Kindergedichten(1914)–G.W. Lovendaal– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 25] [p. 25] Het rijke haasje. In 't boerkoolland een haasje zat Dat peuzelde aan een spruitje, En toen het zat gegeten zich had Toen veegde 't af zijn snuitje. Een buitling, hupla! Wát was dat? Daar zat het op zijn pluimpje! En had 't geen lange lepels gehad, 't Was net geweest Klein Duimpje. Nu zat ons haasje heel parmant Met veel verstand te kijken En dacht: dat 's alles vader zijn land Zoover de blikken reiken. [pagina 26] [p. 26] Ja kijk, daar ginds ligt vaders bosch En daar staan onze koolen .... Wat vaart die boer daar weg met zijn ros? Heeft die weer kool gestolen? Wat ginds die man wel hakken zou? Zou die ons bosch gaan vellen? Wacht, mann'ke, wacht, dat zal ik 'es gauw Aan vader gaan vertellen. 't Sprong hupla! hupla! hupla! toen, Op alle vier zijn beenen, Hup! in, hup! uit, hup! weg in 't groen En was in 't bosch verdwenen. Vorige Volgende