Geschiedenis en dialectologie: het geval Meijel
(1991)–Jan Lucassen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
InleidingGa naar voetnoot1Al vanaf mijn vroegste jeugd heeft het beeld van de Babylonische spraakverwarring voor mij een zekere betekenis. Deels hardhandig werd ik met mijn neus gedrukt op de verschillen tussen de taal van thuis, de taal van het schoolplein en die van sommige vriendinnetjes en vriendjes. In de huiselijke geborgenheid leerde ik Limburgs, aangezien mijn ouders uit het naburige Helden afkomstig waren. Zo sprak ik al gauw de magische woorden ‘sokker’ en ‘ich auch’. Met dit Limburgs kon ik me bij een aantal families ook elders in het dorp redden, bij immigranten, net als wij. Zo gauw ik echter naar de bewaarschool moest, bleek dat de meerderheid van mijn Meijelse klasgenootjes een andere taal sprak, het Meijels. Zij moesten aan hun trekken zien te komen met behulp van ‘suukker’ en ‘ik ok’. De zuster van de bewaarschool tenslotte probeerde onze aspiraties in verhevener richting om te buigen dan ‘suiker’ en ‘ik ook’. Gelukkig was ik met behulp van een aantal buurkinderen met geheel of gedeeltelijk ‘Hollandse’ ouders al aan deze derde taal gewend geraakt. Mijn vader was schoolmeester en hij, maar ook mijn moeder, stonden er op dat wij als kinderen al deze talen -laat ik ze gemakshalve Limburgs, Meijels en Nederlands noemen - nauwkeurig uit elkaar hielden; het was dus ‘'nne sjoeene sjoon’, ‘'nne sjonne sjoen’ en ‘een mooie schoen’. Overigens hadden deze vroege exercities niet alleen nadelen: met het Limburgs kon je je naar het oosten toe tot een stuk in Duitsland en naar het zuiden toe tot en met Maastricht behelpen (tenminste als de Zuidlimburgers zich verwaardigden je als landsman te erkennen); met het Meijels in het oosten van Brabant, al moest je je dan wel wat aanpassen. Niet alleen tweede-generatie immigranten zoals mijn broers en zussen en ik werden zich al vroeg bewust van de aparte positie die het Meijels innam binnen Limburg -want tot die provincie behoort het sinds mensenheugenis in alle opzichten- en van de kleinere, maar toch wel wezenlijke verschillen met Brabantse dialekten, ook de autochtone Meijelsen wisten dat ze taalkundig op een eiland woonden.
In verscheidene publikaties heeft Herman Crompvoets kunnen aantonen dat het Meijels dialect waarschijnlijk oorspronkelijk tot de Oostbrabantse dialecten gerekend moest worden, maar dat er zodanig sterke Limburgse invloeden in zijn aan te wijzen, dat het in de gestolde vorm waarin het sinds de laatste eeuwwisseling bekend is, als een typische mengvorm met een geheel eigen karakter kan worden gekenschetstGa naar voetnoot2. Ik zal me hier bezighouden met de vraag welke historische achtergronden mogelijk van belang kunnen zijn voor de verklaring van de eigenaardige positie van het Meijelse dialekt. Waartoe hoorde Meijel sinds zijn ontstaan staatkundig en kerkrechtelijk? Waarop was het ekonomisch en kultureel georienteerd? Waar kwam zijn bevolking vandaan? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 2]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
KAART 1 De verkeers-geografische ligging van Meijel van de dertiende
tot de vroege negentiende eeuw
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 3]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. Een geografische plaatsbepaling.Meijel is met meer dan 35 m. boven NAP het hoogste punt van de Peel en ligt op een smalle, ongeveer 6 km. lange, min of meer zuid-noord georiënteerde zandrug in het midden van wat eens een uitgestrekt hoogveengebied was (zie Kaart 1). Tot voor honderd jaar vormde het als het ware een lange natuurlijke brug tussen Midden-Limburg en Oost-Brabant; een brug door een groot moeras dat zich zonder vergelijkbare doorgangen wel haast twintig kilometer naar het zuiden (tot Weert) en meer dan dertig kilometer naar het noorden uitstrekte. Overigens is het -en zeker in landbouwkundig opzicht is dit een belangrijke correctie, door Willems aangebracht- goed te bedenken dat op deze zandrug weer aanzienlijke hoogteverschillen voorkwamen en dat het in feite eerder om een verzameling heuveltjes op een zandrug gingGa naar voetnoot3. Aan de betekenis van deze zandrug -gemakshalve zal ik hem hierna steeds de ‘Meijelse zandrug’ noemen, zonder rekening te houden met administratieve grenzen- als enige zowel 's zomers als 'swinters begaanbare verkeersverbinding door de Peel tussen Limburg en Brabant werd wel enigszins afbreuk gedaan door de slechte aansluitingen in noord en zuid (zie Kaart 2). In het noorden, achter het gehucht Heitrak, sluit de rug niet direkt aan bij de zandgronden van Liessel. Daar moest de reiziger ongeveer 3 km. door lagergelegen gronden gaan tot hij bij het vermoedelijk in 1507 gebouwde ‘Blokhuis’ onder Liessel kwamGa naar voetnoot4. Eenzelfde obstakel ontmoette hij in het zuiden van de huidige gemeente Meijel. Tussen het zuidelijke uiteinde van de ‘Meijelse zandrug’ in de buurtschap De Donk en de zandgronden van Roggel die bij de buurtschap het Nieke begonnen, liggen -te beginnen bij de ‘(Roggelse) Dijk’ in het noorden- zeker 5 km. lang laaggelegen gronden. Laten we echter vasthouden aan het aardrijkskundige beeld van de ‘Meijelse zandrug’ als een, zij het niet al te best verankerde, maar toch belangrijke brug door de Peel, waaroverheen men, van noord naar zuid reizend, na de Neerkantse gehuchten aan zijn linkerhand de Sint-Willibrordusput, de tol, de Hof en de molen passeerde om via ‘de Straat’ -het bewoonde gedeelte met de veelal dwars op de weg staande boerderijen en herbergen en de kerk- de Donk te bereikenGa naar voetnoot5. Rechtstreekse verbindingen met andere plaatsen dan Roggel in het zuiden en Liessel in het noorden waren ofwel in het natte jaargetijde slecht begaanbaar, zoals de wegen naar belangrijke plaatsen als Helden (en verder naar Venlo) en Nederweert (en verder naar Weert), of bestonden eenvoudigweg niet, zoals die naar Asten tot 1861, toen de provinciale macadamweg van Kessel via Meijel en Asten naar Heeze werd aangelegdGa naar voetnoot6. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
KAART 2 De ‘Meijelse zandrug’ tot ca. 1800
Legenda: 1 = Heitrak (Neerkant, gemeente Deurne) 2 = St. Willibrordusput (gemeente Meijel) 3 = dorpskern Meijel + = Middeleeuwse parochiekerk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. BewoningsgeschiedenisDeze geografische plaatsbepaling is essentieel voor de interpretatie van de historische ontwikkeling van Meijel. Meijel is een relatief jonge gemeenschap. Zeker, er zijn enkele losse vondsten bekend uit de prehistorie en de Romeinse tijd en het ligt in de rede te veronderstellen dat deze zandrug al lang dienst heeft gedaan als verkeersverbindingGa naar voetnoot7. Van permanente bewoning, laat staan van de vorming van een gemeenschap, zijn echter geen sporen te vinden vóór de veertiende eeuw. Ten opzichte van de meeste andere dorpen in Oost-Brabant en Midden-Limburg (voor zover vóór de negentiende eeuw ontstaan) is Meijel hiermee een van de hekkesluiters geweest. De bewoningsgeschiedenis van het aangrenzende Brabantse gebied kan men zien als een langzame zuidwaartse uitbreiding van het al in de achtste eeuw bestaande Bakel, vanwaaruit wellicht in de elfde eeuw Deurne zich verder ontwikkelde en in de veertiende eeuw vandaaruit op zijn beurt LiesselGa naar voetnoot8. De bewoningsgeschiedenis aan de Limburgse kant ging in tegenovergestelde richting: vanaf de in de Romeinse tijd al sterk ontwikkelde Maasoevers -met name vanuit westelijk en noordwestelijk van Roermond gelegen plaatsen als Horn, Buggenum en Neer- werden in noordoostelijke richting de dorpen Heythuysen en Roggel gestichtGa naar voetnoot9. In welke tijd moeten we nu het ontstaan van een gemeenschap juist daar tussenin, op de ‘Meijelse zandrug’, dateren; met enige overdrijving, wanneer ontstond de Meijelse missing link? De oudste sporen van bewoning gaan terug naar 1326 wanneer de naam Meijel voor het eerst in de bronnen voorkomt en naar de daarop volgende eeuw, toen vermoedelijk de eerste fundering van maaskeien voor een bakstenen kerk werd gelegdGa naar voetnoot10. Deze veertiende-eeuwse ontwikkelingen zouden het resultaat kunnen zijn geweest van een geleidelijk proces van bevolkingsaanwas dat vanaf de dertiende eeuw zijn oorsprong vond of in ieder geval werd gestimuleerd. Toen kwam namelijk het handelsverkeer op gang tussen twee, beide rond 1200 gestichte steden, het Gelderse Roermond en het Brabantse Den Bosch. Zo geven beide steden elkaar op 25 maart 1277 vrijdom van invoerrechten. J. Linssen stelt dat we hier in de eerste plaats moeten denken aan de weg door de Peel over MeijelGa naar voetnoot11. In feite zou het hier gaan om een deel van een langere landweg: die van het Gelder steunende Keulen naar het noorden. Deze weg zou een eeuw ouder zijn dan de weg van Keulen over Roermond naar Antwerpen, waaraan Weert zijn opkomst te danken heeft. Linssen vermoedt dat de bewuste weg van Roermond via het veer bij Ool naar Horn heeft gelopen en vandaar ofwel via Haelen, ofwel via Heythuysen naar Roggel, vervolgens naar Meijel en zo verder via Deurne, Bakel en Gemert naar Den Bosch. Harde bewijzen voor deze stelling dateren eerst uit de eerste helft van de zeventiende eeuw. Op 26 februari 1637 verklaarden de schepenen van Asten dat Meijel ‘eene cleyne gemeynte is geheel tussen het moeras ofte Peel gelegen, alwaer is doergaende eene heerbaen van den Bossche op Venlo, Ruremundt ende Ceulen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naer 't landt van Geullyck’ en Tranchot duidt de weg van Meijel over de Moosdijk naar Liessel aan als de ‘Grosse Strasse von Herzogenbusch nach Ruremonde’Ga naar voetnoot12. Een gedeelte daarvan onder Neerkant heet nog steeds de ‘Keulse Baan’Ga naar voetnoot13. Met name in het najaar gingen karren met vooral Rijnwijn van Keulen via Roermond over de Meijelse zandrug naar het noorden. Ook werd in die richting laken vervoerd en karren met zout en vis namen de omgekeerde route. De reden waarom deze en andere landwegen functioneerden als alternatief voor de scheepvaart over rivieren als Maas en Rijn moet naast natuurlijke hindernissen als hoogwater, ijsgang e.d. toch in de eerste plaats gezocht worden in de grote overlast die de talloze tollen op deze rivieren aan de handel bezorgden. Aangezien de snelheid van dit soort vervoer op ongeveer 5 km. per uur gesteld kan worden, is het niet geheel onlogisch te veronderstellen dat menig voerman een uur of vier nadat hij de Maas was overgestoken in Meijel een rustpauze nam en hetzelfde zou kunnen gelden voor de voerman die, uit tegengestelde richting, vier uur eerder Bakel achter zich had gelaten. Veel later nog, in 1720, wordt in Meijel de herberg ‘De Keulse Kar’ genoemd, gezien de gemeenterekeningen van het eind van die eeuw de belangrijkste Meijelse herberg. Het was een prominent gebouw, dat ook daarom door landmeters in de achttiende eeuw gebruikt werd als richtpuntGa naar voetnoot14. Ook foto's van het laatste gebouw met deze funktie dat in 1944 afbrandde laten een voor Meijelse begrippen forse boerderij zienGa naar voetnoot15. Wellicht een laatste argument voor het belang van deze doorgaande handelsroute voor Meijel zou men kunnen zien in de keuze van St. Nicolaas als patroonheilige van de Meijelse kerk, immers de patroon van de handel en de scheepvaart. We komen deze heilige immers op meerdere plaatsen langs of in verband met deze handelsroute tegen: als patroon van het klooster Keizersbosch (vormde de weg van Roermond via de tol bij Hanssum en vervolgens over Keizersbosch en Roggel ook nog een alternatief voor de Keulse en Bossche karren?Ga naar voetnoot16) en Heythuysen en als een van de heiligen die in de kerken van o.a. Roggel, Liessel en Deurne werden vereerdGa naar voetnoot17. Nu rijst de vraag, vanwaar de eerste bewoners van Meijel afkomstig waren: werd de ‘Meijelse zandrug’ vanuit het zuiden of vanuit het noorden gekoloniseerd? Recent onderzoek van Willems heeft aannemelijk gemaakt dat we waarschijnlijk te maken hebben met | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een kolonisatie vanuit het noorden, dus vanuit het juist eerder ontstane Brabantse Liessel en vanuit verderop gelegen plaatsen als Asten en Deurne. De oudste toponiemen zijn juist uit het noorden van Meijel bekend en de oudst bekende inwoners van Meijel uit de tweede helft van de veertiende eeuw kwamen kennelijk uit het BrabantseGa naar voetnoot18. Mocht mijn veronderstelling juist zijn dat het dorp Meijel zijn ontstaan te danken heeft aan zuidwaartse kolonisatie langs de handelsroute van Keulen over Roermond naar Den Bosch die in de dertiende eeuw opkwam, dan betekent dit nog niet dat we het in de eerste plaats als een bloeiende handelsnederzetting zouden moeten zienGa naar voetnoot19. Afgezien van enkele herbergen en een handvol ambachtslieden was Meijel, net als alle andere dorpen in de wijde omtrek eeuwenlang vooral een boerendorp, of liever: een boerendorpje, want zo groot was het areaal kultuurgrond niet. Wanneer we deze oppervlakte, voor de ontginningen vanaf de tweede helft van de achttiende eeuw grofweg schatten op 500 ha voor de totale ‘Meijelse zandrug’, dan is het duidelijk dat er toen voor niet meer dan 120 boerderijen met ieder gemiddeld 4 ha plaats wasGa naar voetnoot20. Het dorp Meijel telde dan ook weinig inwoners: verspreide opgaven tijdens het ancien regime suggereren slechts enkele honderden inwoners en pas op het eind van de achttiende eeuw komt men boven de 500 om in het midden van de negentiende eeuw de duizend en rond 1900 haast de 1.700 te bereikenGa naar voetnoot21. Ook uit het feit dat Meijel, in tegenstelling tot omringende plaatsen, in de vijftiende eeuw door de Luikse bisschop als een ‘halve kerk’ gold en dus slechts tot het opbrengen van een relatief geringe kerkelijke belastingen in staat werd geacht, wijst op een gemeenschap van slechts zeer bescheiden omvang en mogelijkhedenGa naar voetnoot22. De inwoners van dit kleine dorp waren ekonomisch vooral op het marktcentrum Roermond gericht. Pas in deze eeuw werden Venlo en nog later Eindhoven belangrijker. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Bestuurlijke geschiedenisNa deze geografische en ekonomisch-historische plaatsbepaling van Meijel als een plaats, ontstaan aan een belangrijke doorgaande weg tussen het Limburgse en het Brabantse, dienen we - in het kader van onze vraagstelling naar het bijzondere karakter van het Meijelse dialekt- de vraag te stellen naar de richting waarin het dorp georiënteerd was: richtten de bewoners zich vooral naar het zuiden, naar het Limburgse, of naar het noorden, naar het Brabantse? Laten we allereerst de bestuurlijke geschiedenis onder de loupe nemen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
KAART 3 Kerkelijke indeling vóór 1559
Legenda: de dikke punt ten noordoosten van meijel is het ‘drielandenpunt’ D.W. = Dekenaat Weert (Bisdom Roermond) D.K. = Dekenaat Kessel (Bisdom Roermond) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Merkwaardigerwijs vormt de zandrug waarop Meijel ligt, in geen enkel opzicht een administratieve eenheid. Dit eiland in de Peel wordt namelijk van oudsher middendoor gedeeld door een duidelijke grens, zowel kerkelijk- als burgerlijk-administratief, een grens die bovendien tot op de dag van vandaag bestaat. Het noordelijk deel van de zandrug (de huidige parochie Neerkant in de gemeente Deurne) behoort heden ten dage tot de provincie Brabant en het zuidelijke gedeelte (de huidige gemeente en parochie Meijel) tot de provincie Limburg (zie Kaart 2). Deze latere grens door de Peel tussen Noord-Brabant en Limburg vinden we voor het eerst al in de negende eeuw als afscheiding binnen het Luikse aartsdiakenaat Kempenland tussen het landdekenaat Woensel in het westen en Maaseik en Kuik in het oosten (zie Kaart 3). Het ‘drielandenpunt’ werd gevormd door het oude grenspunt tussen de gemeentes Deurne (bij het landdekenaat Woensel), Meijel (bij het landdekenaat Maaseik) en Helden (bij het landdekenaat Kuik). Deze grenzen werden vanaf 1559 in andere vorm bestendigd als die tussen resp. het bisdom Den Bosch en het bisdom Roermond en binnen dat laatste tussen de dekenaten Weert en KesselGa naar voetnoot23. In de praktijk kerkten echter nagenoeg alle bewoners van de zandrug in Meijel. Voor de inwoners van het noordelijk gedeelte was de afstand naar de parochiekerk van Deurne immers nagenoeg onoverkomelijk: volgens een opgave uit 1876 betekende dit voor de 110 inwoners van de Heitrak 11 en voor de 330 van Neerkant zelfs 15 km. lopen. Maar ook de gang naar de sinds ca. 1350 al bestaande en onder de parochie Deurne vallende kapel van Liessel nam voor de meeste bewoners van de zandrug ten noorden van de Sint Willibrordusput veel meer tijd dan die naar MeijelGa naar voetnoot24. Slechts de ca. honderd inwoners van het noordelijkste puntje, de Heitrak vervulden hun kerkelijke plichten in Liessel, zeker toen de kerkelijke mogelijkheden daar in 1714 en nog eens aan het begin van de vorige eeuw werden uitgebreid en toen het in 1851 als zelfstandige parochie van Deurne werd afgescheiden. Ook bezochten de kinderen van de Heitrak de Liesselse school. Het is overigens van belang in dit verband op te merken dat het dialekt van de Heitrak tot in deze eeuw dan ook ‘Liessels’ was en niet, zoals op de rest van de Neerkant, MeijelsGa naar voetnoot25. De inwoners van de Moosdijk -dus de overige inwoners van wat later de Neerkant werdhadden in ieder geval vanaf 27 maart 1627 verlof om in Meijel naar de kerk te gaan en hun kinderen bezochten de Meijelse schoolGa naar voetnoot26. Dit duurde zo tot de oprichting van een eigen school op de Neerkant in 1887 (overigens waren de kinderen voor de catechismusles toen nog steeds op Meijel aangewezen) en van een eigen parochie in 1890. Tot voor honderd jaar gingen dus nagenoeg alle bewoners van de zandrug, ongeacht de kerkelijke en politieke grenzen, naar een en dezelfde kerk, die van de Heilige Nicolaas in Meijel en volgden de kinderen catechismusles bij de Meijelse geestelijkheid. Ook de Meijelse kermis wist alle bewoners van de Neerkant aan zich te bindenGa naar voetnoot27. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
KAART 4 Staatkundige indeling in de achttiende eeuw
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De ‘Meijelse zandrug’ stond dus vanouds in kerkelijk opzicht exclusief onder zuidelijke, Limburgse, invloed. Daar kwamen de geestelijken, de visitaties en de directieven vandaan. Zodoende kon de pastoor van Liessel in 1885 de bewoners van de Neerkant in 1885 als volgt karakteriseren: ‘huurboertjes en hutmannen [...] meestal van Limburgschen aard waarop in genen deele kan vertrouwd worden’!Ga naar voetnoot28 We mogen vrezen dat het met de Meijelse broeders en zusters aan de andere kant van de grens nog slechter gesteld was.
Maar niet alleen de orthodoxie, ook de heterodoxe invloeden kwamen uit het zuidenGa naar voetnoot29. De reformatie die in het Land van Weert enkele decennia behoorlijk succesvol was, onder meer bevorderd door verschillende Weerter pastoors, drong in de jaren 1560/70 ook in Meijel door, geholpen door de toenmalige heer Godhard van MylendonckGa naar voetnoot30. Toen de kaarten eenmaal geschud waren en de Zuidelijke Nederlanden, waaronder het bisdom Roermond met Meijel, in het contrareformatorische kamp, Staats Brabant daarentegen onder protestantse invloed kwamen, stimuleerden fanatieke protestantiseringspogingen in het Deurnese en met name in Liessel in de jaren na de Vrede van Munster nog eens extra de kerkgang naar MeijelGa naar voetnoot31.
Wat gold voor de kerkelijke grenzen, gaat evenzeer op voor de politieke grenzen: Meijel lag met zijn rug naar Brabant (zie Kaart 4). De indeling in landdekenaten zou samenvallen met die van de frankische gouwen, waarbij Meijel dus in het noordwesten van de Opper-Maasgouw gesitueerd moet wordenGa naar voetnoot32. Het drielandenpunt bleef een duizend jaar zijn geldigheid behouden, zij het in veel verschillende vormen. Schetsen we de situatie in de veertiende eeuw, dus vanaf de tijd dat we zeker weten dat de Meijelse gemeenschap bestond. Westelijk van dit drielandenpunt (dus ook in Deurne) hadden de Brabantse hertogen hun macht geconsolideerd. Noordoostelijk (dus ook in Helden) deden de Gelderse graven en later hertogen hetzelfde door de vorming van het Overkwartier van Roermond. Zuidoostelijk, waar Meijel ontstond, was het territoriaal gezag aanzienlijk verbrokkelder: Thornse, Hornse, Gelderse, Luikse gebieden en daarnaast nog vrije heerlijkheden lagen als het ware schilderachtig door elkaar. Een van die vrije heerlijkheden was Meijel. Vermoedelijk vanaf de tweede helft van de veertiende eeuw behoorde het toe aan de heren van Goor, een kasteel in de nabijheid van het dorp Neer, hemelsbreed 13 km. ten zuidoosten van MeijelGa naar voetnoot33. Kennelijk waren deze heren er in geslaagd het nieuw gekoloniseerde gebied aan hun gezag te onderwerpen. Geschiedde de kolonisatie dus waarschijnlijk vanuit het noorden, de uitbreiding van het wereldlijk gezag geschiedde vanuit het zuiden, wellicht conform de al eeuwen bestaande deling van de geestelijke macht binnen het bisdom Luik. De heren van Goor en hun opvolgers (van de zestiende tot de achttiende eeuw de graven en gravinnen van Millendonck en ten slotte nog enkele decennia de prinsen van Croy-Solre) kwamen uiteraard zelden of nooit in Meijel, maar oefenden er wel door middel van hun schout en hun ontvanger-rentmeester de souvereine macht uit: zij hieven belastingen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verplichtten de inwoners op hun banmolen te malen, hadden als enigen het jachtrecht, stelden als hoogste gezagsdrager de schout (meestal iemand van buiten het dorp) en (uit de geërfden) de schepenen aan, lieten recht spreken waarvan men alleen bij diezelfde heer in beroep kon gaan en benoemden ook de geestelijkheidGa naar voetnoot34. Dit duurde zo voort tot aan de verovering door de Fransen, toen in 1794 de laatste heer van Meijel naar Duitsland moest vluchten. Langzamerhand moesten de heren van Meijel echter anderen boven zich erkennen. Bij de Bourgondische unificatie met de verovering van Gelre speelde het ons zo vertrouwde drielandenpunt weer een rol: bij de grote tweedeling in 1548 tussen enerzijds de Bourgondische Kreits en de Westfaalse Kreits vielen Brabant zowel als Opper-Gelder binnen de eerste en het graafschap Horn, het Land van Weert, maar ook de heerlijkheid Meijel binnen de tweedeGa naar voetnoot35. Korte tijd later begon een nieuwe expansie-periode van Gelder, nu vanuit Brussel waar de nieuwe landsheer zetelde met de confiscatie van het Land van Weert, zodat Meijel aan twee kanten door Gelders gebied werd ingeklemd. Volgens de recente studie van Berkvens kwam de vrije heerlijkheid vanaf het begin van de zeventiende eeuw incidenteel, en vanaf het laatste kwart steeds meer onder de invloed van Spaans GelreGa naar voetnoot36. Bij het uiteenvallen van het Opperkwartier in 1715 voegden de heren van Meijel zich de facto onder het Oostenrijkse Opperkwartier met als hoofdstad RoermondGa naar voetnoot37. Het drielandenpunt fungeerde nu als verdelingspunt tussen Brabant, Pruisisch Opper-Gelder (waarin o.a. het Meijelse buurdorp Helden) en Oostenrijks Opper-Gelder met daarin dus Meijel. Het dorp deelde daarmee in alle opzichten het wel en wee van de Zuidelijke Nederlanden gedurende de komende één en een kwart eeuw: het bewind van Maria Theresia en Josef II, de Brabantse Revolutie, de periode van het Departement van de Nedermaas (en daarbinnen van het Arrondissement Roermond), van de verenigde provincie Limburg -inclusief de Belgische Opstand tot 1839Ga naar voetnoot38. Vanaf het begin van de negentiende eeuw hield het ‘drielandenpunt’ in het uiterste noorden van Meijel stukje bij beetje op uit staatsgrenzen te bestaan en vanaf 1840 bleef slechts de huidige grens tussen de provincies Noord-Brabant en Limburg, respectievelijk tussen het bisdom Den Bosch en het Bisdom Roermond over alsmede binnen Limburg de gemeentegrens tussen Meijel en HeldenGa naar voetnoot39. Het mag duidelijk zijn: de wereldlijke oriëntatie van Meijel is steeds geheel en al op het zuiden geweest. De heren woonden daar, de schouten kwamen daar vandaan en het hoogste gezag kwam uiteindelijk, meestal via Roermond en later via Maastricht uit Brussel, Parijs of kort zelfs uit Frankfurt. Den Haag kwam pas, maar steeds via Maastricht, anderhalve eeuw geleden definitief in het vizier. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ten zuiden en ten oosten kreeg, krijgen we uit de bronnen de indruk dat de kontakten met de buitenwereld slechts bestaan uit grenskonflikten, met name inzake het illegaal turf steken, plaggen weghalen, schapen weiden etc. door inwoners van Nederweert, Heythuysen, Roggel en Helden. Dit soort invallen van bewoners van buurdorpen is tot 1822 bekendGa naar voetnoot40. Ten aanzien van grotere staatkundige verbanden lijken de inwoners slechts de passieve slachtoffers van doortrekkende legerbendes, zoals van de Geldersen die tussen 1510 en 1528, o.a. onder leiding van Maarten van Rossum via Meijel Brabant binnenvielen en waartegen in Liessel het Blokhuis werd gebouwdGa naar voetnoot41. Pas vanaf het einde van de achttiende eeuw, wanneer nationale staten zich meer direkt met hun onderdanen gaan bemoeien, komt hierin soms enige verandering. Dan kunnen we iets meer over de staatkundige voor- en afkeuren van de Meijelsen te weten komen, al is het ook dan moeilijk om de rol van de plaatselijke leiders, vooral die van de pastoor, te onderscheiden van die van de gewone bevolkingGa naar voetnoot42. Al ontbreken voorlopig systematische studies over de sympathieën van de Meijelsen, het is waarschijnlijk dat ze eerder in zuidelijke dan in noordelijke richting gingen. Op die ene enthousiaste orangist in 1839 na zijn in ieder geval geen blijken van noordelijke sympathieën te bespeuren. Wel dient in dit verband nog een nieuw verschijnsel gesignaleerd te worden dat vanaf het einde van de vorige eeuw opkomt: een uitgebreid verenigingsleven dat, voor zover niet louter plaatselijk, steeds in Limburgs verband beoefend werd. Denken we alleen al aan de initiatieven van de -overigens in Weert geboren en getogen- Meijelse burgemeester en grootgrondbezitter Jan Truijen. Deze ‘boerenkoning’ richte vanuit Meijel in 1893 de Zuid-Nederlandse Zuivelbond, in 1896 de Limburgsche Land- en Tuinbouwbond en in 1898 de Centrale Boerenleenbank op, organisaties met uiteraard vroege plaatselijke afdelingen in MeijelGa naar voetnoot43. Later ontstond een imkervereniging met leden uit verschillende Limburgse dorpen en met Meijel als zetel. De opkomende sportverenigingen, zoals de uit 1921 daterende voetbalclub, speelden in de Limburgse competitie, de schutterijen namen deel aan en een van hen won zelfs een keer ‘den Oudlimburger’ en om deze rij voorbeelden te besluiten: de Meijelsen gingen op retraite bij de Jezuïten in het Venlose ‘Manresa’.
Is het dus moeilijk om voor honderd jaar vergaande uitspraken te doen over de mentaliteit en de houding van de Meijelsen ten opzichte van de buitenwereld, misschien kunnen we het probleem benaderen door voor de laatste eeuwen de herkomst van de Meijelsen na te gaan: was Meijel in demografisch opzicht een gesloten gemeenschap? Kwamen zijn inwoners ook buiten het dorp of bestond hun kontakt met de buitenwereld uit het nagapen van Keulse karren en een incidentele vechtpartij met inwoners van naburige dorpen? In ekonomisch opzicht bestond er wel degelijk een levendig kontakt met de buitenwereld. Voor de achttiende en negentiende eeuw zijn verschillende vormen van trekarbeid bekend, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aansluitend aan die welke gebruikelijk waren in het Land van Weert, zoals het bleken in de omgeving van Haarlem en de zgn. ‘teutenhandel’ Iets later ook bij de kanalengraverij en het aan snee brengen van Helenaveen vonden veel Meijelsen geregeld werk buitendorps. Op het eind van de vorige eeuw en aan het begin van deze eeuw kwam daar nog het werk in Duitsland bij en nog weer later de pendel naar de Limburgse mijnen. Zo dichtgeplakt met kranten als soms wel eens wordt voorgesteld was het dorp dus beslist nietGa naar voetnoot44. De ten dienste van het genealogisch onderzoek door Peeters uit Helden gemaakte zgn. ‘gezinsklappers’ van Helden, Meijel en andere naburige plaatsen laten trouwens ook een uitgebreide permanente stroom van verhuizingen tussen de verschillende dorpen zienGa naar voetnoot45. In verband met de in Meijel gesproken taal is het interessant een bepaald aspect van deze migraties -de immigratie in Meijel- nader te beschouwen. Dat we in Meijel inderdaad een zekere mate van immigratie mogen verwachten, hangt ook samen met de voortdurende ontginningen die er plaats vonden, van gemiddeld 2 ha. per jaar tussen 1690 en 1844 via 7,2 ha. tussen 1844 en 1910 tot 17,5 ha. tussen 1910 en 1960Ga naar voetnoot46. Over de geografische herkomst van de Meijelsen kunnen we pas vanaf de achttiende eeuw op een iets systematischer wijze uitspraken proberen te doen. Vanaf 1707 zijn de parochiële huwelijksregisters bewaard, waarin bij de huwelijkskandidaten de herkomstplaats buiten Meijel is aangegeven. Voor de hele achttiende eeuw blijkt 7,5% van de bruiden en bruidegoms uit het Limburgse en 4,6% uit het Brabantse afkomstig te zijn (zie Bijlage 1). Deze lage percentages, met name voor Brabant, worden bevestigd door de volkstelling van 1796. In de negentiende eeuw gaan deze percentages stijgen en wel steeds harder naar het einde toe, zodat bij de volkstelling van 1909 nog maar 2/3 van de Meijelse bevolking autochtoon blijkt te zijn en niet minder dan een kwart is elders in Limburg geboren. De zuidelijke nabuurgemeenten Roggel, Heythuysen en Nederweert winnen daarbij met vlag en wimpel en Helden blijft duidelijk wat achter. Deze tendens van ‘verlimburgsing’ van Meijel, zoals af te leiden uit de volkstellingen, wordt bevestigd door de herkomststatistiek van bruiden en bruidegoms. Deze forse immigratie heeft waarschijnlijk vooral samengehangen met de ontginning van de overvloedig aanwezige woeste gronden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. Dialectologie en geschiedenis: een voorlopige konklusieKeren wij terug naar het uitgangspunt van dit betoog: de ‘Meijelse zandrug’ als een soort januskop in de Peel: een Limburgse plaats waar een dialect gesproken wordt met sterk Noord-Brabantse kenmerken, verkeersgeografisch zowel op Noord-Brabant in het noorden als op Limburg in het zuiden gericht, maar van oudsher bestuurlijk, kerkelijk, ekonomisch en cultureel ontegenzeggelijk bijna uitsluitend op het zuiden gefixeerd, en tenslotte, vanaf de negentiende eeuw ook in toenemende mate open voor Limburgse immigratie. De ‘Meijelse zandrug’ lijkt een mooi voorbeeld te vormen voor de dynamische opvattingen aangaande de aard van dialecten. Evenals de ‘algemeen beschaafde’ landstalen is het dialect konstant aan verandering onderhevig. Voor de Limburgse dialecten kan dit fraai worden aangetoond aan de hand van de uitbreiding van de Keulse invloedenGa naar voetnoot47. De invloed van de taal van Keulen kan men zich voorstellen als een stelsel van concentrische cirkels ten westen en noorden van deze stad, waarbinnen naar de buitenkant toe de Keulse of ‘Duitse’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
invloeden steeds zwakker worden. Deze expansiebeweging kwam waarschijnlijk in de veertiende eeuw tot staan, waarbij in concreto in de streek die we hier bespreken het gebruik van ‘ich’ en ‘auch’ (door dialectologen de Uerdinger lijn’ genaamd) wel tot Roggel en Helden kan doordringen, maar net niet tot MeijelGa naar voetnoot48, daarentegen de ‘sjon sjoen’ (een aspect van wat door dialectologen de ‘Panningen zijlijn’ wordt genoemd) weer wel tot de ‘Meijelse zandrug’, maar niet tot Liessel en verder Brabant in. Het is overigens de vraag of deze noordwestelijke uitbreiding van de ‘Panninger zijlijn’ over de Meijelse zandrug gedateerd moet worden ten tijde van de oorspronkelijke Keulse expansie -dus ten tijde van de vroegste geschiedenis van Meijel als dorpsgemeenschap- of dat deze als een soort secundaire verlimburgsing dient te worden opgevat. In dit laatste geval kan gedacht worden aan ofwel de konstante kerkelijk- en burgerlijk-bestuurlijke invloed vanuit het zuiden, ofwel aan recentere ontwikkelingen, zoals de sterke Limburgse immigratie vanaf de negentiende eeuw en -iets later- de incorporatie van Meijel in het Limburgse verenigingswezenGa naar voetnoot49. Een duidelijk tweede -en dit keer wel goed te dateren- voorbeeld van verlimburgsing biedt de ‘vermeijelsing’ van de Neerkantse buurtschap Heitrak die nog in onze eeuw plaats vond onder invloed van een veranderende school- en parochiekeuze. De Meijelse zandrug biedt dus in drie opzichten interessante mogelijkheden om historische en dialectologische ontwikkelingen met elkaar te verbinden: verkeersgeografische, institutionele en demografische. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Huwelijken 1707-1799:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Geboorteplaatsen volgens volkstellingen 1796, 1850, 1880, 1910
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In percentages
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bronnen:
NB De ontwikkeling van de herkomst van de huwelijkskandidaten in de negentiende en vroege twintigste eeuw, die hier niet nader is uitgewerkt, verloopt parallel aan die van de gegevens, verkregen uit de momentopnamen uit de volkstellingen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Literatuur]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|