En Psalm XCIV: 8, 9, 10, 11.
Aanmerkt gy onvernuftige onder den volke, en gy dwaaze, wanneer zult gy verstandig worden?
Zoude die de oore plant, niet hooren? zoude die de oogen formeerd, niet aanschouwen?
Zoude die de Heidenen tuchtigt, niet straffen? Hy die den mensche wetenschap leerd?
De HEERE weet de gedachten des menschen, dat ze idelheid zyn.