl gy dan uwe ooge leden,
En uw mededogendheden,
20[regelnummer]
Van Arnoldo hebt gewent,
Gun dan dat hy voor het laatste
Eens uw lippen raken mach,
Daar mee gaat hy naar 't verbaaste
Ga naar margenootr23
Onderaardze, zonder dach.
25[regelnummer]
Daar de wrede Belial
Ga naar margenootr25
Duyzend, duyzende van zielen,
Die 'er door malkander krielen,
Langs de grazelooze wal,
Drijft met zijne geesel-roeden,
| |
[pagina 35]
| |
30[regelnummer]
Naar het Tarterkuylze-veer.
Ga naar margenootr30
Daar mach elk ter helle spoeden;
Maar men keert 'er nimmer weer.
Daar zal mijn bedroefde geest,
Fel geteystert, en geslagen,
35[regelnummer]
Swaar belaan met duyzend plagen,
(Hemel waar ik nooyt geweest!)
Door de na berouze-baaren,
Ga naar margenootr37
Swart als pek, en heet als vuur,
Met een swerm ter helle vaaren;
40[regelnummer]
Och! die liefde staat my duur.
Vaar dan wel mijn Rozelind,
Harder dan de steyle klippen:
Vaar dan wel, mijn geest gaat glippen,
Daarze nimmer zon licht vind;
45[regelnummer]
Strak zult gy dit staal zien rooken,
Van u minnaars laauwe bloed,
Als het hart is doorgebrooken,
Daar hy Rozelinde in voet.
Ga naar margenootr48
Liefde doet klagen. Nova.
OCh hoe is mijn lot zoo wreet!
Van rampen te zamen gesmeet;
Appelona hoe lang
Zult gy blijven zo stuurs, zo wrang?
5[regelnummer]
Hoe lang al even trots?
Gelijk als een harde rots,
Die 't zee-gewelt op zijne borst doet breeken;
Zo wrevel staat gy, voor mijn zuchte en smeeken.
Hoe dikmaal zach my de Maan,
10[regelnummer]
Voor uw vensteren waaren gaan;
Ga naar margenootr10
In het diepste der nacht,
En aanhoorden mijn minne-klacht:
Dan lacht gy zacht en sliep,
Ga naar margenootr13
Terwijl Greomandus riep:
15[regelnummer]
O Tralien! zoo wreet, als uw Meest'resse,
Waarom belet gy my mijn dorst te lesse.
| |
[pagina 36]
| |
Toon: Houw Charon, houw.
ANtiopana, lief, ô mocht ik raaken
U malse lippen, of uw zachte kaaken,
Mijn ziel verliet dit lichaam, en zy bleef
Als morgen dauw, aan zulke rozen hangen,
5[regelnummer]
Mijn schoone, ay laaf, ay laaf eens mijn verlangen,
Terwijl ik leef.
Antiopana ziet uw Minnaar stikken,
In zuyv're minne-gloet, de laaste snikken
Van 't quijnend hart, zijn voor de bleeke mont.
10[regelnummer]
Weerhoud u woeden: ay heb medelijden,
Met Argidon; helaas! moet hy dan glijden
Naar Achrons gront.
Ga naar margenootr12
Och straffe Nimph! kunt gy de tran'ge vlieten,
Die biglend langs u Minnaars wangen schieten,
15[regelnummer]
Zoo koel ontfangen, op een hart van steen?
Kan 't by zo schoon een Nimphje moochlijk wezen,
Het geen de Hel onmoochlijk was voor dezen?
Ga naar margenootr17
Waar wil dit heen?
Zag ik u lief gezicht een traan
ontslippen,
20[regelnummer]
Mijn ziel zat daad'lijk op de dootze lippen;
Want aan uw ogen is zy vast vertuyt;
Ga naar margenootr21
Ja schoone, daar den uchtend voor moet dijzen,
Ga naar margenootr22
Liet gy een zuchjen uyt uw boezem rijzen,
Dan vloogzer uyt.
Ga naar margenootr23
25[regelnummer]
Maar gy, ô wrede! bind my eerst met
koorden,
En poogt my dan gevankelijk te moorden;
Ga naar margenootr26
Hoe zal de Fama noch, van wint gejaagt,
Ga naar margenootr27
Zoo ys'lijk gieren in mijns vaders ooren:
Den jongen Argidon die gaat verlooren,
30[regelnummer]
Dat door een Maagd.
Ga naar margenootr30
Een dolheyt noemt men trouw. Toon:
Anakreon.
't IS een vermaak, 't is een vermaak, te minnen;
Ik schat die vreughd veel hooger dan het gout;
Wanneer de Nimph, niet al te stuurs van zinnen,
Met weder-liefde u toe kaatst, als in 't wout
| |
[pagina 37]
| |
5[regelnummer]
Vrou Echo, door het pijpen van een harder
Ga naar margenootr5
Getart, getergt,
By 't rijzende gebergt,
Haar weerklank hooren laat,
Zoo lang het fluitjen gaat.
10[regelnummer]
Men vind 'er die, men vind 'er die, als
zotten,
Haar jonge jeugt verzuchten, zonder maat,
Om Maagden, die met hun verdienste spotten;
Dat is een min, die my voor 't voor-hooft slaat,
Hy doe 't wie wil, ik acht hem niet rechtschapen;
15[regelnummer]
't Is zotterny,
Te blyven in de ly,
Ga naar margenootr16
Men spil de gulde jeugt,
Zoo lang zy bloey, met vreugt.
Als ik bemin, als ik bemin een schoone,
20[regelnummer]
Ik buyg my neer, en bie mijn diensten aan:
Maar zo zy my geen gunsten wil betoone,
En lange een tijd laat zonder weer-min gaan,
Ik scheyd 'er van, ik laatze, ik spoel die minne,
Ik spoel die smart,
25[regelnummer]
Slechs rustig van het hart,
Met eene kroes vol wijn,
Geswollen aan den Rijn.
Ga naar margenootr27
|
|