schrikte zoo hevig, dat een gedempte, schorre snik uit zijne borst opsteeg, zoodat de mannen, in hun vroomheid verstoord, en de aanwezige kinderen verwonderd naar hem omkeken.
‘Fernande! hij had ze met den eersten oogopslag herkend, zooals ze daar lag in treffend lijkmysterie, jong evenals vroeger, de fijne rimpeltjes van den tijd alle plech-tig-eerbiedig door de hand des doods uitgeveegd, omringd door de schare dergenen, die ze had bijgestaan, geholpen en versterkt, gevend altijd, terugkrijgend nooit.
‘Fernande, mijn heilige!’ stamelde hij onhoorbaar, een woord gebruikend, dat voor hem, den vrijdenker, geene be-teekenis hebben mocht, en in eene natuurlijke beweging van aanbidding, zonder weten, vouwde hij de handen saam.
‘Fernande! Fernande!’ heel zijn wezen vlood naar haar toe, al de teedere snaren eensklaps er in opgewekt. Hij werd met macht gedrongen om tot dicht bij haar te gaan en nochtans, ware hij alleen geweest, hij zou het toch niet gewaagd hebben haar voorhoofd of den rug harer handen, als laatste afscheid met den kleinen vinger aan te raken.
Van uit de kerkkapel daarnaast stegen voortdurend de treurgezangen op:
‘De profundis clamavi,’ als noodkreet van het menschelijk wee, en eene stem, die hij nog nooit gehoord had, galmde tevens in de diepe vestingen en schuilspelon-ken, van zijn ontroerd en zoo wanhopend ledig gemoed.
‘Indien het eens waarheid was, dat de wetenschap faalt, dat de mensch een hoogere bestemming heeft dan deze