Beschouwing der wereld
(1977)–Jan Luyken– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 230]
| |
Niet alzo. | |
Tegen de Herders was myn toorn ontsteeken, en over de bokken hebbe ik bezoekinge gedaan: maar de HEERE der heirschaaren zal zyne kudde bezoeken, het huis Juda, en hy zal ze stellen, gelyk het paard zyner Majesteit in den stryd. | |
[pagina 231]
| |
Verlaat der Bokken aard,
Zo zyt gy lief en waard.
Op dat wy in het groote scheiden
Van d'allerhoogste oordeel dag,
Niet met de Bok ter linker zyde,
Geraaken, tot het wee en ach!
Zo laat ons by de schaapjes houden,
Die luist'ren na het hemels Lam,
Dat by ons, in woestyn en wouden,
Ter rechter spoor, zo heilzaam quam.
Hoe is het veld zo ryk van bokken!
Dat wyde en breede werelds veld!
Elk zie uit haaren trein te rokken,
Wiens lust ter goede Herder held.
Geen hoorne bokken moeten 't weezen,
Die zich gezellen by het Lam;
De schaapjes worden uitgeleezen,
Ter weide, daar nooit bok en quam.
ô Lam, ô heilig Lam des Heeren,
Dat zelfs den Heer der Heeren zyt,
Laat uwen staf ons hert regeeren,
Zo worden wy tot Heil geweid.
| |
[pagina 232]
| |
Helpt gy ons van den bok der zonden,
U is de wysheid en de macht,
Op dat ons herte werd bevonden,
Een schaapje, dat uw gunst verwacht:
En wy aan 't eind, van 's werelds weide,
(Wanneer uw groote herders staf,
De heel vermengde trop zal scheiden,
De bokken van de schaapen af,)
Ook onder het getal der vroomen,
(Voor d'ingang van het zalig land,)
Zo zeer gelukkig, mogen komen,
Aan uw hoogwaarde rechterhand;
En voorts, gezalfd met uwen zegen,
Ter overzaal'ge weide gaan,
Daar nooit een einde word verkreegen,
Daar 't eeuwig in zyn fleur zal staan.
| |
Ezechiel XXXIV: 15, 16, 17, 18, 19, 20, 21. | |
[pagina 233]
| |
vette en het sterke zal ik verdelgen, Ik zalze weiden met oordeel. | |
Mattheus XXV: 31, 32, 33. |
|