Beschouwing der wereld
(1977)–Jan Luyken– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 360]
| |
Die is hem ook niet. | |
Door het geloove is hy een in woonder geweest in het land der belofte, als in een vreemd [land], en heeft in Tabernakelen gewoond met Izaak en Jakob, die mede Erfgenaamen waaren der zelver belofte. Want hy verwachtede de Stad die fondamenten heeft, welker Konstenaar en Boumeester God is. | |
[pagina 361]
| |
De Heil-stad leid,
Niet in der Tyd.
Wat Stad men in de Wereld ziet,
Van aller landen vaste Steden,
Het is de rechte Stad al niet,
Een t'zaamen-woon, van liefde en vrede.
Wie evenwel die waare Stad
Bereizen wilde, na begeeren,
En gaaren daar een wooning had,
Die moet de rechte wegen leeren.
Al waar het breed en lustig zy,
Dat veel begaan word en bereeden
Dat gaa men maar getroost voorby,
Met onophoudelyke schreeden.
De rechte weg is eng en smal,
En eenzaam, zonder woelderyen,
En strekt zich door het traanen-dal,
Daar steeds den afval is te myen.
Die brengt u binnen Sions poort,
Een Stad, wiens lof en heerlykheden
Gy nooit, na waarden hebt gehoord;
Dat is die Stad van eeuw'ge vreden.
| |
[pagina 362]
| |
Wie zich vermoeid heeft onder weeg,
Om eenmaal aan die plaats te komen,
Die vind zyn rust en lust ter deeg,
En heeft nooit ongeval te schroomen.
Maar wie op aarde reist en loopt,
En meend een steê van rust te vinden,
Verkrygt niet daar hy lang op hoopt,
En vind ten laatsten rook en winden.
Maar gy, ô schoone Hemel-Stad!
Gy geeft u Burgers 't vol genoegen,
Dies hebben zy haar Heil gevat,
Die zich naar u ter uit-tocht voegen.
| |
Galaten IV: 26. | |
Hebreen XI: 13, 14, 15, 16. | |
[pagina 363]
| |
En indien zy dies [Vaderlands] gedacht hadden, van welk zy uitgegaan waaren, zy zouden tyd gehad hebben om weder te keeren: | |
En Kapittel XII: 22. | |
En Kapittel XIII: 14. | |
Openbaaring XXI: 10. |
|